| |
| |
| |
Schrijversdagboek
Vorig jaar ging de in Roemenië geboren schrijfster Nausicaa Marbe terug naar haar vaderland. Om samen met haar moeder thuis kerst te vieren. Het liep geheel anders. ‘In de zestien jaar dat ik in Nederland woon, ben ik geen hoek van dit huis vergeten. Wat niet wil zeggen dat ik mijn geheugen vertrouw. Daarom besloot ik enige tijd geleden een boek te schrijven waarin het decor van mijn jeugd voorgoed zou worden vastgelegd. Voor later, als de Nederlandse herinneringen de Roemeense zouden overspoelen. Dat boek heb ik de afgelopen weken meer dan eens vervloekt: het was, nog voor de verschijning, zo'n beetje werkelijkheid geworden.’
| |
| |
| |
Nausicaa Marbe
Een paar woorden van liefde
9 Februari 1998
Als de voordeur van mijn ouderlijk huis in Boekarest opengaat, zie ik het meteen: de deurmat is vervangen door een negentiende-eeuwse hoerenloper. Het pronkstuk uit de collectie die mijn grootvader begin deze eeuw heeft aangelegd, is nu een vod gedrenkt in zompig wintervuil. Woede. Schuldgevoel. Ik ben een maand weggeweest en heb het huis in verkeerde handen achtergelaten: de kennis van een kennis van een kennis, een gepensioneerde verpleegster. Ze werpt zich in mijn armen. ‘Welkom kuikentje. Als je wilt, ben ik nu je moeder,’ zegt ze.
Mijn moeder is anderhalve maand geleden overleden. Het is de eerste keer dat zij in dit huis niet op me wacht. Ik klop een paar keer op de vreemde vrouwenschouder ter hoogte van mijn borst en kijk de woonkamer in: de angstaanjagende netheid van een museum. Dat de jassen van mijn moeder van de kapstok zijn verdwenen, had ik al gezien. Nu zoek ik tevergeefs naar haar agenda naast de telefoon, de recente post op een plank van de boekenkast, het muziekpapier op de koffietafel, haar leesbril. Na een rondgang door het huis is het duidelijk dat elk spoor van haar verdwenen is. Zelfs de tandenborstel in de badkamer, de slaappillen, de sieraden en de boeken aan het hoofdeinde van haar bed. ‘Neem het haar niet kwalijk,’ fluistert mijn jeugdvriendin die me van het vliegveld haalde. ‘Ze dacht dat alle herinneringen je pijn zouden doen.’
In de zestien jaar dat ik in Nederland woon, ben ik geen hoek van dit huis vergeten. Wat niet wil zeggen dat ik mijn geheugen vertrouw. Daarom besloot ik enige tijd geleden een boek te schrijven waarin het decor van mijn jeugd voorgoed zou worden vastgelegd. Voor later, als de Nederlandse herinneringen de Roemeense zouden overspoelen. Dat boek heb ik de afgelopen weken meer dan eens vervloekt: het was, nog voor de verschijning, zo'n beetje werkelijkheid geworden. De fictieve hoofdpersoon keert terug naar Boekarest om haar vader te begraven. Makkelijk voorwendsel om een romanfiguur daar te krijgen waar je wilt.
| |
| |
Over Roemenië wilde ik wel schrijven, over mijn familiegeschiedenis niet. Te exhibitionistisch. Mijn vader was in Nederland overleden, mijn moeder, een componiste, had in Roemenië en daarbuiten een druk leven. De afgelopen kerstdagen zouden mijn moeder en ik samen in Boekarest vieren. Daarna zou eind februari in Amsterdam mijn boek uitkomen, tegelijk met de eerste uitvoering van een stuk van haar in Zwitserland. Ik zou aan een nieuwe baan beginnen, zij zou college geven in Duitsland. We wilden samen naar Mexico. Even maar, want er waren drukke tijden in aantocht. Ik moest research doen voor een nieuwe roman, zij had net de financiering rond voor een nog te componeren opera die in mei in première zou gaan.
‘Wat wil je voor kerst?’ vroeg ik toen ze eind november in Nederland op bezoek was.
‘De drukproeven van je boek,’ zei ze.
Ik bond er een lint om en nam het pak papier mee naar Boekarest. Op eerste kerstdag, we waren vroeg opgestaan om de boom voor het familiefeest te versieren, viel ze bewusteloos neer. Een half uur later overleed ze aan de gevolgen van een hersenbloeding. Aan mij om het scenario van mijn roman in praktijk om te zetten. Mijn verhaal dat ik zo dwangmatig onautobiografisch had gehouden, had me teruggepakt.
‘Ik ga nooit meer over mijn familie schrijven. Over dit land. Over het onvoltooide verleden, verzonnen of niet,’ zei ik vlak voor de begrafenis door de telefoon tegen mijn uitgeefster Nanda van den Berg. ‘Juist wel,’ hield ze vol.
