| |
| |
| |
Rikki Holtmaat
Kermis
Onbekende mannen Jopen rond bij het kanaal. Ze dragen oranje bodywarmers over hun blauwe pakken en ze slaan roodwitte paaltjes langs de weg. Door de stilte van de vroege ochtend schreeuwen ze getallen naar elkaar.
‘Jezus-Maria, Gee, landmeters!’ zegt moeder als ze de gordijnen opentrekt.
Landmeters is een bekend woord. Het duurt even voor ik weer weet in welk deel van het verhaal ze thuishoren. Eerst is er een gouden en een zilveren eeuw, daarna komen de slechte mensen van de brons- en ijzertijd, met listigheden en bedrog, intriges en geweld. In die tijd verschijnen de landmeters: De grond, die eerst van iedereen was, net als de lucht en het zonlicht, werd nu zorgvuldig door landmeters lijnrecht afgepast. ‘Ze waren er ook voordat ze de Ringweg gingen aanleggen,’ zegt moeder. ‘Door die rotweg zijn wij van de vogelwijk en van de rest van de stad afgesneden. Sindsdien komt hier nooit meer iemand langs.’
‘Dat is juist ideaal,’ zegt Zondersnor. ‘Niemand die ons hier op de vingers kijkt.’
‘Toch vond ik het vroeger leuker, toen hoorden we gewoon bij Iepen. Op de dag dat de Ringweg officieel werd geopend heeft hij het huis Solitudo genoemd. Hij heeft dat bord zelf nog geschilderd.’
‘Typisch iets voor hém. Hij liet geen kans voorbijgaan om te laten zien hoe geleerd hij wel niet was.’
De landmeters meten ook de Broekweg op. Halverwege het uilenbos, aan de linkerkant van de weg, staat de oude boerderij van boer Groen. ‘Groen zal zijn land toch niet verkocht hebben?’ zegt moeder. ‘Heb jij daar iets over gehoord, Gee?’
‘Ik weet verdomme van niks. Dat komt ervan. Jij moest zo nodig zo'n stomme sticker op de brievenbus plakken. Nu krijgen we de leper Courant niet.’
Zondersnor staat met zijn handen achter zijn rug voor het keukenraam en wipt op en neer op zijn tenen. ‘Pottenkijkers kunnen we hier niet gebruiken, Nel. Die lui schrikken de gasten af. Als ze maar niet
| |
| |
van plan zijn hier huizen of kantoren neer te zetten. Dan kunnen we het wel schudden, dan komt hier niemand meer, ook al heb ik nog zo'n grote garage.’
Op de plaats van Aries moestuin wil Zondersnor een dubbele garage houwen, maar hij krijgt geen vergunning van de gemeente. Het landelijke karakter van het gebied mag niet worden aangetast.
‘Ik kan me niet voorstellen dat er hier een woonwijk komt als jij niet eens een garage mag neerzetten,’ zegt moeder.
Zondersnor zwaait zijn vuist door de lucht. ‘Als dat zo is weet ik ze te vinden, die gluiperds op het gemeentehuis. Dan procedeer ik ze helemaal kapot.’
Zondersnor loopt heen en weer door het huis tot de landmeters aan het eind van de middag hun spullen inpakken en wegrijden.
‘Kom,’ zegt hij, ‘we gaan naar de kermis.’
Moeder wil niet.
‘Vooruit, Nel, we gaan de bloemetjes buiten zetten, je bent toch niet zo'n saaie trut geworden die er nooit meer eens lekker uit wil?!’
‘Dat is het niet,’ zegt moeder. ‘Ik heb niet zo'n zin in die kermis, al dat lawaai..., ik heb een beetje hoofdpijn.’
‘Geen zin, hoofdpijn! Met dat soort smoezen moet je bij mij niet aankomen!’
‘Ik heb gewoon geen zin om al die mensen van vroeger tegen te komen. Je weet best hoe er wordt gekletst!’
‘Mooi laten kletsen,’ zegt Zondersnor.
Alle straten staan vol met auto's. We rijden twee rondjes om het centrum, nergens is een plekje vrij. Zondersnor slaat een zijstraat in en draait het plein achter de kerk van de Sint Josefparochie op. Hij zet zijn landrover stil voor een hoog smeedijzeren hek.
