Maatstaf. Jaargang 3
(1955-1956)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 746]
| |
Dolf Verspoor
| |
[pagina 747]
| |
Zijn gedichten dragen hem te paard van torenstad tot torenstad zoals de ridder, weids geconterfeit door Simone Martini, in Palazzo Pubblico van zijn vaderstad Siena. Zijn miniaturen in taal, met rake vegen, kleine touches en charmante stoplapjes, illustreren het evangelie van de scheutige rijkdom, in contrast niet tot St. Franciscus en de zijnen, maar tot de schraapzucht. Zijn tournooi in Mei hangt in verf als anoniem florentijns paneeltje in de National Gallery. Zijn gedichten leggen de wereldse beschaving vast die de Sienese patriciërs van zijn tijd overnamen van een allengs minder machtige adel en die ze dankzij een net van handelsrelaties in drie werelddelen nog wisten te verfijnen. Door zijn verzen schieten de valken van keizer Frederik, flonkeren juwelen uit Bagdad, drapeert zich franse haute couture en textiel van Douai, springen arabische hengsten, geuren de keukens en klinkt de volta der Provençalen waaruit, zegt men, de wals is voortgekomen. Verspild of niet aan de verspillers aan wie hij zijn verzen opdroeg, legde hij maatstaven vast van welzijn en wellust om dès te beter het steeds bedreigde welleven mée te loodsen door het gore vergeetboek der geschiedenis. Uit zijn nadagen is de klacht over het verdwijnen van de aristocratische stijl: ‘Cortesia cortesia cortesia chiamo
e da nessuna parte mi responde...’
De rol van Folgore is des te opvallender omdat uit de schaarse gegevens van zijn burgerlijke stand een vrij onaanzienlijke afkomst blijkt. Zelf, in zijn glansperiode, zet hij zijn pseudoniem als signatuur midden in twee gedichten, maar de bureaucratie van het bankiers- en handelscentrum Siena boekt hem simpelweg als Giacomo, zoon van ene Michele; later zijn zijn kinderen ineens ‘erfgenamen van den heer Folgore’. De andere grote poète mineur uit Siena, Villon's voorloper Cecco Angiolieri, laat zich tenminste reconstrueren uit 150 autobiografische verzen, uit een lang niet onaannemelijk klinkend verhaal van Boccaccio en uit een paar lichte veroordelingen: de drie bronnen kloppen beter dan Cecco's budget volgens zijn verzen ooit deed - bij Folgore niets daar- | |
[pagina 748]
| |
van: de leenheer van pracht, praal en pret figureert nèt tweemaal op lijsten van militaire loonzakjes als dienend bij het voetvolk. De eerste maal in 1305, vijf jaar na de dood van Cavalcanti, de tweede keer een jaar later. Meteen daarop duikt hij onder in zijn bloei. Hij neemt de fulgurante naam aan van Folgore en adopteert een San Gimignano dat weelde en geld heuvelop ook zijn muren ziet binnendragen. En dan, tussen het toppunt van Siena's nabloei en de zwarte dood waar in 1348 niet alleen Siena aan wegrot, vereeuwigt hij nog even het luisterrijk bestaan van de jeunesse dorée. Hij schrijft, behalve godweet welke verlorengegane verzen, de ‘maanden’ voor een ‘brigata spendereccia’, een verkwistersclub zoals die in zwang waren met spelregels even rigoureus als van Stevenson's ‘Suicide Club’. Geld moet rollen, landerijen en wijngaarden verpatst, nieuwe recepten geprobeerd, maar alles in clubverband, want stille drinkers en stille verspillers worden geroyeerd. Samen uit, samen failliet. De jongelui waar Dante van spreekt zagen kans binnen een jaar over de tweehonderdduizend goudflorijnen stuk te slaan. Hun identificatie met het illustere gezelschap van Folgore is niet houdbaar gebleken. De ene brigade plaveide zich de weg naar Dante's hel, de andere naar Folgore's paradijs.
