Suggestie van Brecht: het stuk hoeft geen echte handeling te hebben en moet in elkaar geknutseld zijn zoals bepaalde auto's die je in Parijs ziet rondrijden, zelfgebouwde auto's uit onderdelen die de knutselaar toevallig heeft weten te vergaren, maar het ding rijdt, het rijdt! (Precies deze eis.) Er moet een vader in en een zoon, er moet een dienstmeisje in, er moet een auto in die aan de zoon wordt opgedron-gen door een reiziger omdat het ding niet meer rijdt. De soldaten moeten met de meisjes gaan wandelen, een sergeant-majoor moet hen chicaneren. De zoon laat aan het einde de brug ontploffen omdat een pionier hem de loef heeft afgestoken bij een dienstmeisje.
Ik begreep even weinig van auto's als van soldaten en had moeite met het stuk. Ik was jong, dacht niet zo politiek als Brecht, ik heb een stuk over soldaten en meisjes geschreven. De tekst liet te wensen over, hij bleef onaf, gewoon omdat ik te weinig van soldaten wist. [...]
Met het stuk begonnen nog in Ingolstadt in 1926, de eerste wandelscènes en de eerste Korl-Berta-scène; het grootste deel in de tweede helft van 1927 in München geschreven in een gemeubileerde kamer in de Kanaalstraat (in het achterhuis woonde Karl Valentin - bekend Münchens cabaretier). Daartussen een onderbreking door een verblijf in Berlijn van de late herfst 1926 tot zomer 1927. In Berlijn heb ik niet serieus zitten schrijven, me veel meer met de stad en met Brecht en plannen en aantekeningen voor een roman afgetobt, die Ullstein van me wilde (over Therese von Konnersreuth, later over een Amerikaanse student die destijds een moord had begaan op een scholier zonder te weten hoe hij daartoe gekomen was. Ik kwam niet uit mijn gepieker en mijn notities).
Het stuk was begin 1928 voltooid.’
De uitspraken van Marieluise Fleisser laten niet alleen zien hoe groot de invloed van Brecht was, maar tonen ook haar worsteling om Pioniers in Ingolstadt tot een doorwrocht geheel te maken, een proces 82 dat bijna een leven lang zou duren.
Er bestaan drie versies van het toneelstuk: de eerste uit 1928 ging in Dresden in première; de tweede op 30 maart 1929 in het Theater am