‘Hebben ze hem hier...?’
‘Ja,’ zegt moeder. Ze doet de achterdeur van de auto open en trekt me naar buiten. ‘Vooruit, Marleen, lopen!’
‘Kan ze die ranzige pop niet in de auto laten?’ vraagt zondersnor terwijl hij om de auto heen loopt om het portier af te sluiten. ‘Ze loopt er compleet mee voor gek.’
| |
| |
‘Probeer het maar niet,’ zegt moeder. ‘Ze heeft zo een aanval te pakken, dan kun je de kermis verder wel vergeten.’
In de verte is het lawaai van sirenes, het getoeter en de dreunende muziek te horen. Ieder jaar viert Iepen op 15 september de bevrijding van de Spanjaarden met een optocht van praalwagens en de op twee na grootste kermis van het land. Mensen lopen ons tegemoet die bier uit blikjes drinken en hamburgers of patat eten. Sommigen dragen knuffelbeesten en dozen met wekkerradio's en broodroosters.
‘Wat wil je dat ik voor je schiet, Nel?’ vraagt Zondersnor.
‘Een magnetron,’ zegt moeder. ‘Daar kun je me heel gelukkig mee maken.’
Zondersnor gaat recht op een schiettent af. Hij legt een briefje van vijfentwintig op de toonbank en kiest zorgvuldig een windbuks uit. Moeder kijkt tussen de prijzen. Er zit geen magnetron bij.
‘Laat maar, Gee,’ zegt ze. Maar Zondersnor legt het geweer al tegen zijn schouder. Bij elke knal valt er een vlaggetje om.
‘U mag vrij kiezen,’ zegt de mevrouw van de schiettent, als Zondersnor klaar is.
‘Nou, wat zal het worden?’ vraagt hij aan moeder.
Moeder kiest een elektrische kruimeldief. Zondersnor vraagt haar of hij voor mij ook nog iets moet schieten. Ze schudt haar hoofd. ‘Ze heeft meer dan genoeg knuffelbeesten, ze doet er toch niets mee. Je kunt beter een suikerspin voor haar kopen.’
We lopen langs drie kraampjes. Volgens Zondersnor zijn het afzetters, de suikerspinnen van tegenwoordig zijn veel kleiner dan vroeger. Bij de vierde kraam verkopen ze reusachtige suikerspinnen. ‘Suikerbom: 7,50!!’ staat er op het bord.
Zondersnor overhandigt de mevrouw die de suikerspinnen draait een tientje. ‘Doe er nog maar een schepje bovenop.’
De suikerbom is zo groot dat ik hem met twee handen moet vasthouden. Alle kleuren van de regenboog kringelen en kronkelen door elkaar in een feestelijke danspartij. Ik draai hem rond en rond en rond. Hoe sneller ik draai, des te mooier de kleuren in elkaar overlopen. Zondersnor duwt mijn gezicht in de zachte, zoete massa.
| |
| |
‘Gee!’ roept moeder uit. Ze pakt een papieren zakdoekje en veegt mijn wangen en mijn kin schoon. ‘Jezus-Maria, man, het zit tot in haar wimpers en haar!’
‘Dat zal haar leren.’ Hij rukt de suikerspin uit mijn handen en duwt hem ondersteboven in een prullenbak. ‘Als ik haar de mooiste suikerspin van de kermis geef, zal ze hem opeten ook!’
Voorzichtig pluk ik enkele suikerdraden uit het blonde haar van marleen. Moeder wil in het reuzenrad, maar dat vindt Zondersnor iets voor kinderen en oude wijven. Hij wil in een heel hoge, heel grote attractie waarin je wordt vastgesjord in een zetel, die zich als je boven bent oinlaagstort en ook nog een aantal malen over de kop gaat, maar daar durft moeder voor geen goud in.
‘Goed,’ zegt Zondersnor. ‘Deal: jij gaat met mij in de skydiver, dan mag jij daarna met de kleine een rondje reuzenrad doen.’
‘Maar...’ begint moeder.
‘Niks te maren.’ Zondersnor loopt naar de kassa en legt het geld neer. ‘Maar we kunnen Marleen niet alleen laten,’ zegt moeder. ‘Ze loopt gewoon weg als dat in haar hoofd opkomt.’