De stijl van Folgore's miniaturen is een pointillisme van de evocatie, een juxtapositie van beelden, bij de gratie van een vrijwel uitgeschakelde syntaxis. Dat verbindt hem, gebonden als hij is aan een korte vorm die hij niet als betoog wil gebruiken, met veel van de miniaturen in de schilderkunst en met bepaalde poëziestijlen van tegenwoordig. Bepaald aards, is hij meteen in reactie tegen de ‘stil novo’ als scholastiek van de minne. Tegen die scholastiek richt hij een van de pijlen die hij aantrof bij Cavalcanti zelf in ‘Beltà di donne...’: Weelde van vrouwen aangenaam van zin
en edelen uitrijdende te paard,
aanslaan van vogels, mijmeren van min,
schepen op zee blinkend in volle vaart...
| |
[pagina 749]
| |
Want wanneer Cavalcanti, na acht regels opsomming van edele geneugten, in de terzinen een climax teweegbrengt met toepassing van de destijds herontdekte ciceroniaanse effecten: ‘dit alles zinkt in het niet bij...’ om zijn dame des te hoger te stellen, dan blijft Folgore op de begane grond. Zijn effect bestaat in het uitblijven van de verwachte climax en in het rustig verderschilderen, met desnoods de terzinendraai voor het gemak aanvaard om de zon te laten wentelen over zijn hoogtijdag. Zijn beelden zijn ook concreter dan Cavalcanti in dit overigens unieke voorbeeld ze geeft; het voorbeeld voor zijn inhoud zou kunnen zijn een sonnet dat in Dante's jeugdperiode wordt gesitueerd: Blaffende brakken, jachtgeschal, met honden
op hazen af, roepen door berm en bos,
de hazewinden uit de koppels los
en de galop door de wildrijke gronden...
Ook alweer een eenling bij Dante, is dit vers in zijn verdere structuur analoog aan dat van Cavalcanti: de evocatieve opsomming moet reliëf geven aan de hogere hiërarchie van de liefde. Het verrassende, het ketterse element dat Folgore in het sonnet brengt, is niets meer of minder dan de onwillekeurige ‘poésie’, in de franse zin van het woord, van inhoudsopgaven en inventarislijsten, zonder ander artistiek doel dan zichzelf, van recepten en [waarom ook niet] van leefregels. De opsommingen die naar een climax toewerken en dus betoog zijn, èn de pure opsommingen die bij Folgore sonnet worden, suggereren de vergelijking met de ambten waaruit in die tijd het merendeel der dichters voortkwam. Hier de stijl van het advocatenbetoog, dáár de kooplui die inventaris opmaken, de boekhouders en magazijnmeesters, de notarissen gewend aan contracten en testamenten. Buiten het sonnet om leeft de opsomming overigens haar eigen bestaan: voor Folgore in de lange tableaux die Francesco da Barberino ophangt van het hoofse vrouwenleven; ná hem, met hier en daar een vers aan hem ontleend, in de verrukkelijke schildering van Italië in het derde boek van Fazio degli | |
[pagina 750]
| |
Uberti's ‘Dittamondo’. Gelijktijdig met Folgore duikt ergens het onvergetelijke beeld van muziek op uit een gedicht waarin sommigen de hand willen zien van Dino Compagni. Ik kan het evenmin benaderend vertalen als over mijn hart verkrijgen er niet enkele strofen uit te citeren, zij het bij de voetnotenGa naar voetnoot*. Folgore heeft nooit andere navolging gevonden dan in een persiflage op zijn werk, waarover straks. Een zwak vers van de Florentijn Rinuccini gaat weer voort op de door Cavalcanti en Dante eenmaal betreden weg. De uitzonderlijk boeiende onbekende meester die men de naam geeft van Matteo Correggiaio doet nog eenmaal, zij het in dezelfde trant, de toon horen in zijn aanhef, voordat de poëzie, en dan in heel Europa, zich verplicht voelt aan te vangen met ‘o!’ en ‘gij’ of liefst allebei: Valken in vlucht boven stromen en poelen,
stormende doggen, brakken, hazewinden,
havik, buizerd en sperwer, hert en hinde:
vertier waar lucht en landen van krioelen...
Folgore's hedonistisch manifest wordt nog bepaald door twee andere ensembles. Ten eerste zijn eigen sonnettenreeks | |
[pagina 751]
| |
over de dagen van de week die, nauwelijks terecht, in de schaduw van zijn ‘maanden’ staat. Uit een vergelijking van beide reeksen blijkt zijn functie als hofdichter van verschillende figuren. Voor de man die de twaalf maanden opgedragen krijgt komt Folgore anti-paaps uit de hoek, is lekker eten nummer éen, en staan de lieden die niet met geld smijten te boek als schurftige vrekken. Voor de geadresseerde van de zeven dagen gewaagt Folgore vaker van de schone sport der liefde, van muziek, van het genot om pijn te hebben en verpleegd te worden, en van het sublieme plezier dat krijgsbedrijf heet: De vijand zien en op hem in te hakken...
