Lust en Gratie. Jaargang 16(1999-2000)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Josien Laurier Reflecteren onder nummer Ik zoek een lekkere dikke bolsjewiek. Een vlerk van hertenleer. Ik zoek een mondig maatje, liefst zonder uitsteeksels, maar met een zachte toog, een mooie tuit en een groot vermogen om te stomen. Ik zoek een warm bestelbusje. Een kanjer van een knal. Ik zoek een gaaf pamflet met een zoete huig. Iemand met een flink stel fratsen, een zachte aandrang en een oneindig verloop. Iemand die chocola van mij kan maken. Ik zoek een lange, gezonde verrassing. Een frisse vondst. Een opklaring. Zo een waar je van opkijkt. Iemand die je niet van tevoren aan ziet komen. Maar van wie al je deuren openwaaien, en je je fatsoen kwijtraakt. Met een verpletterende laadklep, een eeuwige wandelgang en een zacht betimmerd aandeel. Ik zoek iemand die klopt. Met bloesems op de plaatsen waar het ertoe doet en op alle andere plaatsen een hart dat slaat voor mij, alleen voor mij. Ik zoek iemand met een fataal onderkomen, een zalig stelsel en een overdonderend boezeroen. We komen elkaar tegen op de grote stille heide. We nemen elkaar op. En bewaren de stilte niet, maar geven toe aan wat er in ons opkomt. Zonder verwijl. Want zo iemand zoek ik. Met frambozen aan de vingers. En hooi om de mond. Met stroop achter de ellebogen. En honing op de tong. Met lange lieve vorken. [pagina 119] [p. 119] Een onfatsoenlijk spreekwoord binnen handbereik. Vier kleine dwergen. En een vrolijk paasfeest. Ik zoek een zachte kerst. Een bliksemschicht bij heldere hemel. Een roos van papier. Een bron van vermaak. Een buitengewoon verblijf op de savannen, tussen zeemeerminnen, kraaien en hulpeloze winkelwagentjes. Ik zoek iemand die mijn streken kent. En daaraan tegemoetkomt. Die me op het eerste gezicht verdonkeremaant. Zoals dat gaat. Iemand die kan inspringen tussen berkenbomen. Met ogen als kastelen. Een mond als een bloeiende tak. En vruchtbare regen all-over. En een lente in de vingers. En nog een lente in de dijen. En heupen. En een taille. En een borst. En een keel om op te zetten. Iemand. Ik zoek een mop van een mens. Een licht dat opgaat. Een overvol mandaat. Een lichaam om af te breken. En een lichaam om op te bouwen. Ik zoek een levenslange ervaring. Ik zoek een hemelsbreed vooronder met gevoel voor humor. Iemand die ja en amen kust. Met marmeren voorbijgangers. En ademloze steltlopers. [pagina 120] [p. 120] Iemand metvolkerenkunde. En boslust. Zo iemand zoek ik. Die zich aandient zonder kloppen, opspelen en springen. Via deze mij onsympathieke weg wil ik een fluitje van een liefje. Een doek om voor te bloeden. Een wereld van verschil. Om de vingers af te likken en te pruimen. Een lange lieve lusteling. Een vrijstaat met een tierelier. Een apparaat van likmijnvestje. Met sporen van verbijstering. En vuisten vol kastelen. Met droge dikke dingen En warme natte dingen. Dat het van jetje gaat. Dat wil ik. Van jantje en van kareltje, en van hoezee. Ik wil een beest van een brommer, een lel van een schoen, een plaatje van een grasveld. Ik wil de zoete vruchten plukken van de woeste hoogtes van de warme rotsen van een staatje in Europa waar de graspollen bloeien en de bijen zoemen en de vogels fluiten. Ik wil een schoen om aan te trekken en een poot om op te spelen. Ik zoek een spannend tentje. Een lustig optrekje. Iemand om mee overhoop te liggen. Ik wil een lange hete zomer en een wintergast. Ik wil mijn intrek nemen, kansen grijpen, mogelijkheden benutten, niets over het hoofd zien. Ik wil de koning te rijk zijn en de hele wereld uitlachen. Ik wil mijn tanden zetten in een groot wambuis. Landerijen wil ik om mijn vingers winden - vol kersen, pruimen, blauwe juffers en libellen. Onbewaakte spoorwegovergangen zijn gelegenheden naar mijn hart. [pagina 121] [p. 121] Ik zoek iemand die moord en brand kan roepen. En waar de honden brood van lusten. Iemand met een geil fatsoen. En een krat vol gratie. Die van katoen geeft. En thuis. Die mij het hoofd biedt, de hals, de rug en de buik. Die van de weeromstuit een staart laat groeien en die juwelen kweekt juist boven de navel. Die oren heeft om te horen. En een poot om op te staan. Die dwars door weer en wind mij tegemoetkomt op het gebied van een torenhoog gevoel van muisstil paasfeest vieren, als de kersen rijp zijn en de pruimen barsten van verfijnde binnenpret. Opdat de honden blaffen. De boeren dorsen. De meiden zingen in het koren. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. En het addergebroed een nest maakt. Waarvan we smullen zullen tot in de lange lengte van de dagen! Opdat de motoren razen. De machines rekenen. De beren honing likken van hun poot. En alle stripfiguren op de hele wereld weten dat het feest is! Want nu al weet ik diep van binnen dat ik van jou heel erg veel hou. Vorige Volgende