Zondersnor staat met twee rode plastic toegangskaartjes in zijn handen. Hij kijkt zoekend om zich heen. ‘Is er niemand die even op haar kan passen?’
‘Ben je gek!’ zegt moeder. ‘Aan wie zou ik dat moeten vragen?!’
Er staan twee meisjes met hoog opgestoken blond haar naast het loket, de ene met een lichtblauw en de andere met een knalroze jack aan, het soort jack dat Zondersnor voor mij had uitgezocht toen we in Rotterdam gingen winkelen, maar dat hij van moeder niet mocht kopen omdat ik daarin net een Michelinmannetje was. De meisjes lijken als twee druppels water op elkaar. Zondersnor draait zich naar hen toe.
‘Wil een van jullie met mij in de skydiver?’ vraagt hij. ‘Ik heb een kaartje over.’ Hij wijst op moeder: ‘Bij nader inzien durft ze niet. Kinderachtig, hè?’
Het meisje in de blauwe jas duwt het meisje in de roze jas naar voren. ‘Doen, Gin, dit is je kans!’
| |
| |
‘Ben je gek, San,’ lacht het roze meisje. ‘Met een vreemde vent! Mij niet gezien!’
‘Cin? San?’ vraagt Zondersnor. Hij neemt hen van top tot teen op. ‘Dat zijn nog eens leuke namen voor een stel lekkere meiden!’
‘Yin en yang,’ mompelt moeder. ‘Hoe toepasselijk!’
‘Cindy en Sandra,’ zeggen de meisjes tegelijk.
‘Nou kom op: wie van jullie durft?’ vraagt Zondersnor.
‘Nog twee vrije plaatsen!’ roept de man achter het loket in de microfoon. ‘Instappen maar!’
Cindy en Zondersnor maken de veiligheidsgordels vast. Er zitten twaalf personen op een rij. De sirene begint te loeien als de reusachtige bak met mensen omhoog zweeft. Ze schommelen zachtjes heen en weer. Als ze bovenaan zijn, vallen ze met een noodvaart naar beneden. Cindy doet haar ogen dicht en begint te gillen. De volgende keer dat ze boven zijn, blijven ze hangen en keert de bak zich om. Het lange haar van Zondersnor valt voor zijn gezicht. Ik kijk in een heleboel opengesperde kelen. Zondersnor slaat een arm om het meisje heen en trekt haar naar zich toe.
Moeder draait zich met een ruk om. ‘Kom, wij gaan alvast naar het reuzenrad.’
We botsen tegen twee grijsharige mevrouwen in beige regenjassen. De jassen zijn tot de hals dichtgeknoopt, de ceintuurs strak aangetrokken. Het zijn de moeder van Arie en tante Jet. Moeder probeert langs hen heen te komen, maar ze versperren haar de weg.
‘Kijk eens wie we daar hebben, Jet,’ zegt Aries moeder. ‘Mijn schoondochter! Maar ik moet natuurlijk zeggen ex-schoondochter! Je bent flink aangekomen, zie ik, je nieuwe vriendje zorgt zo te zien goed voor je.’ Ze pakt moeder bij haar arm. ‘Wat jij mijn jongen hebt aangedaan, vergeef ik je nooit.’
‘Laat me gaan,’ zegt moeder. Ze heeft een hoogrode kleur gekregen. ‘Dat is tussen Arie en mij, daar hebt u niets mee te maken!’
‘O, nee? En mijn kleinzoon dan? Die heb je zomaar aan de kant geschoven, alsof hij een stuk vuil was. Welke moeder doet zoiets? Het joch is compleet van slag: woedeaanvallen, huilbuien...’
| |
| |
‘Dat is niets nieuws,’ zegt moeder. ‘Ik wed dat u hem stiekem volstopt met snoep. Arie moet beter op zijn bloedsuikers letten.’ Ze doet een stap naar achteren, maar Aries moeder blijft haar arm vasthouden. Tante Jet pak haar andere arm.