Paarden op hol zien slaan met lege beugels,
slepend over de grond hun dode ruiter,
lever en ingewanden aan de teugels...
Het andere ensemble dat de ‘maanden’ reliëf verleent, is de persiflage erop door de verder onbekende Cenne dalla Chitarra. Die levert de keerzijde van de medaille. Toegegeven dat zijn talent onderdoet voor de briljante Folgore, geeft Cenne dan toch maar een tijdsbeeld van dezelfde maatschappij van onderop. En een bijtende farce wanneer hij bijvoorbeeld de Sahara aanbeveelt als vacantieverblijf voor Augustus, of het volgende wenst: Met Februari in een ijsdal jagen
op grote taaie booswichten van beren
met wind en weer door uw kapotte kleren
en in een sneeuwstorm worden neergeslagen...
Voor de vertalingen van Folgore is de tekst gebruikt van Massèra en Russo in hun ‘Sonetti burleschi e realistici’ op enkele interpuncties na, en in het September-vers de vervanging van ‘domando’ door ‘donando’ waarvoor ik Neri's uitgave volg. Een paar notities bij de hollandse teksten: in April verviel de legendarische, beurtelings in India en Ethiopië gelocaliseerde kerkvorst Jehan; Babylon is Bagdad. | |
[pagina 752]
| |
In Juli vond ik het aardiger ‘aver la moglie per gastaldo’ [schraalhans tot keukenmeester hebben] letterlijk te vertalen en uit te werken. In Augustus is ‘alpendal’ geen Alpendal. In October luidt de laatste regel letterlijk ‘en dan als Christenziel het beter hebben’. In November gaat het om de mondaine badplaats Petriuolo in de buurt. In December prefigureert de dichter Rabelais als hij het ineens heeft over ‘fusten groter nog dan Sint Galgaan’: San Galgano, de cisterciënser abdij die toen een goede eeuw oud was.
De vertaling van de cyclus, die ik de naam gaf De maanden onzer jaren, draag ik hierbij op aan Gerrit Achterberg. | |
[pagina 753]
| |
JanuariVoor Januari zijn u toebedacht
zalen met knappend vuur in open schouwen
en slaapvertrekken met hun toegevouwen
lakens van zijde onder eekhorenvacht.
Confijt en kruidwijn en de warme dracht
van wollen weefselen uit Henegouwen:
zo kunt gij u de winter toevertrouwen
als de sirocco langshuilt in de nacht.
En overdag de witte sneeuw instuiven,
sneeuwballen met de meisjes jong en fris
die lachend om uw woning staan te wuiven,
en naar gelang van de vermoeienis
met heel de vriendenschaar weer mée aanschuiven
rondom de haard waar het goed rusten is.
| |
Gennaio
I' doto voi, nel mese di gennaio,
corte con fuochi di salette accese,
camer'e letta d'ogni bello arnese,
lenzuoi di seta e copertoi di vaio,
tregèa, confetti e mescere a razzaio,
vestiti di doagio e di rascese:
e 'n questo modo star a le difese,
muova scirocco, garbino e rovaio.
Uscir di fuor alcuna volta il giorno,
gittando de la neve bella e bianca
a le donzelle che staran da torno,
e quando fosse la compagna stanca,
a questa corte facciasi ritorno
e si riposi la brigata franca.
| |
[pagina 754]
| |
FebruariVoor Februari geef ik u te jagen
op hinde en hert, reebok en everzwijnen,
in juchtleren kledij van jachtfestijnen
en over metgezellen niet te klagen.
Achter de meute mee door beemd en hagen,
de buidels rinkelende van florijnen
tot hoon voor alle vrekken en chagrijnen
die uw vertier een euvel hart toedragen.
's Avonds, vóoraan de stoet van dorpelingen
weergekeerd met een overvloed van buit,
feesten van vreugd en uitgelaten zingen,
keukens in damp, zalen van wijnen luid -
en laat u niet te vroeg tot rusten dwingen
maar slaap in vrede heel de morgen uit.
| |
Febbraio
E di febbrai' vi dono bella caccia
di cervi, cavrioli e di cinghiari,
corte gonnelle con grossi calzari
e compagnia che vi diletti e piaccia,
can da guinzagli e segugi da traccia,
e le borse fornite di danari
ad onta degli scarsi e degli avari
che di questo vi dan briga ed impaccia.
