| |
| |
| |
Hanna de Heus
Beet
Hij kreeg het kaartje in dat akelige witte ziekenhuisbed. Dat bed met die deken die niet lekker pluizig was, zoals thuis, maar die de structuur van een theedoek had, waardoor hij zich al meer dan eens had afgevraagd of de deken net zo vochtabsorberend was als het keukenattribuut. Dat moest waarschijnlijk wel met al die knoeiende, morsende mensen, die te zwak waren om een soeplepel of een theekopje goed vast te houden. Om over lekkende infuzen, drains en incontinentie maar niet te spreken. ‘Post, meneer Rowanski!’ zei de zuster, iets te opgewekt, en ze drukte hem een paarse envelop in handen.
Hij herkende het handschrift ogenblikkelijk. Ze had hem bijna elke dag een kaartje gestuurd, maar hij had ze nauwelijks gelezen. Hij had wel iets anders aan zijn hoofd. Ook deze envelop opende hij met niet bijster veel interesse.
Ik heb altijd van je gehouden, las hij, met een heftigheid die niet alleen jou heeft verbaasd, maar mijzelf nog veel meer. Ik hou nog steeds van je en ga van je houden tot het einde. Omdat ik niet anders kan. Ik vraagje niet of je mijn liefde wilt beantwoorden, maar ik vraagje wel om me niet buiten te sluiten. Nog nooit heb ik je zo hard nodig gehad als nu.
Geschokt legde hij de kaart met de envelop op zijn veel te kleine nachtkastje. Er waren kleine goud- en zilverkleurige hartjes uitgevallen, die nu her en der op de deken verspreid lagen en er een onaangenaam contrast mee vormden, alsof nu ook de mooie glitter van de buitenwereld door de lelijkheid hier binnen bezoedeld werd.
Het was niet zozeer de liefdesverklaring die hem trof. Britt had haar gevoelens voor hem nooit onder stoelen of banken gestoken. Hij wist dat ze hem vanaf haar tienerjaren, toen zij nog maar vijftien was en hij vijfendertig, had aanbeden. Nooit was het in hem opgekomen daar misbruik van te maken. Integendeel: hij had zich er ongemakkelijk onder gevoeld, vooral toen haar gevoelens niet bleken te veranderen naarmate ze ouder werd. Maar ze had zich nooit echt aan hem opgedrongen. Gefrustreerd had ze zich, als hij weer eens een hele avond
| |
| |
op geen enkele hint was ingegaan, bij het afscheid in zijn armen geworpen, maar altijd had ze zichzelf na een paar onschuldige kusjes weer onder controle gehad, zodat hij nooit gedwongen was geweest haar van zich af te duwen. Een enkele keer had ze, na een flink aantal glazen wijn, aarzelend zijn kruis gestreeld, maar juist doordat hij die aarzeling voelde had hij haar hand niet weg hoeven leggen. Hij wist dat ze hem zelf wel weg zou halen als de reactie uitbleef.
Nooit zou ze kwaad op hem worden. Hij wist dat haar liefde zó groot was dat ze nooit het risico zou nemen dat er ruzie tussen hen ontstond. Ook daar had hij zich van tijd tot tijd hoogst ongemakkelijk bij gevoeld. Het betekende dat hij zich in een machtspositie bevond waar hij nooit om had gevraagd. Hij kon haar van alles aandoen - ze zou het hem nooit voor de voeten werpen. Ze zou slikken en doorgaan met liefhebben. De verantwoordelijkheid die het nooit ter verantwoording geroepen worden in deze vriendschap met zich meebracht zat hem dwars. Hij wilde het niet, bang dat hij te ver zou gaan, bang dat hij haar nog meer zou kwetsen dan hij al deed door nergens op in te gaan. Ook het feit dat hij haar nooit kwijt zou kunnen raken doordat ze elke vorm van onenigheid vermeed, beklemde hem. En net zomin als ze hem een reden zou geven de vriendschap te beëindigen, zou ze die zelf laten verwateren.