‘Laat me gaan,’ zegt moeder opnieuw. Ze geeft een harde ruk, de doos met de kruimeldief valt op de grond. Het meisje in de blauwe jas pakt hem op, ze wil hem aan moeder teruggeven, maar moeder ziet het niet. Achter ons klinkt het gegil van de mensen in de skydiver. De sirene loeit. Ze gaan voor de tweede keer over de kop.
‘Het jochie plast iedere nacht in zijn bed omdat jij hem hebt verstoten,’ zegt Aries moeder. ‘Je bent een door en door slecht mens!’
‘Een monster, dat ben je,’ zegt tante Jet. ‘Eerst die arme man laten ombrengen en dan je echtgenoot en je bloedeigen kind het huis uitschoppen om...’ Ze wijst omhoog naar Zondersnor, die nog altijd zijn arm om Cindy heeft. ‘...Om met dat stuk tuig in zonde te gaan leven.’ ‘Moet je dat zien,’ zegt Aries moeder, ‘hij zit daar doodleuk voor je ogen met een ander te flikflooien!’
Eindelijk lukt het moeder zich los te rukken. Ze draait zich om, duwt Sandra aan de kant en wil weglopen, maar tante Jet grijpt haar van achteren bij haar jas en dwingt haar te blijven staan. Ik druk marleens oren dicht voor het geval tante Jet iets gaat zeggen waarvan ze overstuur zou kunnen raken.
‘Dat je die goede man door die crimineel hebt laten vermoorden, dat was één ding,’ zegt tante Jet, ‘maar de smerige praatjes die je daarna over hem rond hebt gestrooid! Hij was een diepgelovig mens, meneer Moons zaliger, een vrome katholiek, we hebben hem heel goed gekend, nietwaar Coby?’
Aries moeder knikt. ‘Een keurige man en héél geleerd.’ Haar bruine alpinopetje wipt heftig op en neer. Nu pas zie ik dat tante Jet vandaag haar petje niet op heeft. Haar krulletjes springen vrijelijk alle kanten uit.
‘Wie heeft de pet van tante Jet?’ vraag ik.
Tante Jet schudt haar grijze hoofd.
‘Volledig gestoord,’ zegt ze. ‘Dat hoort hier helemaal niet vrij rond te lopen!’
| |
| |
Aries moeder legt een zweterige hand tegen mijn wang. ‘Arm schaap. Geen wonder dat ze zo is geworden. Met zo'n moeder... en zo'n vader!’ Ze wijst over mijn schouder.
‘Gee!’gilt moeder.
Zondersnor komt aanlopen, hij ondersteunt het wankelende roze meisje. Haar gezicht is asgrijs, haar zwarte mascara is uitgelopen over haar wangen. Ik weet ineens op wie ze lijkt: Assepoester, die van haar moeder en haar stiefzusjes niet naar het bal mag.
‘Zo,’ zegt Zondersnor. ‘Ik zie dat je toch nog een paar bekenden tegen het lijf bent gelopen, Nel. En, hebben jullie gezellig gebabbeld?’
‘Ze laten me niet gaan, Gee!’ zegt moeder.
Zondersnor haalt zijn arm om Cindy's middel weg en gaat wijdbeens voor de twee vrouwen staan.
‘Zóó!’ zegt hij. ‘Ze laten je niet gaan!’ Zijn tong schiet uit zijn mond, hij maakt zijn bovenlip nat.
‘Je mooie vriendin heeft mijn zoon en mijn kleinzoon te gronde gericht,’ zegt Aries moeder. ‘Ze is een...’
‘Heel Iepen weet wat ze is,’ zegt tante Jet. Ze kijkt naar de mensen die om ons heen staan. ‘Toch?!’
‘Oprotten!’ zegt Zondersnor. Hij doet een stap naar voren.
Sandra trekt Cindy aan haar jack naar achteren. Ze wringen zich tussen de omstanders door, met de kruimeldief.
‘Niemand in Iepen wil nog iets met jou te maken hebben,’ zegt tante Jet tegen moeder. ‘Met jou en die...’
‘Wegwezen!’ zegt Zondersnor. ‘Anders...’ Hij maakt een gebaar alsof hij zijn keel dichtknijpt.
De beide vrouwen slaken een gil en haken hun armen in elkaar. Ze kijken nog één keer over hun schouder voor de massa hen opslokt.
