| |
| |
| |
Martine Zuidweg
Heb je het al gehoord...
Doorlopend staan we op elkaars agenda. Toch stuiten gesprekken over niet-aanwezige personen in de westerse cultuur op minachting. Dat komt omdat ze vaak worden gelijkgesteld aan kwaadsprekerij. Dat er ook positieve informatie kan worden uitgewisseld, wordt gewoonlijk over het hoofd gezien.
Opmerkelijk is dat de Nederlandse taal niet beschikt over een woord dat het verschijnsel ‘gesprekken-over-anderen’ benoemt en tegelijkertijd een bepaalde mate van neutraliteit (of positiviteit) uitstraalt. Indien er sprake is van zulke gesprekken wordt het woord ‘roddelen’ gebruikt. Aan roddelen wordt ook wei een dimensie van onbenulligheid toegekend, maar de betekenis die het woordenboek vermeldt, namelijk ‘kwaadsprekerij’, overheerst in het dagelijks spraakgebruik. Het Engelse woord gossip heeft een bredere betekenis. Bij gossip kan er ook sprake zijn van positieve informatie over derden. De deelnemers kunnen de niet-aanwezige ander zelfs hemelhoog prijzen. Maar als hier het woordenboek ter zijde wordt gelegd, blijken de betekenissen ‘kwaadsprekerij’ en ‘laster’ opnieuw oververtegenwoordigd. In het dagelijks taalgebruik, maar ook in wetenschappelijke en filosofische teksten en in bellettrie, associeert men gossip regelmatig met de verspreiding van ongunstige of kwaadaardige informatie over derden.
De associatie met kwaadaardigheid stelt het gesprek-over-anderen al eeuwenlang in een kwaad daglicht. Zo beschrijft Aristoteles in Ethika Nikomacheia een mens die wordt voorgesteld als de personificatie van ‘het goede’. Deze lovenswaardige persoon staat ver verwijderd van het kwaad, hetgeen voor Aristoteles betekent dat hij geen ‘gossip’ kan zijn, want dat is in strijd met het goede:
Nor is he a gossip; for he will speak neither about himself nor about another, since he cares not to be praised nor for others to be blamed [...]; and for the same reason he is not an evil-speaker, even about his enemies, except from haughtiness.
| |
| |
De Amerikaanse literatuurwetenschapster Patricia Meyer Spacks schrijft in haar boek Gossip dat de intense, moralistische aanvallen op roddelen van de vijftiende tot de zeventiende eeuw te maken hadden met de streng-religieuze maatschappelijke situatie. Het moralistische commentaar steunde destijds op de bijbel die waarschuwde voor het gevaar van deze gesprekken. Analoog aan de verdoeming van seksuele lusten lagen de angst voor en de weerstand tegen roddelen voor een groot gedeelte in de oncontroleerbaarheid ervan: het zou eenvoudig uit de hand kunnen lopen en niet te overziene gevolgen kunnen hebben. Meyer Spacks:
Gossip, like sexual intercourse, belongs to a hidden life. Sex and gossip alike comprise modes of intimate communication; both epitomize the unpredictable and uncontrollable.
Losbandige lusten en losbandige tongen, zo waarschuwden moralisten, veroorzaken moeilijkheden. Nieuwsgierigheid, een van de bronnen van dergelijk moreel verwerpelijk gedrag, diende meteen de kop te worden ingedrukt.
In de achttiende eeuw veranderde de status van roddelen. Niet langer zag men het in eerste instantie als een zonde, maar veeleer als een vergrijp tegen de goede manieren. De terminologie veranderde, de afkeuring niet. In de roman Daniël Deronda van de Victoriaanse schrijfster George Eliot verschijnt gossip als een ongepastheid, een indicatie voor slechte manieren:
Gossip is a sort of smoke that comes from the dirty tobacco-pipes of those who diffuse; it proves nothing but the bad taste of the smoker.
Dat gossip zich bij uitstek leent voor een veroordeling op morele gronden, komt doordat de deelnemers commentaar leveren op een afwezige. Maar al te vaak wordt ervan uitgegaan dat de fysieke afwezigheid van het onderwerp van gesprek wordt aangegrepen om on- | |
| |
gunstige informatie over deze persoon te verspreiden. ‘Not what we hear but what we don't hear fills us with alarm,’ schrijft Meyer Spacks.