Een enkele keer ging het door hem heen dat alleen deze dingen al, samen met het bijkomstige ongemakkelijke gevoel, een hele goede reden vormden om de vriendschap te beëindigen, maar het lag niet in zijn aard om alleen uit egocentrische motieven te handelen. Hij zette alleen een punt achter een vriendschap als hij bedonderd was, niet als hem meer werd geboden dan waar hij om had gevraagd.
Wat hem aan het kaartje trof was niet de vastberadenheid die eruit sprak. Het was die laatste zin.
Nog nooit heb ik je zo hard nodig gehad als nu.
Op een of andere manier had hij, sinds hij getroffen was door die afgrijselijke ziekte die hij moest zien te accepteren, geen moment meer geleefd met het idee dat iemand hem nodig zou kunnen hebben. Hij- | |
| |
zelf, en iedereen om hem heen, was ervan uitgegaan dat hij degene was die nu, in steeds toenemende mate, anderen nodig zou hebben.
Hij snapte Britts woorden wel. Hij had het zelf meegemaakt, met Max. Maar het was niet bij hem opgekomen dat Britt nu hetzelfde voelde als hij toen Max stervende was.
Jaren geleden, toen hij nog gelukkig was met Max, en Britt net met Boud was getrouwd, had ze eens in een restaurant waar ze samen aten, tegen hem gezegd: ‘Kijk, mijn liefde voor Boud is gegroeid. Ik heb geleerd van hem te houden. Het duurde een hele tijd voordat ik tegen hem kon zeggen dat ik van hem hield, maar toen ik het eenmaal zei, meende ik het ook. Maar met jou is het allemaal zo anders. Van jou hield ik gewoon, meteen al, vanaf het begin, zonder dat ik er iets voor hoefde te doen. Die gevoelens voor jou, die zie ik als volkomen natuurlijk; die voor Boud zijn gecultiveerd. Voor het eindresultaat maakt het waarschijnlijk helemaal niets uit, maar toch geeft het me het idee dat mijn gevoelens voor jou op een hoger plan staan.’ Met een ernstig gezicht had ze een slokje likeur genomen en hem over haar glas heen aangekeken. ‘Vind je het erg dat ik dat zeg?’
‘Ja,’ had hij geantwoord. ‘Zo moet je niet praten als je net getrouwd bent.’ Op die manier had hij het gesprek op haar en Boud gebracht, niet op haar en hem. Hij kon niets met deze vrouw. Het speet hem voor haar, want ze was lief en op een zeer elegante manier aantrekkelijk, maar hij was gelukkig zoals hij was. Als hij nou wanhopig graag hetero had willen zijn, of op zoek was naar een biseksuele ervaring, dan had hij het met een vrouw als zij geprobeerd - en dat wist Britt. Ze wist dat ze van alle vrouwen waarschijnlijk de meest geschikte voor hem was. Dat ze hem desondanks niet kon krijgen, was een harde dobber voor haar, maar hij had er bewust voor gekozen de situatie niet te problematiseren. Hij mocht haar werkelijk heel graag, maar hij hield niet van haar en zou dat ook nooit doen. Punt. Daar had hij nooit een geheim van gemaakt. Zij hield wel van hem en had daar ook nooit een geheim van gemaakt. Met die situatie moesten ze het doen, en al met al was dat goed geweest.
| |
| |
Het kaartje verwarde hem. Was het nog steeds goed? Was er iets veranderd? Nee, natuurlijk niet, behalve dat ze hem er weer even aan herinnerde dat ze hem nodig had, iets wat hij, als hij erover nadacht, zelf ook wel had kunnen bedenken. Het was nooit anders geweest. Hij zocht de gouden en zilveren hartjes bij elkaar, gooide ze in het plastic afvalzakje dat met een kleefstrip aan zijn nachtkastje zat geplakt, en stopte de kaart met envelop en al in een van de boeken die er lagen.
