ik haar op het droge help, misschien moet ik haar zelfs over een ver-rotte steiger dragen.
Met dat vooruitzicht waad ik door de stinkende plas naar de wc-pot. ‘Even kijken hoe groot de schade is.’
Er borrelt niets in die ellendige poel, de smerigheid wordt niet meer aangevoerd. Twee emmers dus en alle dweilen die ik in de werkkast kan vinden. Een sponsje erbij, om de Rus te fatsoeneren.
O, solidariteit. Ze is er nog als ik Lenin tegemoet strompel. Timide deze keer, net een betrapte spijbelaar.
‘Pak een stoel, een kop koffie, een krant,’ grinnik ik. ‘Kom erbij!’
Tot mijn verbazing loopt ze naar de patio en komt terug met de kapotte rieten stoel. Jaren dertig, uit de collectie van havenbaron Mavromatis. Alle erfgenamen al dood.
‘Ik voel me schuldig.’
‘Niet doen.’
Zij zit, ik buk. Wat had ik het graag andersom. Niet dat ik haar ooit met een gretige vinger heb aangeraakt of dat mijn blik in haar aanwezigheid een onkuise gedachte heeft verraden. Maar het moet eruit: deze vrouw is niet alleen een lust voor de ziel - je zou haar over de Roemeense expressionisten moeten horen zwijmelen - ze is ook een lust voor het oog.
‘Lukt het je in je eentje?’
‘Zeker.’
Meer dan anderhalve meter Lenin-profiel tussen ons in. Geen ramp. Als ik zijn kruin voorbij ben, heb ik zicht op haar enkels. Nooit zat ik er met mijn neus zo bovenop.
‘Ik heb champagne op mijn kamer,’ zegt ze ineens, ‘laten we die opdrinken als we klaar zijn.’ Als wij klaar zijn? Waar haalt ze het lefvandaan.
Ik duw wat dweilen tegen Lenins hoofd, eerst maar een droog kransje om de oude man. Het uitwringen is het goorste. Een vloeibare massa. De weinige bezoekers die van de wc gebruikmaken, vinden er geen papier. Notitie voor de volgende vergadering.
‘Lydia, Lydia,’ zucht ik, tot aan mijn ellebogen in de pis. Ik heb een