En nu ben ik terug met twee schriften waarin ik de eerste nacht al aantekeningen maak. In het een komt de waslijst administratieve en juridische beslommeringen rond de erfenis. In het ander wat mijn chaotische brein aan gevoelens en curieuze plaatselijke folklore daaromtrent kan ontdekken. In het een de boekhouding, in het ander de poëzie van de dood.
| |
| |
| |
11 Februari
Patsers aller landen, verenigt u door de mobiele telefoon! Geen goudkleurig gesausd tuinhek, geen asociaal geparkeerde jeep, geen tussen de krotten verschenen kantoorgebouw met spiegelmuren of ervoor staat een strak in het pak zittende latino met bolle plattelandswangen een voor iedereen hoorbaar telefoongesprek te voeren. De ‘mobilul’ moet nog eens onderstrepen wie hier te lande goed boert. Ik schaam me bijna voor de kleine Sony onderin mijn tas. Vlak voor mijn vertrek gekocht omdat ik vanuit mijn moeders huis geen directe telefoonverbinding met het buitenland heb. En ik wil iedereen, altijd kunnen bellen.
Een onnodige aanschaf, bleek een paar dagen later. Vrienden uit Boekarest belden om het nieuwe nummer van mijn huis door te geven. Het bleek dat mijn moeder een buitenlandlijn had aangevraagd. Ik was blij met het onbekende rijtje cijfers. Het vooruitzicht om jarenlang het oude nummer te draaien zonder dat mijn moeder opnam, maakte me gek. Tijdens mijn afwezigheid had ik maar een keer gebeld, nadat een vriendin het nummer voor me draaide.
En nu gaat de mobiele telefoon toch. Juist terwijl ik vergader met een groep musici die een herdenkingsconcert voor mijn moeder organiseert. Ik schaam me behoorlijk. Zij kijken niet op. Het is tien uur 's ochtends en we hebben al een bel cognac op. Alles kan. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, mijn uitgeefster jubelt in mijn oor: ik moet eerder terugkomen, er wordt een vliegticket geregeld, zondag 1 maart ben ik te gast bij Hanneke Groenteman. Groenteman? Het is waar ook: mijn boek verschijnt in mijn afwezigheid. De journalisten hebben zich al massaal gemeld, de uitgeverij beheert mijn agenda en belt toekomstige afspraken door. Ik raak in paniek, had op een time out gerekend wat Nederland betreft. Hoe zou ik anders alle papieren en documenten bij elkaar kunnen zoeken die ik nodig heb voor de verschillende erfactes, hoe zou ik anders alle notarissen, advocaten en instanties kunnen aflopen om stempels te verzamelen, hoe zou ik anders de zeven
| |
| |
kamers behangen met schilderijen en vol met boekenkasten, kunnen inventariseren en vier ervan leeghalen voor de nieuwe bewoners. En dat binnen drie weken, waarin ook nog familiebezoeken moeten worden afgelegd. En dan nog dit concert: ik ben de enige die weet waar de bladmuziek ligt, wat de gastenlijst zou moeten zijn, de enige die Nederlands spreekt om bij sponsor shell een goede indruk te maken. De leider van het ensemble maakt me duidelijk dat we het te druk hebben om het druk te hebben. Bovendien moet ik nog een stuk over mijn moeder schrijven voor het programmaboekje.
Schrijven. Ze hadden me beter kunnen vragen om de concertzaal schoon te boenen. Ik denk niet dat ik kan schrijven, heb ik bijna gezegd. En ik heb niets beloofd.
Laat op de avond zit ik in mijn koude huis met een vel papier voor me dat al uren leeg is. Het probleem is niet van emotionele, maar van professionele aard. Als het om mijn moedertaal gaat, heb ik een writers block. Brieven, en die schrijf ik zelden, kosten me al de grootste moeite. Mijn oom, een vertaler Frans, haalt er staaltjes vergermaniseerd Roemeens uit en scandeert ze als waren ze dadaïstische leuzen. Taalvernieuwing! En hij meent het. Ik schreef ooit over de pollutie in Thailand. Bleek dat pollutie het Roemeense woord voor ejaculatie is. Vervuiling is in het Roemeens poluare.