Die nacht werd hij wakker van geluiden op de gang. Verpleegsters liepen haastig heen en weer met allerlei apparatuur, een dokter snelde langs en de familie van de patiënt arriveerde een half uur later. Hij herkende dit. Toen Max in het ziekenhuis lag was het net zo gegaan. Er ging iemand dood.
Het verdriet om Max kwam terug. Hij zag Max weer voor zich zoals die er vlak voor zijn dood had uitgezien: uitgemergeld, met bloed-doorlopen ogen en hangende oogleden die aangaven dat zijn lichaam het al had opgegeven. Hij had amper nog van deze man kunnen houden. Zijn verdriet was het verdriet geweest om het gemis dat hij zou moeten dragen - en al droeg - het gemis van de sterke, vastberaden Max. Pas nu hij zelf in het ziekenhuis lag kon hij het verdriet invoelen dat Max toentertijd moest hebben gevoeld. Max' lot was nu zijn lot. Als ze dit samen, tegelijkertijd, hadden moeten ondergaan, dan hadden ze wat aan elkaar gehad, dan hadden ze niet zo sterk ieder hun eigen verdriet beleefd. Destijds had hij Max niet begrepen. Nu hij zelf de dood dichtbij voelde, wist hij honderd procent zeker dat hij het verdriet dat Max doormaakte niet had kunnen begrijpen. Hij had het geprobeerd, maar het was een misser geweest. Terwijl hij alleen Max had moeten loslaten, had Max álles moeten laten gaan. Hij had niet geweten dat daar zo'n wereld van verschil tussen lag.
Het leek opeens alsof er niets dan verdriet was. Alles was verdriet. Hij voelde nu ook een diep verdriet om Britt. Haar liefde, zo goed bedoeld, zo zinloos, zou haar niet alleen nooit iets moois schenken, maar haar ook nog eens een onmetelijk verdriet bezorgen. Waarom
| |
| |
werden haar mooie gevoelens op die manier door het slijk gesleurd? Met tranen in zijn ogen deed hij zijn leeslampje aan en viste een paar hartjes uit het afvalzakje.
De volgende dag belde hij Britt op.
‘Ik hou van je op mijn manier,’ zei hij. ‘Is dat niet genoeg?’
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Natuurlijk niet, maar je kunt niet anders.’
‘Ik wilde dat het wel zo was, Britt,’ zei hij, en hij meende het werkelijk. Haar liefde had alles overleefd, niet alleen de tijd - haar metamorfose van meisje naar vrouw - maar ook elke tegenwerking die je maar kon bedenken: zijn seksuele geaardheid, zijn liefde voor Max, haar huwelijk met Boud... het had perfect kunnen zijn.
Woorden die hij nooit had moeten zeggen. Britt vroeg meteen of hij het echt meende, of hij werkelijk wilde dat het anders was, en met zijn bevestigend antwoord gaf hij haar hoop. Ze hield hem voor dat geen mens honderd procent homo of hetero was, dat er altijd wel ergens iets sluimerde achter het bekende, en dat dit ongewone geprikkeld kon worden, als hij het maar een kans gaf.
‘Wil je dan liever alleen sterven, zonder een geliefde aan je zijde?’ vroeg ze toen hij het gesprek wilde afkappen.
‘Daar kan ik geen antwoord op geven.’
‘Daar wíl je geen antwoord op geven.’ Ze dreef het, voor de allereerste keer, op de spits.
‘Ik wil best sterven terwijl er een geliefde naast me zit om mijn hand vastte houden,’ zei hij, geëmotioneerder dan de bedoeling was, ‘maar ik heb geen geliefde, en in mijn toestand ziet het er ook niet naar uit dat ik er ooit nog eentje zal vinden.’ Hij hoorde het zichzelf zeggen en wist precies wat er nu komen ging.
‘Je kunt mij krijgen.’