Ongunstige informatie is ook daadwerkelijk bedreigend voor de persoon in kwestie. De middeleeuwse metaforische vergelijkingen met moord tonen aan dat men ongunstig commentaar op derden destijds vreesde als een dodelijk wapen: roddelaars zijn moordenaars. Meyer Spacks vergelijkt het met het nemen van een foto: ‘Like the notion that taking a photograph of someone endangers his spirit, the view that saying something bad has the force of doing something bad [...].’ Een zestiende-eeuwse dichter vindt een negatief commentaar op afwezigen zelfs een nog groter gevaar dan een dodelijk wapen: ‘Backbiters do kill, more men with a word,/ Then soldiers in field, destroyes with their sword.’ Een Nederlandstalige variant luidt: ‘Een steek met de tong is erger dan een steek met de lans.’
Ook vandaag de dag overheerst nog het beeld van gossip als een effectief maar onbeheersbaar middel om iemand schade te berokkenen - wat een verklaring biedt voor het vuur en de eenzijdigheid waarmee gossip ook nu nog met morele verwijten wordt overstelpt. Niettemin heeft onderzoek uitgewezen dat het beeld van gossip als louter kwaadsprekerij (of negatiever: als laster) niet zozeer berust op feiten, als wel gedeeltelijk het resultaat is van vermoedens, van inbeelding. Wellicht dat een bepaalde mate van wantrouwen tussen mensen onderling mede verantwoordelijk is voor de veelvuldig gemaakte associatie met kwaadsprekerij. ‘Uw vriend heeft een vriend en de vriend van uw vriend heeft weer een vriend, weet daarom te zwijgen,’ waarschuwt de talmoed voor de gevaren van gossip.
| |
Heksen
Pas in het begin van de negentiende eeuw werd het woord ‘gossip’ verbonden aan een bepaalde manier van praten. Oorspronkelijk had het betrekking op een persoon. Een gossip (samenvoeging van het Oud-Engelse ‘god-sib’, letterlijk vertaald: God verbonden) was een voor de familie dierbaar persoon: peetouder van een van de kinderen en steun en toeverlaat van de familie. Tegen de zestiende eeuw refereerde het woord ‘gossip’ aan relaties
| |
| |
tussen individuen. Als het ging om een relatie tussen mannen had het een positieve lading: een kroegmakker, een woord dat verwees naar een sfeer van warmte en kameraadschap.
Ongunstige connotaties kreeg gossip pas vanaf het moment dat het werd gekoppeld aan relaties tussen vrouwen. In ‘How the “gossip” became a woman’ (Journal of Communication, 27) ziet A.R. Rysman de eerste tekenen hiervan bij verwijzingen naar vrouwen die waren betrokken bij bevallingen. Met name in kleine gemeenschappen was een bevalling hét moment waarop vrouwen samenkwamen. Mannen werden niet toegelaten. De situatie was voor hen oncontroleerbaar en daarom in zekere zin bedreigend. Hoewel Rysman zich baseert op de Engelse cultuur, bestond in Nederland een gelijksoortige weerstand tegen vrouwen die intiem omgingen met andere vrouwen, zoals vroedvrouwen en minnen. S. Schama schrijft in Overvloed en onbehagen, de Nederlandse cultuur in de Gouden eeuw:
Vroedvrouwen en minnen figureren als bewakers van vrouwelijke geheimen en als handlangsters in het misbruik daarvan. Ze waren automatisch verdacht door hun intieme kennis van een wereld waarvan de man weliswaar niet geheel uitgesloten was, maar toch op een zekere afstand werd gehouden [...].
Rysman geeft aan dat intieme relaties tussen vrouwen die buiten mannen om tot stand kwamen, vatbaar waren voor een negatief etiket. Zo werden vroedvrouwen vaak gekenschetst als de belangrijkste handlangsters bij complotten jegens vaders en echtgenoten.
Het gevaar van negatieve beïnvloeding via ‘vrouwencircuits’ werd al vroeg onderkend en resulteerde in het Nederland van de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw zelfs in stelselmatige heksenvervolgingen. Volgens laat-middeleeuwse denkpatronen zou de duivel zich bij uitstek richten tot de vrouw omdat deze de grootste macht heeft over voortplanting en nageslacht. Een van de hoofdtaken van de heks was het aan de duivel offeren van zoveel mogelijk, liefst ongedoopte,
| |
| |
kinderen. Een taak die zij in de gedaante van vroedvrouw eenvoudig kon volbrengen. Ook zou de heks de duivel van dienst zijn bij het ver-leiden van andere vrouwen om tot het verbond toe te treden. Zo kon een vertrouwelijk onderhoud tussen vrouwen op zichzelf al het wantrouwen van omstanders wekken. Illustratief voor een dergelijke denkwijze is het oude spreekwoord: ‘Waar de duivel een boodschap heeft, daar stuurt hij een oud wijf heen.’