E la sera tornar co' vostri fanti
carcati de la molta salvaggina,
avendo gioia ed allegrezza e canti,
far trar del vino e fumar la cucina,
e fino al primo sonno star razzanti,
e po' posare 'nfin a la mattina.
| |
[pagina 755]
| |
MaartMet vissen zal ik u in Maart plezieren:
forel en paling uit hun wintersleur,
dolfijn, lamprei, zeetand en zalm en steur
bij scholen uit hun zeeën en rivieren,
Barken, en vissers die hun netten vieren
de baaien over, te kust en te keur,
tot allen op de frisse lentegeur
een haven naar uw keuze binnenzwieren:
Paleizen langs de kaden en kanalen,
vol overvloeden die uw hart versterken,
volk uitgelopen om u in te halen,
en in die stad geen kloosters en geen kerken
en geen gepreek van dwaze clericalen
die meer met leugens dan met waarheid werken.
| |
Marzo
Di marzo sì vi do una peschiera
d'anguille, trote, lamprede e salmoni,
di dèntali, dalfini e storioni,
d'ogn'altro pesce in tutta la rivèra,
con pescatori e navicelle a schiera
e barche, saettìe e galeoni,
le quai vi portino tutte stagioni
a qual porto vi piace a la primera,
che sia fornito di mold palazzi,
d'ogn'altra cosa che vi sie mestèro,
e gente v'abbia di tutt'i sollazzi.
Chiesa non v'abbia mai né monastero:
lassate predicar i preti pazzi
c'hanno troppe bugie e poco vero.
| |
[pagina 756]
| |
AprilIk geef u voor April milde landouwen
met klare bronnen die u nooit vervelen,
weiden in bloei waarin de winden spelen
en meisjes met u mee en jonge vrouwen,
Paarden uit Spanje, zwarte en appelgrauwe,
Franse gewaden, zijden en fluwelen,
de vedelen der Duitse minnestrelen
met zang en dans uit Provençaalse gouwen,
En rondom u de vele bloemengaarden,
de mensen toegewijd, en iedereen
hoofs en in hulde, het gelaat ter aarde
hem ter ere wien ik de kroon verleen
zoals geen vorst van Babyion vergaarde:
lichtend van edelsteen tot edelsteen.
| |
Aprile
D'april vi dono la gentil campagna
tutta fiorita di bell'erba fresca,
fontane d'acqua che non vi rincresca,
donn'e donzelle per vostra compagna,
ambianti palafren, destrier di Spagna
e gente costumata a la francesca,
cantar, danzar a la provenzalesca
con instmmenti novi d'Alemagna.
E da torno vi sia molti giardini
e giacchita vi sia ogni persona,
ciascun con reverenza adori e 'nchini
a quel gentil c'ho dato la corona
di pietre preziose le piú fini
c'ha presto Gianni o re di Babilòna.
| |
[pagina 757]
| |
MeiIk geef u met de Meimaand vele paarden,
sterke, roemruchte dravers, fier en mooi
in borstkuras, klinkende voorhoofdstooi
en slepende bekledingen ter aarde.
Standaard en vaan, al naar uw rang en waarde,
borduurselval in sandeltaften plooi,
schild en blazoenen bont: een feesttournooi
verblindender dan een violengaarde.
Lansen uiteengespat op schild en spangen,
bloemen dwarrelend uit balcons en ramen,
vruchten de lucht in voor wie op wil vangen,
en 's avonds, later, met de meisjes samen
genieten van de kus op mond en wangen
en van de liefde en al het aangename.
| |
Maggio
Di maggio sì vi do mold cavagli,
e tutti quanti siano affrenatori,
portanti tutti, dritti corritori,
pettorali e tcstère di sonagli.
Con bandère e coverte a mold tagli
di zendadi e di tutti li colori;
le targhe a modo degli armeggiatori,
viole, rose e fior ch'ogn'uom abbagli.
E rompere e fiaccar bigordi e lance
e piover da finestre e da balconi
in giú ghirlande ed in sú melerance,
e pulzelette gioveni e garzoni
baciarsi ne la bocca e ne le guance:
d'amor e di goder vi si ragioni.
| |
[pagina 758]
| |
JuniVoor Juni geef ik u vol boom en blad
een bergje om u koel in te verschansen:
dertig villa's en tal van torentransen
komen oprijzen uit een kleine stad
waar op een pleintje een fonteintje spat
en duizend fonkelende druppels dansen
die dan door tuin en weide slingerkransen
dat alle gras er parelt van het nat.