‘Ik hou niet van je.’ Nu ze niet van ophouden wist zag hij geen andere uitweg dan een bot antwoord, ook al strookte dat niet met zijn karakter. Hij was boos dat hij tegen zijn zin in deze positie werd gebracht.
‘Net zei je van wel.’
‘Als een vriendin, dat is anders.’
| |
| |
Hij hoorde haar trillend ademhalen.
‘Ik snap het werkelijk niet,’ zei ze. ‘Wat kan het jou nou schelen van welk geslacht ik ben? Waar maak je je druk over?’ Haar stem werd hoger. ‘Waarom wijs je me steeds af? Waarom vrij je niet gewoon met me? Voor mijn part lig je daarbij aan een man te denken, fantaseer je over heel iemand anders. Dat schijnt het merendeel van de mannen toch altijd al te doen.’ Vleiend vervolgde ze: ‘Een orgasme is toch fijn? Wat kan jou het schelen wie je dat bezorgt? Geniet van je lichaam nu het nog kan en laat je gedachten daarbij de vrije loop. Je doet er niet alleen jezelf een plezier mee, maar mij ook. Ik snak naar je. Al bijna twintig jaar.’
En veel tijd is er niet meer. Straks ben je dood en kan ik je nooit meer krijgen. Ze zei het niet, maar hij hoorde de wanhoop in haar stem en wist dat ze het zo bedoelde. Even overwoog hij de woorden zelf hardop te zeggen, ze haar als verwijt voor de voeten te werpen, maar van zijn stuk gebracht als hij was, ging hem dat toch te ver.
‘Ik weet wel wat je denkt,’ vervolgde ze, nu tamelijk kalm. ‘Mijn woorden confronteren je met de naderende dood, met het feit dat er niet veel tijd meer is. Niet veel tijd meer voor jou, maar ook niet voor mij. Als ik ooit nog met je wil vrijen, moet het snel gebeuren. Ik wil, voordat je dood gaat, minstens een keer het bed met je hebben gedeeld. Goed, het is een obsessie, en goed, het is het verkeerde moment om het te zeggen, en goed, ik toon geen respect voor je naderende eind, maar ik neem nu niet langer een blad voor de mond. Ik houd me niet langer in, want dat leidt sowieso nergens toe.’ Ze haalde diep adem. ‘Als ik niet met je naar bed ga zal ik de rest van mijn leven het gevoel hebben iets enorms te zijn misgelopen. Dan heb ik nooit met mijn grote liefde in bed gelegen. Shit, ik heb twintig jaar van mijn leven naar je gehunkerd! Het gaat hier niet over een stupide verliefdheid die wel weer over gaat, het gaat over iets heel groots. Voor mij is dit ernst. Als je niet met me neukt, zal ik de volgende twintig jaar moeite hebben dat te verwerken.’
‘Je chanteert me.’
‘Niet. Ik wil alleen dat je het nu, voor het te laat is, van mijn kant be- | |
| |
kijkt. Als je het doet, hebben die twintig jaar verlangen hun nut gehad. Dan hebben ze uiteindelijk ergens toe geleid. Als je het niet doet, zijn ze weggegooid. Dan heb ik al die jaren vergooid aan een droom. Denk je eens in hoe dat mijn toekomst zal verpesten!’ Ze vloekte. ‘Wat is voor jou nou een keertje vrijen? Niets. Je hebt het duizenden keren gedaan. Nou, doe het dan nu een keer met mij. Voor mij.’
Hij had dit op geen enkele manier voorzien. Nooit, maar dan ook nooit, had ze hem onder druk gezet. Hij wist niet goed raad met de situatie. ‘Ik wil veel voor je doen, maar ik kan niet met je vrijen. Ik val op mannen.’ Het klonk flauw.
‘Natúúrlijk val je op mannen, dat hoor je mij niet ontkennen. Ik vraag je niet dat op te geven, ik vraag je om ten minste één keer seks met me te hebben. Je moet luisteren.’