De obsessieve angst voor vrouwelijke solidariteit en ‘de gevaarlijke macht van vrouwen’ viel samen met een excessieve verering van Sint Anna. Het stereotype van de heks had zijn tegenbeeld uitgelokt. De heilige Anna symboliseerde de toegewijde moeder, de gehoorzame echtgenote en de ingetogen huisvrouw, die zich niet inliet met de kletspraat van andere vrouwen. Zij diende andere vrouwen ten voorbeeld: ‘Nooit zag men haar op straat of bij buren overbodige gesprekken voeren’; ‘zij roddelt niet, vermijdt slecht gezelschap.’
| |
Aantasting patriarchaat
Vanaf de negentiende eeuw verwijst het woord ‘gossip’ niet meer naar onderlinge relaties tussen personen, maar naar een specifieke gesprekssoort. De mannelijke variant draagt dan nog een positieve lading. Het refereert aan een praatje met de makkers in de kroeg. In de twintigste eeuw verwijst het woord voor het eerst naar kwaadsprekerij. Vanaf dat moment wordt gossip nauwelijks nog gebruikt om praatgedrag tussen mannen te benoemen. Veeleer zou het iets typisch vrouwelijks zijn. Het beeld van hechte relaties en urenlange gesprekken tussen vrouwen waarvan mannen zijn uitgesloten laat veel over aan de mannelijke fantasie. In hun boek Gossip: The Inside Scoop schrijven J. Levin en A. Arluke: ‘Specifically, men feared that at least a certain amount of female companionship involved talk about their husbands' shortcomings and problems.’
De angst voor vrouwelijke solidariteit is volgens Rysntan karakteristiek voor het patriarchaat in de negentiende en twintigste eeuw: ze wordt als bedreigend ervaren voor de gevestigde orde. De vrees voor aantasting van het patriarchale systeem veronderstelt een bepaalde
| |
| |
mate van weerstand tegen vertrouwelijke gsprekken tussen vrouwen. Een onderhoud tussen vrouwen is daarom gevoelig voor negatieve stereotypering. Tegelijkertijd, zegt Rysman, is het ophangen van een veroordelend etiket aan gesprekken tussen vrouwen een methode om solidariteit onder vrouwen te beheersen. Het etiket ‘gossip’ is een effectieve manier om te laten blijken dat in vertrouwelijke gesprekken tussen vrouwen de kiem voor moreel verwerpelijk handelen aanwezig is en dat derhalve vrouwen op dit punt voorzichtigheid is geboden. Rysman concludeert: ‘The major sin of “gossip” is to develop social ties outside the institutions of male dominante.’
Dit impliceert dat het ‘negatieve’ roddelen niet zozeer in verband moet worden gebracht met concrete vrouwenlevens, als wel een imaginair product is, een beeld dat is uitgebuit om het patriarchale systeem veilig te stellen. ‘Even now,’ schrijft Meyer Spack, ‘women remain sensitive to the stereotype of female gossip, and man casually invoke that stereotype, even when they know better, as they might refer to the notion that women are bad drivers.’
| |
Jiddisch
Het woord ‘roddelen’ is pas sinds de jaren twintig van de vorige eeuw gangbaar in woordenboeken van de Nederlandse taal. De toenmalige betekenis wijkt echter af van de huidige. In die tijd is het een klanknabootsend werkwoord: 1. Al schuddend, schokkend, hobbelend een dof geluid geven: ‘aan heur roddelen ken ik mijne kar’; 2. Een rommelend geluid maken: ‘mijn buik roddelt.’
Voor kwaadsprekerij gebruikt men het woord ‘laster’, dat volgens een Nederlands woordenboek uit 1916 in een extreme vorm kan worden vastgesteld bij vrouwen: ‘Haer lasterlust en heeft geen maet, van alles spreeckt haer tonge quaedt’, ‘Dirk zegt... dat hy genoodzaekt zal zyn eene andere huur te zoeken, ten zy Mevrouw zich van Francyn wilde ontslaen, dat hy by zulk eene vuile lasterbek niet leeven kon.’ Vrouwen kunnen het slachtoffer worden van een boosaardige geest die hen tot laster aanzet: ‘Strooit de Vader der logenen zyn vermuft oudbakken lasterzaad in het hard van een zwak meisjen...’;
| |
| |
‘Zy had vaders zaet ontfangen in haer' vervloeckten schoot, met zulck een “lastersmaet”.’
Tegenwoordig is het woord ‘roddelen’ zo ingeburgerd in het dagelijkse taalgebruik dat het feitelijke tijdstip van intrede in de Nederlandse taal menigeen met verbazing zal vervullen. In de Nederlandse woordenboeken komt roddelen - in de betekenis van kwaadsprekerij pas in de jaren veertig voor.
