Maria Barnas
De brief die een liefdesbrief moest zijn
liefste, Soms moet je de dingen laten staan als woorden. Maar er is informatie, als een vos in een kippenhok, in mijn gedachten.
Afstand, afstandiger, afstandigst. Ik vraag me af waar de afstanden en omstandigheden in mijn hoofd afhankelijk van zijn. Het is een vlak land, een Hollands land met moestuinen, rijtjeshuizen, flats, bruine steden van baksteen. Rechte wegen. De bomen in strenge rijen en op gelijke afstand van elkaar. Kort gras, aardappels, modder, mest, strontvliegen, pissebedden, padden, geborstelde oude honden en een blauwe reiger, waarboven de wolken zich verdringen als dagen waarin te weinig tijd is. Waar een warme witte middaglucht het zeewater donkerbruin kleurt en grijs fonteinwater in een stad de beeltenis draagt van een bleek hoofd van een jonge vrouw. De vrouw vindt het moeilijk te geloven dat ze bestaat. Soms is het koud in het hoofd van de vrouw. Wanneer het ochtend wordt bijvoorbeeld, en de lucht tintelt, zich spant, omdat er dingen moeten gebeuren. Dingen?
Ik ben de vrouw en ik probeer me de dingen zo zuiver mogelijk te herinneren. Maar tussen herinneringen staan obstakels, als angsten en gebeurtenissen, groot en onvermijdelijk. En ernaast staat als mogelijkheid een man. Hij is een lange, jonge man. Ik kan zijn gezicht niet zien. Hij lijkt niet op jou. Hij beweegt zich bijna niet. De jonge man zou Marnix kunnen zijn, of iemand die ik nog niet heb ontmoet, van wie ik vijf kinderen zou willen.
Ik ben een reiger, verstrikt in de linten van een meidanspaal. De meisjes die elk met een vaste hand het uiteinde van een lint omklemmen, zijn vergeten in welke patronen ze moeten dansen, of het interesseert ze niet meer. Ik raak steeds verder geknoopt in de linten en mijn loopcirkel om de paal wordt kleiner met elke pas die ik zet om mezelf los te rukken. Ik weet dat ik mezelf zal doen stikken in de bontgekleurde linten als ik niet ophoud met lopen. Zwaar, traag en log. Maar ik wil niet dat de meisjes me oppakken, me kaalplukken om hun vlechten te tooien met mijn veren.