‘Jij ook. Ik kan het niet met een vrouw.’
‘Ach kom, dat is onzin. Denk maar aan een lekker mannenlijf en doe het dan maar anaal.’
‘Dat is waanzin!’
‘Dat is het niet. Van achteren ben ik precies hetzelfde gebouwd als een man. Als er één deel van het lichaam sekseloos is, is het dat wel. Je zult geen enkel verschil voelen, neem dat maar van mij aan...’
Hij gooide de hoorn erop. Niet omdat hij woedend was, en ook niet omdat hij voelde dat hij in deze discussie het onderspit ging delven, maar omdat hij in de verleiding kwam een afspraak met haar te maken en haar te nemen zoals ze nog nooit genomen was. Geen woorden meer, maar harde daden - om haar het zwijgen op te leggen.
Natuurlijk kwam het ervan. Ze had beet en liet niet meer los. Toen hij weer even uit het ziekenhuis was en een paar dagen thuis op krachten had kunnen komen, verscheen ze met een fles Pernod en verleidde hem toen ze allebei dronken waren. Hij had nog willen protesteren, maar in zijn benevelde toestand had hij geen enkel tegenargument meer kunnen - en willen - bedenken. Hij streed al genoeg. Die avond gaf hij zich gewoon aan haar liefkozingen over. En
| |
| |
om eerlijk te zijn, haar nu opeens niet langer aarzelende strelingen voelden heel prettig aan. Uiteindelijk deed hij het niet eens anaal.
De volgende dag zei ze dat ze zo dronken was geweest dat ze zich het amper kon herinneren en er, hoewel ze er ongetwijfeld van genoten had, geen voorstelling meer van kon maken.
Hij dacht, ach wat geeft het ook, en ze deden het nog een keer. Deze tweede maal voelde hij zich er een stuk ongemakkelijker bij, maar waar hij wel van genoot, was te zien hoe extatisch zij alles onderging. Ik maak me nuttig, dacht hij bij haar hoogtepunt. Ik ben nodig. Ik ben werkelijk nodig.
De daarop volgende maanden gingen ze nog een paar keer met elkaar naar bed. De aanloop daartoe was altijd wat onbeholpen, want zij leek zich niet meer te willen opdringen nu ze had gekregen waar ze zo naar had verlangd. Ze wilde het hem niet moeilijk maken na wat ze zag als een zeer genereus gebaar van zijn kant. Ook wilde ze niet de kans lopen het fijne gevoel dat ze erover had te laten verpesten door een afwijzing. Maar haar verlangen bleef, en als het ervan kwam oversteeg het alles.
Hij wilde vooral op de momenten waarop hij merkte dat ze over zijn naderende dood zat te tobben. Dan wilde hij haar triestheid wegnemen, ook omdat hij bang was dat het op hem zou overslaan, juist nu hij zijn lot begon te accepteren. Op zulke momenten wilde hij haar de levenslust inblazen die hij zelf had verloren. Hij wilde dat ze dóórging, ook voor hém. En merkwaardig genoeg keerde er dan wat kracht in zijn lichaam terug - en dat beurde ook hem weer op.
‘Ik hou van je,’ zei ze op zijn doodsbed.
‘Ik ook van jou.’ Hij wilde dat ze het wist.
‘Als vriendin,’ zei ze zacht, en door haar tranen heen probeerde ze te glimlachen. ‘Maar ik houd evengoed je hand vast.’
‘Als veel meer.’ Het spreken ging hem, met zijn droge mond, heel moeilijk af.
Ze kneep in zijn hand.
| |
| |
Daarna - hoe lang daarna bleef vaag - zag hij iets glinsteren. Het was hem niet duidelijk wat het was. Tranen? Iets van de andere wereld? Was het een zilveren of een gouden gloed? Het glom.
Pas toen het spreken niet meer ging wist hij het. Het laatste wat hij voelde was dat ze een ring om zijn vinger schoof.
|
|