Over de herkomst van het woord heerst onzekerheid. In een Nederlands etymologisch woordenboek wordt de mogelijkheid geopperd dat roddelen is terug te voeren tot het Gotische ‘rodjan’ (spreken). Andere etymologisch woordenboeken suggereren - juist omdat het gaat om een relatief jong woord - dat het een klankwoord is. Maar dit gaat slechts op voor de betekenissen die roddelen in de jaren twintig bezat.
Dat het niet zo voor de hand ligt om roddelen in de betekenis van kwaadspreken te herleiden tot een klankwoord, toont de geschiedenis van het woord. Hoewel roddelen pas sinds de jaren twintig in de Nederlandse woordenboeken voorkomt, staat het al eerder vermeld in geschriften over de joodse volkstaal in Nederland. Opvallend is dat de betekenis die in het (West-) Jiddisch aan roddelen wordt gegeven, overeenkomt met de huidige betekenis. Al in 1899 kan het woord worden aangetroffen waarbij het ‘in de volkstaal der Nederlandsche Joden’ verwijst naar ‘kwaadspreken, babbelen, iemand over den hekel halen’. De taalgids Het Joodsch in Nederland van J. Polak en J. Voorzanger uit 1915 vermeldt roddelen onder de paragraaf ‘niet-Hebreeuwse elementen in de volkstaal der Nederlandsche Israëlieten’ en omschrijft het als: ‘kwaad spreken van den evenmensch; kom morgen bij mij op 'n kopje thee, dan zullen we een beetje (roddelen).’
Het (West-) Jiddisch ontstond in de vroege Middeleeuwen op de grondslag van het Middel-Hoogduits en werd door de Duitse joden, die zich na 1600 in Nederland vestigden, meegenomen als hun eigen taal. Het bleef (naast het Hebreeuws) de schrijftaal en voor onderling
| |
| |
contact ook de spreektaal. Later verdween het, maar in talrijke woorden en gezegden handhaafde het zich. Een aanzienlijk aantal woorden is opgenomen in het Nederlands vocabulaire. Zo ook het woord ‘roddelen’, dat met exact dezelfde betekenis uit het Jiddisch is overgenomen en geleidelijk een vaste plaats kreeg in de Nederlandse taal. Omdat de wortels van het Jiddisch liggen in het Middel-Hoogduits ligt het voor de hand daar naar de herkomst van roddelen te zoeken. Het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch uit 1876 bevat het zelfstandig naamwoord ‘rodeler’ met als verklaring: ‘der murmelt.’ Murmelen op zijn beurt betekent het rondstrooien van geniepige praatjes door kwaadwilligen. Ook Grimm's Deutsches Wörterbuch uit 1893 maakt duidelijk dat ‘rodeln’ niet als een onschuldige activiteit werd ervaren. De persoon die eraan deelneemt - ‘ein rodler’ - is, naast iemand die zijn tijd verdoet met kletsen, een leugenaar en een bedrieger: ‘der einem menschen gute glatte wort für redet und ihne hemach auf den fleischbank gibt.’ Rodeln is niet alleen lomp, onfatsoenlijk of zelfs gemeen, het is ook gevaarlijk: ‘so haben sie von dem gemeinen mann, der jetzt mit viel ungeschickten reden zu rodeln anhebt, nicht wenig fahr zu gewarten.’ Rodeln blijkt via ‘rudeln’ uiteindelijk niet afgeleid te zijn van het Ootische ‘rodjan’ (spreken) maar van het Gotische runa, dat nog verschoond is van negatieve betekenissen. Runa verwijst niet alleen naar een vertrouwelijk gesprek of een geheime bespreking, maar ook naar een intieme vriendin. Vriendschap, intimiteit en vertrouwen zijn zaken die men ook vandaag de dag nog met roddelen associeert. Maar meestal voeren hierbij elementen als kwaadaardigheid en
leugenachtigheid de boventoon.
| |
Prietpraat
Naast de opvatting van roddelen als kwaadsprekerij bestaat er nog een ander stereotiep beeld dat culturele minachting ontlokt. Gesprekken-over-anderen zouden een dimensie van zinloosheid en onbeduidendheid bevatten, loze kletspraat of prietpraat zijn. Dit heeft te maken met de westerse visie op ‘volwaardige’ communicatie, zoals die al sinds de Griekse Oudheid wordt gepropageerd. Dit dominante denken kenmerkt zich door
| |
| |
dualisme, een denken in eenduidige tegenstellingen: abstract-concreet, waarheid-schijn, ratio-emotie, subject-object, man-vrouw, publiek-privé. Enerzijds bestaan de polen uitsluitend bij de gratie van elkaar. Anderzijds is er sprake van een hiërarchische verhouding tussen beide. Zo wordt het abstracte, de waarheid, de ratio, het subject, de man, het publieke gewaardeerd boven de respectievelijke tegenpolen. Het ene element staat centraal en is de maatstaf waarnaar het andere element zich moet plooien. Vanuit deze culturele bevoorrechting van het abstracte, de waarheid, de ratio, het subject, de man, het publieke kan een lijn worden getrokken naar een cultureel bepaald waardeoordeel over communicatie.