‘Wie heeft de pet van tante Jet?’ vraag ik nogmaals. Een kring van mensen staat zwijgend naar ons te kijken. ‘Wie heeft de pet van tante Jet!?’
Niemand geeft antwoord. Moeder ziet lijkbleek, ze wil naar huis, maar Zondersnor wil er niets van weten.
‘We laten ons niet wegjagen,’ zegt hij. ‘Zeker niet door zo'n stelletje
| |
| |
oude taarten! Ha, ze wisten niet hoe snel ze zich uit de voeten moesten maken.’ Hij neemt moeder bij de arm. ‘Einde van de voorstelling,’ roept hij. Hij maakt een diepe buiging en doet alsof hij met een centenbakje rondgaat. ‘Uw gulle bijdrage graag!’
De mensen deinzen achteruit, ze wijken opzij om ons door te laten.
Moeder en ik stappen samen in een ronddraaiend lichtgeel kuipje van het reuzenrad. Boven ons hoofd zweeft een blauw kuipje, onder ons is het groen. We gaan stapje voor stapje omhoog. Ik haal marleen uit haar draagzakje, dan kan ze beter rondkijken. De avondzon valt op de bemoste rode en blauwgrijze pannendaken van de oude huizen in de nauwe straatjes achter het marktplein, de groene koepeltoren van de Mariakerk steekt boven alles uit. Een trotse haan staat te pronken met zijn goudglimmende veren. Op het platte dak van het huis naast De Korenschoof ligt de dikke, rode kater van het café te slapen. Ik stel me voor dat beneden de muizen op de biljarttafel dansen.
‘Als de kat van huis is...’ zeg ik tegen marleen. Arie gebruikt veel uitdrukkingen met katten erin. Als je die allemaal op een rijtje zet is het duidelijk dat katten vaak gepest worden: ‘De kat op het spek binden, de kat in het donker knijpen, een kat in de zak kopen, als een kat in een vreemd pakhuis, de kat in de kelder metselen, de kat de bel aanbinden, een kat in het nauw maakt rare sprongen, de kat uit de boom kijken, een kat komt altijd weer op zijn pootjes terecht, als een kat om de hete brij lopen, geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, maak dat de kat wijs, 's nachts zien alle katjes grauw, katjesspel...’ Zondersnor kent maar één kat-uitdrukking, hij heeft het voortdurend over een kat in 't bakkie.
‘Kat, kom in het bakkie!’ roep ik boven het kermislawaai uit.
De kater richt zijn hoofd op en kijkt mij met zijn groene ogen recht aan. Hij staat op, rekt zich uit en steekt zijn staart omhoog. Met voorzichtige stapjes loopt hij over de kiezelsteentjes naar een openstaand raam, met een sierlijke sprong verdwijnt hij in De Korenschoof. ‘Deze kat is beslist niet zielig,’ fluister ik tegen marleen, ‘niemand die hem iets kan maken.’
| |
| |
Hoe verder we omhooggaan, des te meer het lawaai afzwakt. Als we op het hoogste punt stilhangen in de lucht, hoor ik slechts een zacht geroezemoes van kermisgeluiden en het suizen van de wind in mijn oren. Het is een stralende dag, er is geen wolkje aan de lucht.
‘Blue is the sky in summertime...’
Van bovenaf lijkt Iepen op een modelbouwstadje uit de tentoonstelling waar Arie ons een keer mee naartoe heeft genomen. Moeder legt haar handen om de stang in het midden, ons kuipje draait langzaam rond.
‘Kijk,’ zegt ze. ‘Daar heb je dejosefkerken daar is de ophaalbrug naar de vogelwijk en daar in de verte zie je nog net de Ringweg.’
De toppen van de populieren steken boven het viaduct over het kanaal uit. Ook de hoge, witte opslagtorens van de meelfabriek zijn duidelijk te herkennen. Van ons huis is niets te zien.
‘Daarachter is het einde van de wereld,’ zegt moeder.
Heel in de verte glijdt een gele trein als een glinsterende lintworm over de spoordijk. In het oosten ligt de donkergroene streep van het bos aan de horizon. Boven de meelfabriek gaat het blauw van de daglucht over in de violetrode avondhemel.
‘These are the colours of a rainbow's sky.’
| |
| |
|
|