Pauline Slot
Doornroosje
Edu stelde nooit iets uit. Post maakte hij onmiddellijk open, en hij borg elk document op in een van zijn talloze laatjes, vakjes en mapjes. Een formulier vulde hij meteen in, en hij retourneerde het nog dezelfde dag. Voor elke kwitantie, elk afschrift, elk overzicht en elke polis had hij een plaats. Na een vakantie nam hij altijd zijn post door nog vóór hij zijn bagage had uitgepakt. Maar het was pas op de maandag nadat hij terugkwam van Halki, toen Maria naar haar praktijk was vertrokken en Isabel op school zat, dat hij naar zijn werkkamer liep met de stapel post die op het tafeltje in de hal had gelegen.
Zelfs Maria had haar aandeel al uitgezocht, al betekende dat niet meer dan dat zij de enveloppen openscheurde, de inhoud vluchtig bekeek, het vel weer terugduwde in de envelop en deze voegde bij de stapel post in de linkerhoek van haar bureau. Eens in de paar maanden, wanneer de berg omviel en het hele bureau bedekte, ging zij ervoor zitten en verrichte die handelingen waar zij alleen op straffe van een dwangbevel of een afsluiting niet omheen kon. Daarna gooide zij alles weg. Het maakte hem razend, al moest hij toegeven dat er nog nooit iets ergs was voortgekomen uit haar systeem.
Hij aarzelde toen hij voor de deur van zijn werkkamer stond.
Dit wordt te gek, dacht hij, en stapte binnen met een bravoure alsof hij zijn entree maakte op een feest waar hij niemand kende en waar iedereen zich al uren kostelijk vermaakt had zonder hem.
Het pak lag op zijn bureau, in het licht van de ochtendzon. Het geel spatte in zijn oog. Toen hij er naartoe liep, zag hij Doornroosje op de grens van bewustzijn (of was het extase?), met half geopende ogen. Zij werd gekust door de prins. Dit beeld was met regelmatige tussenruimtes op het gele papier afgedrukt.
Rianne, ik doe je wat, dacht hij.
Hij ging op zijn bureaustoel zitten. Het pakket kon van niemand anders zijn. Rianne had haar ontwaken in het ziekenhuis, na haar ongeluk, altijd beschouwd als een sprookje, en hem als haar prins.