Voor Plato (427-347 v. Chr.), die wordt beschouwd als de grondlegger van de westerse filosofie, zijn de ‘eeuwige Ideeën’ de enige en eigenlijke werkelijkheid. In de eeuwige Ideeën is de maat van ons denken en handelen gegeven. Het geëigende middel tot kennis van de Ideeën is de dialectiek. ‘De dialectiek [...] is de kunst om in een gemeenschappelijk zoeken, in het gesprek, tot de algemene waarheid door te dringen.’ Wil men ‘wijs’ handelen dan moet men opklimmen naar het ‘redenerend denken en spreken’. De Griekse Oudheid kende een hoge waardering voor gesprekken, dialogen en discussies, gericht op het formuleren van abstracties als een ‘eeuwige waarheid’. Men vond het vanzelfsprekend dat zulke algemene problemen en de oplossing daarvan binnen het gesprek een hogere rang innamen dan de praktische vragen waarmee een ieder in zijn of haar leven te maken krijgt. De onmiddellijke waarneming, de subjectieve gewaarwording en de subjectieve mening werden naar de achtergrond verdrongen.
Door abstrahering geven we iets een boventijdelijk en universeel karakter. Met deze methode heeft roddel weinig overeenkomsten. Volgens Meyer Spacks is het juist: ‘a minute awareness of human behavoir in all its bearings, knowledge that develops discrimination and the capacity to value difference.’ Voor deelnemers aan gossip telt de minuut, de onmiddellijke waarneming. Zij zijn betrokken op het moment. Tevens doet de gesprekssoort een beroep op een interesse in
| |
| |
specifieke details. Het bouwt voort op fragmenten van het persoonlijk leven van anderen. Meyer Spacks: ‘People and their concerns matter to gossipers [...], but the special way in which they matter evolves from belief in small particulars. Gossip defends this belief, always.’ Deze gespitstheid op intieme details, op het bijzondere, individuele of concrete en de obsessieve zorg voor het ogenblik, vervreemdt gossip van het dominante vertoog over waarheid en zingeving.
Een ander aspect dat buiten de westerse voorstelling van ‘volwaardig’ denken en spreken valt en aan gossip wordt toegeschreven, is het gevoel. Volgens Meyer Spacks biedt gossip bij uitstek de gelegenheid om emotioneel te worden: ‘Gossip often presents itself as license, sinister excess, a frightening unleashing of impulse in language, that tumultuous outpouring which [...] has long been associated with women.’
Zo'n woordenstroom legt de moralist uit als zwakheid en gebrek aan beheersing. Maar binnen een intieme relatie van mond tot oor is het vaak ongepast om tegenover de gesprekspartner de eigen autoriteit te beklemtonen. ‘Gossip proceeds by a rhetoric of inquiry rather than of autority,’ schrijft Meyer Spacks: ‘Heb je het al gehoord...?’ ‘Vind je ook niet dat...?’ ‘Geloof jij dat...?’
| |
Damessalons
Het persoonlijke, bijzondere, concrete en gevoelsmatige waarmee gossip gewoonlijk wordt geassocieerd brengt men traditioneel in verband met vrouwen. Meyer Spacks meldt dan ook: ‘Many notions about gossip fit all to neatly with Standard derogatory assumptions about females.’
In zijn verhandeling over de filosoof Jean Jacques Rousseau verwoordt de journalist en schrijver J.H. Huizinga de kritiek van Rousseau op de Parijse salons van de achtiende eeuw, een omgeving waar vooral vrouwen en vrouwelijke waarden de toon bepaalden. Opvallend is zijn eigen visie op de salons ‘waar, niet voor niets, altijd het zwakke geslacht de scepter zwaaide’. Huizinga stemt volledig in met de kritiek van Rousseau die meende dat de omgangsvormen in de salons ‘mensen ertoe brachten kwaad te spreken van afwezige vrien- | |
| |
den’. Net als Rousseau verafschuwt hij ‘de dwaze onoprechtheid, die zo welig tiert in de beau monde, de aanstellerij [...] waar vele society-dames ook heden ten dage nog een handje van hebben’.
