Lust en Gratie. Jaargang 16(1999-2000)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Y. Né het raakt zoek het voorbije, wat komen kan en elk moment nu het raakt zoek de geworpen steen, de kringen in het stille water, de precieze plaats het raakt zoek een ogenblik schrijft ogenblikken over en elk raakt zoek mijn snelle stap verkruimelt wegen als brood, wat er zoal zoek raakt in randen van de nacht en in de menigte zo ben ik alle dagen op zoek ik lees de uren tot een trap tot beter zicht o ze staan ver boven mij: het licht, het raam, het gras snellen voorbij en ik raak zoek ik snel voorbij en [pagina 35] [p. 35] geef haar namen naamloos gelaten wie je niet ziet omdat je haar geen namen geeft: je verkeert op haar gebied wanneer jij aankomt is zij weg open staan de deuren, ramen het geluid, maar geen taal beaamt dat zij er is, jij praat haar weg tuin, onweer, buien: ingeraamd je gaat vannacht in een hotel je schrijft er regels voor niemand koffer, telefoon, bed, goot, spel dit is je laatste kans misschien je zag haar nog niet op afstand of je zei al te moeten gaan ze heeft je veroordeeld sindsdien en beloften zijn langsgegaan met andere ogen ziet zij de dingen: zij verzorgt de tijd je staat op, zult terug want zij weet: spiegels bestaan niet, zij heeft tot water de namen herleid je hoort haar: ‘drink in mijn paleis waar de lichtvogel leeft waar afscheid toe ligt als ijs’ [pagina 36] [p. 36] iets nabijs je vertelde van je reis door een droom, hoe je er getrokken werd in weer en brand, hoe je oor een stem zocht en de tong bokken schoot, hoe jij, op je karrenspoor bedreigd bent met aanwijsstokken hoe je het vanzelf verloor je vertelde van je reis met het kind, hoe je het gedragen hebt, hoe je het in een warm bed in het uur tussen de dagen hebt beschut, hoe je nauwgezet je zacht antwoord uit haar vragen zocht, hoe het niet is gered je vertelt dat je op doorreis bent, hoe je in je gedachten uitziet naar de tuin, iets nabijs hoe herinneringen er wachten op bloeien, hoe merkwaardigerwijs je levens, voorbij al, als vachten dingen warmen, hoe dan de toespijs niet meer naar zoeken verwijst Vorige Volgende