Het loof met dadel en limoen beladen
en sinaasappelen in overvloed
hangt in guirlanden langs uw wandelpaden.
En alle mensen gracieus en goed:
zij slaan u vol van welgevallen gade
en komen u glimlachend tegemoet.
| |
Giugno
Di giugno dovvi una montagnetta
coverta di bellissimi arboscelli,
con trenta vitte e dodici castelli
che sian intorno ad una cittadetta
ch'abbia nel mezzo una sua fontanetta,
e faccia mille rami e fiumicelli,
ferendo per giardin e praticelli
e rinfrescando la minuta erbetta.
Aranci e cedri, dáttili e lumíe
e tutte l'altre frutte savorose
impergolate siano per le vie,
e le gente vi sian tutte amorose
e faccianvisi tante cortesie
ch'a tutto 'l mondo siano graziose.
| |
[pagina 759]
| |
JuliJuli in Siena, aan de stenen straten,
met vaten vol van Trebbiano-wijnen,
zoete, en uit koele kelders karmozijne
en ù de keuze van het maal gelaten:
Geleien en gekruide cervelaten,
fazant, patrijs, kapoen, een soevereine
boksbout, en voor verwende paladijnen
knoflook bij kalfsbraad in de juiste mate.
Leid dan naar hartelust het lieve leven,
en niet naar buiten gaan met deze hitte,
zijden gewaden aan, luchtig geweven,
de dis ten allen tijde om áan te zitten
en nooit de vrouw het heft in handen geven
die toch maar op de kosten zou gaan vitten.
| |
Luglio
Di luglio in Siena, su la saliciata,
con piene le inghistare di trebbiani,
ne le cantine li ghiacci vaiani,
e man e sera mangiar in brigata
di quella gelatina ismisurata,
istarne roste, gioveni fagiani,
lessi capponi, capretti sovrani
e, cui piacesse, la manza e l'agliata.
Ed ivi trar buon tempo e buona vita,
e non andar di fuor per questo caldo,
vestir zendadi di bella partita,
e quando godi star pur fermo e saldo,
e sempre aver la tavola fornita,
e non voler la moglie per gastaldo.
| |
[pagina 760]
| |
AugustusIk geef u in Augustus elk een toren
diep in de luwte van een alpendal
waar zeewind u niet overvallen zal
en koelte heerst als bij het ochtendgloren.
Zadels, en paarden wachtend op uw sporen,
en draf door ochtenddauw en avondval,
en binnen elke mijl een buurvazal
gastvrij in zijn domein en toebehoren.
Wilt ge de teugel wenden met de noen:
een beekje voert u in tot schaduwlanen
en begeleidt u door het koele groen.
En 's middags rusten onder de platanen
om u met open beurs tegoed te doen
aan alle goede gaven van Toscane.
| |
Agosto
D'agosto sí vi do trenta castella
in una valle d'alpe montanina,
che non vi possa vento di marina,
per istar sani e chiari come Stella.
E palafreni da montare 'n sella,
e cavalcar la sera e la mattina,
e l'una terra a l'altra sia vicina,
ch'un miglio sia la vostra giornatella.
Tornando tuttavia verso la casa,
e per la valle corra una fiumana
che vada notte e dí traente e rasa.
E star nel fresco tutta meriggiana,
la vostra borsa sempre a bocca pasa
per la miglior vivanda di Toscana.
| |
[pagina 761]
| |
SeptemberSeptember zal met talloze genuchten
van valk en havik u het hart verkwikken,
lokvogels aan de lijn, weitas en strikken,
met brakken door de dromende gehuchten,
Snorrende pijlen loodrecht in de luchten,
spannen van kruisbogen, trefzeker mikken,
nestvalken die hun schalen openpikken
en af en aanzwermende vogelvluchten,
sperwers in rui, nesten om op te kweken -
en valkeniers die elkaar als om strijd
lachend een uitgelezen vangst toesteken.