Frivoliteit, indiscretie, vulgariteit, overdrijving en misleiding zijn de elementen die Huizinga toeschrijft aan de gesprekken die werden gevoerd in de Franse salons. Dezelfde elementen zijn terug te vinden onder de paraplu ‘gossip’. Net als gossip-deelnemers zouden vrouwen zich bezighouden met niet-essentiële zaken; gesprekken tussen vrouwen zouden als vanzelf een dimensie van zinloosheid bevatten. Het toekennen van een grote meerwaarde aan het mannelijke gebeuren degradeert de inbreng vanuit een ‘vrouwengroep’ tot gekakel, geklets. Illustratief in dit verband is de stelling van de Duitse filosoof Otto Weininger in zijn Geslecht und Charakter (1903): ‘Den Frauen ist zwar die Gabe der Sprache, aber nicht so die der Rede verliehen, eine Frau konversiert (kokkettiert) oder schnattert, aber sie redet nicht.’ Voor dergelijke opmerkingen over vrouwen of ‘vrouwengesprekken’ is het overigens niet nodig zover in de tijd terug te gaan. De volgende uitspraken komen uit Vriendschap in beweging (1988) van de sociologe Iteke Weeda:
vrouw: Ik vind vrouwengesprekken vreselijk. Erger me dood aan die onbenullige praatjes. Ze hebben nooit een onderwerp; 't gaat op den duur altijd over anderen. Mannen zeuren nooit, zitten nooit te vervelen. Het gaat over iets: politiek, sport. Ik mag er graag naar luisteren.
man: Als ik vrouwen hoor praten dan denk ik, o... Over niets hebben ze het; heel serieus over oninteressante dingen zitten doen. Of de buurvrouw wel de sleutel in het sleutelgat heeft gestoken. Ik vind dat mannen veel zakelijker zijn, veel rechtlijniger. En praktischer qua denkvermogen.
Opinies over vrouwengesprekken getuigen niet zelden van dezelfde morele bezorgheid als die over gossip. Het heeft verscheidene feministes ertoe gebracht vrouwen aan te zetten tot het overnemen van
| |
| |
heersende waarden en normen ten aanzien van communicatie. Zo pleitte de zeventiende-eeuwse feministe Mary Astell - geïnspireerd door het cartesiaanse uitgangspunt van de rede welke inherent is aan ieder mens - voor een versneld inhalen van de intellectuele en morele achterstand waarmee de patriarchale maatschappij vrouwen had opgezadeld. In haar voorstel tot stichting van een verblijf waar vrouwen kunnen worden opgevoed tot ‘eerbiedwaardige’ vrouwen, stelt Astell:
You are therefore Ladies, invited into a place, where you shall suffer no other confinement, but to be kept out of the road of sin [...]. You will only quit the Chat of insignificant people for an ingenious Conversation; the froth of flashy Wit for real Wisdom; idle tales for instructive discourses.
Ook Simone de Beauvoir besteedt in La deuxième sexe aandacht aan de op te heffen ‘gebreken’ van vrouwen. Dat de vrouw geen gevoel zou hebben voor het universele is, volgens Beauvoir, een gevolg van haar onderdrukte situatie. Dit maakt het morele oordeel dat zij velt niet minder scherp: ‘Daarom gelooft ze ook gemakkelijker de kletspraatjes van de buurvrouw dan een wetenschappelijke uiteenzetting.’ De waarde die vrouwen zouden hechten aan een gesprek in salon of winkel is in de ogen van Beauvoir eveneens een ernstige tekortkoming.
Zowel Astell als Beauvoir menen dat vrouwen zich te veel laten leiden door gesprekken zonder essentiële betekenis. Zij trachten vrouwen over te halen tot praktisering van ‘volwaardige’ communicatie, wat inhoudt dat vrouwen zich niet langer moeten laten verleiden tot een onzinnige activiteit als gossip.
| |
Kletspraat
Ook Heidegger en Kierkegaard bevestigen volgens Meyer Spacks in hun uiteenzettingen over ‘kletspraat’ de westerse minachting waaraan gesprekken-over-anderen onderhevig zijn. Beide filosofen vinden gesprekken gevoed door de
| |
| |
interesse in personen, met name in details van hun leven, niet van betekenis. Hoewel Heidegger noch Kierkegaard de gesprekssoort nadrukkelijk aan vrouwen relateert, impliceert hun beschrijving wel degelijk een verband met waarden die traditioneel aan vrouwen worden toegeschreven. Beiden beschouwen gossip niet als een zelfstandige gesprekssoort, maar als kletspraat: Kierkegaard spreekt van ‘schwatzen’ en Heidegger van ‘das Gerede’.
Volgens Heidegger is ‘kletspraat’ bodemloos. De innerlijke waarheid van het individu komt niet tot haar recht. Het is nooit duidelijk of hetgeen gezegd wordt zijn wortels heeft in het individu zelf of slechts wordt naverteld.