Van een militair vliegtuig beschreef ik het helse lawaai van de propice. Propellers, dacht ik. Elice had het moeten zijn. Ik schaam me voor het gemak waarmee ik díe erfenis heb laten verslonzen. De vriendin die in mijn huis komt wonen, is hoofdredactrice van een vrouwenblad en vraagt al maanden om een reportage over Burma. Met de foto's in de hand kon ik zo'n mooi verhaal vertellen, waarom zette ik dat niet op papier? Ik deed m'n best. Vlak voor haar deadline, op een druilerige novemberavond, de Sint Maarten-snoepjes naast de voordeur paraat. Beslist geen entourage voor onhollandse taalavonturen. Noch voor de mooie landschappen, noch voor de gruwelijke politieke situatie van het land vond ik Roemeense woorden. Laat staan dat ik een stijl vond die
| |
| |
die twee werelden clichéloos in elkaar kon schuiven. Ik kwam niet verder dan een telefoontje waarmee ik de opdracht teruggaf. En nu doe ik hetzelfde. Het is half twaalf, het kan nog. Ik pak de agenda van mijn moeder - de verpleegster heeft een lijstje achtergelaten met de schuilplaatsen van alle herinneringen - en draai de telefoonnummers van een paar Beroemde Roemenen. Dolblij zijn ze om te horen dat ik er weer ben. Heb ik soms hulp nodig bij de afwikkeling van de erfenis? Ja, smeek ik. En geef hun het nummer van de musicus die me op de hielen zit.
| |
12-19 Februari
Corina, de jeugdvriendin die ik op mijn eerste schooldag voor het leven uitkoos, stelde voor dat ik bij haar kwam logeren. Ze woont bij mij om de hoek, vertrekt over een paar dagen voor haar werk naar New York en wil me zoveel mogelijk zien. Ik heb het aanbod aangenomen. Overdag zoek ik naar papieren in mijn huis en werk ik mijn afspraken af. 's Avonds en 's nachts ben ik bij Corina. En bij haar ouders. Allerschattigste gepensioneerde ambtenaren, verslaafd aan telenovela's en politieke debatten op televisie. De hele dag staat dat kreng aan, toch wordt er veel gepraat. Ook zij willen mijn nieuwe ouders zijn. Ze zorgen dat ik huil, eet, drink en slaap. Koken moordende balkanschotels voor me en staan 's nachts met een kop dampende lindethee voor mijn slaapkamerdeur als ze het licht zien branden.
Maar ik heb geen last van slapeloosheid. Ik lees Jan Stavinoha's Zegenrijke jaren, de net verschenen roman waarin de in Nederland wonende Tsjech over zijn stalinistische jeugd verhaalt. Ik lees langzaam, herkauw de tekst, alsof ik die vreemde kinderjaren stap voor stap wil nadoen. Het prettige van Tsjechische auteurs is dat ze op humor drijven. De ondraaglijke zwaarte van het communistische bestaan wordt anekdotisch verteld, ironisch ontmaskerd, onbarmhartig en toch subtiel verworpen. Geen Roemeense auteur die het kan nadoen.
Na Corina's vertrek verhuis ik voor de nachturen naar haar werk- | |
| |
kamer in de kelder. Ik moet een artikel schrijven over de vliegende dokters in Tanzania. Banden uittikken, twee notitieblokken in mijn foeilelijk handschrift ontcijferen, het knipselmateriaal erover doornemen. Had ik het maar in Nederland gedaan, verwijt ik mezelf. Maar ik ben amper in Nederland geweest. Tussen begin en eind januari zat ik in Afrika.
Mijn redactiechef van Libelle heeft de deadline zoveel mogelijk uitgesteld. ‘Nu is het menens,’ zei ze vriendelijk door de telefoon.
‘Volgende week moet het blad naar de drukker.’ Dus zit ik in een vers gewit hokje dat ooit een voorraadkast was, op een antieke boerenstoel op een eeuwenoud Armeens tapijt. Aan de muren iconen en zeer bijzonder aardewerk. Mijn vriendin is museologe en werkt in deze ruimte aan een proefschrift over de ontwikkeling van de markttradities sinds de middeleeuwen tot de huidige regering Constantinescu.
Buiten vriest het min twintig, binnen hebben mijn ‘nieuwe ouders’ de verwarming op dertig graden gezet. De winterkou van de laatste tien Ceausescu-jaren is niet uit hun botten te krijgen. Als ze naar bed gaan, doe ik het raam open en probeer, wat afgekoeld, Afrika binnen te laten. El Niño die de droge hoogvlakte rond de Kilimantsjaro met pril groen had bedekt. Het flammende Masai-rood toen tientallen kralen uitliepen om de vliegende daktari te verwelkomen. Het karige leven van de piloten die elke, van sporadische sponsors bij elkaar gesprokkelde dollar in hun werk stopten. Het gammele evenwicht van een wereld die juist door haar onvolmaaktheid aantrekt.