Wie gij ook tegenkomt en wáar gij zijt,
doe steeds uw welgevulde beurzen spreken
en laat de schraapzucht zijn vermaledijd.
| |
Settembre
Di settembre vi do diletti tanti:
falconi, astori, smerletti, sparvieri,
lunghe, gherbegli, geti con carnieri
brachette con sonagli, pasto e guanti,
Bolze e balestre dritte e ben portanti,
archi, strali, ballotte e ballottieri,
sianvi mudati guilfanghi ed astieri
nidaci e di tutt'altri uccel volanti
che josser buoni da snidar e prendere,
e l'un a l'altro tuttavia donando
e possasi rubar, e non contendere
quando con altra gente rincontrando:
la vostra borsa sia acconcia a spendere
e tutti abbiate l'avarizia in bando.
| |
[pagina 762]
| |
OctoberOctober: stal en landelijke haard
open ik u in deze najaarsdagen,
het is er uitgelezen vogeljagen
al naar u lief is, te voet of te paard.
's Avonds de zalen door, ten dans gepaard
met zoete most tot meerder welbehagen -
bij de florijn, uit zuiver goud geslagen:
béter leven bestaat er niet op aard!
Weer wakker bij de eerste zonneschijn,
dompel uw hoofd met beide handen onder:
wijnen en wild staan klaar als medicijn.
Bij de apostelen! Ge zult gezonder
dan alle vis in zee en meren zijn,
een puike Christen, en geen hypochonder.
| |
Ottobre
Di ottobre nel contá c'ha buono stallo
e' pregovi, figliuoi, che voi n'andate:
traetevi buon tempo ed uccellate
come vi piace, a piè ed a cavallo.
La sera per la sala andate a ballo
e bevete del mosto e inebriate,
ché non ci ha miglior vita, in veritate,
e questo è vero com' è 'l fiorin giallo.
E poscia vi levate la mattina,
e lavatevi 'l viso con le mani:
lo rosto e 'l vino è buona medicina.
A le guagnèle! Starete piú sani
ca pesce in lag'o fiume o in marina,
avendo meglior vita di cristiani!
| |
[pagina 763]
| |
NovemberMet zwavelbaden gaat November in:
dertig muildieren torsen uw dukaten,
met zijde overspannen zijn de straten,
zilver de roemers, de bokalen tin.
Gun de reizende kramers ruim gewin,
dat zij u dubbeltoortsen, aromaten
en fruitsucaden uit Gaéta laten -
drink en laat drinken, een elk naar zijn zin.
Laat de kou woeden en de vuren laaien,
braadspitten wentelen met haas en geit,
spaar voor fazant, patrijs, duiven en vlaaien
een onuitputtelijke appetijt,
en laat de regens en de stormen waaien
als gij voldaan in bed zijt neergevlijd.
| |
Novembre
E di novembre Petriuolo, il bagno,
con trenta muli carchi di moneta,
la ruga sia tutta coverta a seta,
coppe d'argento, bottacci di stagno.
E dar a tutt'i stazzonier guadagno,
torchi doppier che vegnan di Chiareta,
confetti con cedrata di Gaeta,
e béa ciascun e conforti 'l compagno.
E lo freddo sia grande e 'l fuoco spesso,
fagiani, starne, colombi, mortiti,
lèvori, cavrioli rosto e lesso,
e sempre aver acconci gli appetiti.
La notte 'l vento e piover a ciel messo,
e siate ne le letta ben forniti.
| |
[pagina 764]
| |
DecemberIk nood u met December in te gaan
tot zalen laag: vuren van eikeblokken,
wandtapijten en scherts en schaak en gokken,
de teerling om en om, de kaarsen aan,
een gulle gastheer, zat en welgedaan,
een keur van koks met malse zwijnebrokken,
lust aan spijs en drank: de wijnen klokken
de fusten uit, groter clan Sint Galgaan.
En dichtgekleed, zorgvuldig toegesnoerd,
in mantels uitgaan en u wèl bedekken,
het hoofd in wijde kappen, warm gevoerd,
tot hoon voor het ellendige pak vrekken
dat u infaam en liederlijk beloert
en waar gij u geen grein van aan zult trekken.
| |
Dicembre
E di dicembre una cittá in piano:
sale terrene, grandissimi fuochi,
tappeti tesi, tavolier e giuochi,
torticci accesi, star co' dadi in mano,
e l'oste inebriato e catellano,
e porei morti e jinissimi cuochi,
ghiotti morselli, ciascun béa e mandóchi,
le botti sian maggior che San Galgáno.
E siate ben vestiti e foderati
di guarnacch'e tabarri e di mantelli
e di cappucci fini e smisurati,
e beffe far de' tristi cativelli,
de' miseri dolenti sciagurati
avari: non vogliate usar con elli.
|
|