Heideggers simplificatie van kletspraat tot een mechanisch door-schuiven van informatie van persoon a naar persoon b veronachtzaamt een aanzienlijk aantal aspecten van de gesprekssoort. Zo gaat hij voorbij aan het gegeven dat er zelden sprake is van een mechanische herhaling van woorden, eerder gaat roddelen gepaard met een herinterpetratie. Ook erkent hij niet dat gossip een uitwisseling kan zijn van informatie gebaseerd op eigen observatie. Bij Meyer Spacks ontlokt het de volgende kritiek:
Heidegger's account never aknowledges the possibility of genuine dialogue, of meaning emerging gradually and cooperatively, or of meaning not articulated yet mutually understood.
In Heideggers pleidooi voor het spreken als medium waarin het Zijn kan worden blootgelegd, wordt het zwijgen - als de bezinning op de eigen existentie - geponeerd als voorwaarde voor een ‘deugdelijk’ gesprek. De kletspraat daarentegen zou een overvloedige woordenstroom oproepen. Als teken van een gebrek aan zelfcontrole moet het te allen tijde worden vermeden. Meyer Spacks becommentarieert: ‘The idea of loose talk, like that of loose living embodies both temptation and danger.’ Alleen een conversatie gebaseerd op zorgvuldig doordachte beredeneringen levert volgens Heidegger relevante kennis op over
| |
| |
zowel de eigen existentie als de omgeving. liet gedetailleerd en fragmentarisch bespreken van levens van concrete personen - waarbij de ratio minder op de voorgrond lijkt te staan - beschouwt Heidegger als een onbezonnenheid, als een vlucht in oppervlakkigheid.
Heideggers interpretatie is nauw verwant aan die van Kierkegaard. Ook Kierkegaard is van mening dat de individuele mens zichzelf steeds dient terug te werpen op zijn meest innerlijke kern, om in een proces van voortdurende zelfreflectie tot een wezenlijk kennen te komen. Net als bij Heidegger leidt dit welhaast vanzelf tot een ver-oordeling van het kletsen. Kierkegaard eist van het individu dat de blik voortdurend is gefixeerd op het eigen innerlijk. Het zwijgen geeft het individu daartoe bij uitstek de gelegenheid en is daardoor - als bezinning op ideeën over het eigen bestaan - de voorwaarde voor echte conversatie. Tegenover het zwijgende individu plaatst Kierkegaard het individu dat is betrokken bij kletspraat. Een daadwerkelijke bezinning alvorens te spreken is in dat geval afwezig. Veeleer spelen eerste indrukken en associaties een rol, is de concrete inhoud van weinig belang en is er sprake van een ‘onbeduidende herhaling van persoonsnamen’. Daarom is ‘kletspraat’ - met name de naarbuiten gerichte interesse in persoonlijke details van andermans leven - onzinnig, niet-essentieel. ‘Das man im Schweigen nach innen gekehrt sei, ist die Bedingung für die gehildete Rede im Umgang, das entstellende Kehren der Innerlichkeit nach missen ist Schrwätzerei, ist Mangel an Bildung.’
| |
Roddel en fictie
Patricia Meyer Spacks is een van de eersten die radicaal tegen dit soort gangbare denkbeelden aanschopt. Haar boek Gossip biedt talrijke mogelijkheden om aan het stereotiepe beeld van gossip te ontsnappen. Meyer Spacks maakt duidelijk dat de aandacht voor persoonlijke details in gossip niet zelden een broedplaats is voor grote literatuur en gedenkwaardige conversaties.
Een persoonlijke ervaring was voor Meyer Spacks aanleiding om over gossip te gaan schrijven. Samen met een vrouwelijke collega maakte zij elke ochtend tijd vrij om te praten over intieme details uit
| |
| |
hun eigen leven en dat van anderen. Die gewoonte lokte een onverwachte reactie uit:
Sometimes a male colleague would come in, his expression conveying - or so we fancied - contempt at our verbal trivialities as our talk moved from details of our own lives to speculation about others, or from discussion of novels to contemplation of friends' love affairs.
Deze houding van mannelijke collega's, maar ook van echtgenoten, verwardden Meyer Spacks en haar collega. Ze voelden het als een veroordeling van een essentieel onderdeel van hun leven. Meyer Spacks vervolgt:
My mission began to define itself as a rescue operation: to restore positive meaning to a word that had once held it, and to celebrate a set of values and asssumption particularly associated with women, as tvell as with gossip.
Meyer Spacks geeft gossip een plaats binnen de literatuurwetenschap en wel als mogelijk interpretatiekader voor met name fictie. Voor haar staat vast dat gossip en literatuur niet alleen vaak hand in hand gaan, maar dat de eerste zelfs regelmatig voorop loopt, gezien het grote aantal romans dat gossip als thema heeft. Ook de narratieve structuur wordt vaak bewust aan gossip ontleend. Door de historie van gossip te belichten vanuit de literatuurgeschiedenis legt Meyer Spacks het maatschappelijke en individuele belang van deze orale traditie bloot.
