De gouverneur verloor zijn zoon bij een vliegtuigongeluk, nee, hij was geen oorlogsheld, toch was een monument ter zijner nagedachtenis op zijn plaats geweest. Toen werd het oorlog, alleen eindigde die niet volgens plan van de gouverneur, en andere monumenten werden besteld. Het vervaardigen van een nieuw uniform was een kleine moeite. Nu de kledingvoorschriften wederom zijn veranderd, zijn ook de soldaten verwijderd. Er zullen geen kinderen meer zingen in de vroege lente. De stalling van afgedankte, maar eventueel opnieuw te gebruiken monumenten heet beeldenpark.
De vrouw zit onderaan de trap, schuin onder de sierlijke, witte brug. Er staat een lichte bries, zo in de nabijheid van het water. Haar lichaam vult zich met warmte, de zon streelt haar alsof zij haar de grenzen van haar lichaam wil laten voelen. De ronding van de heupen, de smalle taille, de harde borsten. Bevallige vormen, voelt ze, dat windt haar op. Nu ruikt ze ook naar een vrouw die in de zon heeft gezeten...
Langzaam drijft een meloenschil voorbij.
‘Het is zo dat ik al honderdduizend jaar kijk naar wat ik plotseling begrijp.’
Ze schrikt op.
‘Ik dacht dat je al lang dood was, dichter.’ Ze vindt het vreemd hem hier te zien. Zijn stem komt haar bekend voor.
‘Ik ben hier eeuwig, dat weet je toch. Ik ben al mijn voorvaderen tot in de oercel. Ik omvat alles wat er ooit was of zal zijn.’
‘Wees pathetisch. Haal datgene wat echt is en de weerspiegeling ervan in je kunst niet door elkaar.’
‘Je hebt gelijk. Kom, laten we kinderen maken, als jij mijn vrouw bent.
Mijn vrouw, zoals je me dat gezegd hebt, of heb je gelogen?, ik wil je het hoofd worden van een nieuwe, sterke stam.’