Het valt Meyer Spacks op dat gossip, net als fictie, een eigen wereld construeert: via een bepaalde narratieve techniek, via interpretatie en oordeel wordt zicht geboden op intieme details van het leven van de personages. Zowel in de realistische roman als in gossip gaat de aandacht uit naar fragmenten van andermans persoonlijk leven:
| |
| |
Novelistic narrators often arouse in readers the kind of interest in personal detail that gossip generates.
De constatering dat de onderwerpen van gossip en die van de roman elkaar overlappen roept bij Meyer Spacks de vraag op waarom alleen gossip bloot staat aan morele aanvallen. Zij ontdekt dat de zich ontwikkelende roman in de achttiende, en zelfs nog in de negentiende eeuw, eenzelfde toon van ongenoegen ontlokte. Aardig in dit verband is een passage uit Kierkegaards Eine literarische Anzeige. Hij geeft hierin het morele klimaat aan waarin de roman zich bevond, bovendien relateert hij gesprekken-over-anderen expliciet aan het genre:
In der Novelle wird man vortreffliche Beispiele für ein Schwatzen dieser Art finden; es sind bedeutungslose Trivia-liteiten, aber sie beziehen sich stets auf bestimmte namentlich genannte Personen, deren triviale Lebensumstände desgleichen wegen des Namens interessieren.
De vroegste romans werden niet alleen vooral door vrouwen gelezen, maar ook geschreven. Dat het mannelijk oordeel erover van een gelijke morele bezorgdheid getuigde als dat over gossip, bevestigt de tendens om een terrein te veroordelen dat met vrouwen wordt geassocieerd. Tegenwoordig achtervolgen moralisten de roman niet meer met zware beschuldigingen. Het gesprek-over-anderen is echter nog niet aan positieve waardering toe.
Behalve met de romanliteratuur vergelijkt Meyer Spacks gossip ook met het werk van historici. Anders dan de traditionele geschiedschrijving fixeert gossip zich minder op keizers, koningen, generaals, regeringsleiders en kerkelijke leiders, op helden en moordenaars, op de grote winnaars en verliezers: ‘reporting not fantasies of human greatness but realities of human pettiness.’ Op ontdekkingsreis naar hetgeen achter de spiegel schuilgaat, vertelt gossip het achterliggende verhaal. Het benadrukt datgene wat de traditionele geschiedschrijving liever verzwijgt. De geschiedenis spreekt niet vanzelf; zij dient on- | |
| |
dervraagd te worden. Andere dan de gebruikelijke vragen zouden gesteld kunnen worden, andere uitweidingen zouden gemaakt kunnen worden, andere voorbeelden en metaforen zouden gekozen kunnen worden, andere relaties zouden gelegd kunnen worden.
Volgens Meyer Spacks stelt gossip - ‘this special kind of oral history’ - een aantal van die andere, veelal ongehoorde vragen. Daarmee biedt gossip aanknopingspunten voor andere dan de gebruikelijke interpretaties. In een poging voorouders te betrappen op hun meest intieme gedachten, motieven en handelingen kunnen historici gebruik maken van dagboeken, brieven en romanliteratuur, want:
Gossip's way of telling can project a different understanding of reality from that of society at large.
Zou gossip geen orale, maar een schriftelijke traditie zijn, dan had men waarschijnlijk materiaal in overvloed voor een reconstructie van het persoonlijke en dagelijkse leven van gewone mensen. Bovendien hoeft de historicus zich in dat geval niet te beperken tot een ‘HisStory’. De levensstijlen van vrouwen zouden eveneens de revue passeren. Dat de inhoud van gossip niet zinloos of onbeduidend is maar juist relevante kennis kan leveren, verwoordt Meyer Spacks het duidelijkst in haar beschrijving van ‘serious gossip’. Deze vorm van gossip kent zij verschillende waarden toe, bijvoorbeeld vergroting van kennis, met name van zelfkennis. In serious gossip worden personen genoemd, mede vanuit de behoefte tot duiding van zichzelf te komen: ‘By talking about the concerns of people's lives, the talkers grow to understand their own more fully.’ Ook levert gossip een bijdrage aan de persoonlijkheidsontwikkeling van mensen, aan zelfevaluatie en zelfkennis. Nieuwsgierigheid naar anderen omvat nieuwsgierigheid naar jezelf: velen hopen door het sleutelgat ook iets van hun eigen wereld te ontdekken. Volgens Meyer Spacks is de kans dat zij daarin slagen groot:
Gossip surveys the field through a peephole but sees a great deal.
| |
| |
|
|