Het lukt om dit alles op het computerscherm te krijgen. Had ik niet verwacht. Elke keer als ik in het buitenland op een andere taal overschakel, verflauwt mijn Nederlands. Behalve nu. Misschien komt het door de lange telefonades met de thuisbasis. Door mijn gedachten die in het Nederlands voortratelen, alsof mijn onbewuste me voor het geweld van mijn Roemeense opdracht wil behoeden. Het zou ook kunnen dat ik nu sterker dan ooit in mijn Hollandse schoenen sta. Een streep trek: tot hier en niet verder.
| |
| |
Zonder moeder moet ik dat andere thuisland beetje bij beetje loslaten. Het is een onderhuidse boodschap. Ik dacht, voelde juist dat ik als enige overgeblevene een familietraditie moest voortzetten. Ik besef dat ik nog moet uitvinden of deze opdracht landgebonden is. Geest of grond, herinnering of toekomstig project. Is het laf om die gedachten even van me af te zetten om de resterende dagen de boel hier efficiënt af te handelen?
Nee, antwoorden vrienden en familie, aangestoken door mijn Hollandse nuchterheid. Of efficiëntie. Vol ontzag kijken ze toe hoe ik elke dag een of meer taken uit de ellenlange lijst in mijn schrift doorstreep. Zestien jaar Nederland werpen hun vruchten af, menen ze. Ze hadden niet verwacht dat ik, gezien de tragische omstandigheden, zo doelgericht te werk zou gaan. Ik probeer hun uit te leggen dat ze niet met een bovenmenselijk wonder te maken hebben. Ze knikken. En ik zeg: ‘Het is gewenning. Thuis is het niet anders.’
| |
20 Februari
‘Blijf hier!’ gebiedt vriend Herbert, correspondent voor de ard, na het zoveelste biertje in het kunstenaarscafé Laptaria. Nog tien dagen en hij trekt, samen met zijn en mijn vriendin die het vrouwenblad runt, mijn huis in. We zitten pilsjes van vijfentwintigduizend lei (het gemiddelde maandloon is zo'n achthonderdduizend lei) te drinken en maken een lijst van wat er nog in het huis moet gebeuren.
‘Ik kan niet,’ antwoord ik. ‘Ik begin net een Nederlandse schrijver te worden en ik heb een tijdje nodig voordat ik op mijn nieuwe land uitgekeken raak.’
Ik klets maar wat. Het vooruitzicht van een Roemeens bohémien-leven, eventueel ondersteund door een vast correspondentschap is aantrekkelijk. Dit land is een hel voor zijn bewoners en een paradijs voor uitheemse avonturiers. Maar ik ben net een literair avontuur in Nederland begonnen. Voor het eerst zie ik mijn boek als een houvast. Een reddingsboei die me op de oppervlakte van
| |
| |
dwaze dromen laat drijven. Die in de andere wereld genoeg afleiding zal bieden om het eventuele verlate heimwee in de juiste proportie te zien. Ik twijfel niet, ik kies voor de verleiding van dit moment en die heet terugkeren, naar huis gaan.
Zelfs: wegwezen hier! Vandaag zag ik een auto een mooie, witte zwerfhond overrijden. Het dier strompelde naar de rand van de weg, een voorpoot duidelijk gebroken, de snoet bebloed. Ik zat op de groene strook midden op een boulevard, even weerloos voor het razende verkeer als het beest. Ik wilde een taxi aanhouden en met de hond naar een dierenarts te gaan. Ik kende er een. Maar er kwamen geen taxi's voorbij. Intussen baande de hond zich een weg langs de auto's, die niet voor hem stopten. Bijna was hij nog een keer onder de wielen gekomen. Aan de kant van de weg kon hij moeilijk de overstap naar het trottoir maken. Een groep wachtenden bij een bushalte keek toe en greep niet in. Ook de bus die er stopte, had de hond bijna geraakt. En nog steeds sprong mijn stoplicht niet op groen. Toen dat gebeurde, was ik niet meer nodig. Een soldaat die een ambassadegebouw bewaakte, kwam uit zijn hok tevoorschijn en knielde voor de hond die, inmiddels op het trottoir, liggend aan zijn voorpoot likte. Even dacht ik dat hij zijn pistool zou trekken. Maar de man reikte het dier een hand om te besnuffelen. Even later, zag ik ze samen de tuin van de ambassade in verdwijnen.
Nooit, wist ik meteen, zou ik aan dergelijke taferelen kunnen wennen. Ik weet niet hoe het met de hond afgelopen is, maar ik heb me voorgenomen om over hem te schrijven. Bij deze dus. Opdat hij niet vergeten wordt. Overdreven sentimentaliteit, in dit land sterven vooral mensen van honger en verwaarlozing. Maar ik houd niet van de mensen in dit land. Niet zolang ze een bloedende hond voorbijrijden.
| |
28 Februari
Een Nederlandse vriendin logeert al een paar dagen in mijn huis. Ze wilde me niet de hele tijd alleen laten in dit land.
| |
| |
Ook kwam ze over om te helpen met het sjouwen van meubels, het sorteren van boeken, partituren en manuscripten, het inpakken van schilderijen en andere kunstwerken. Samen hebben we de afgelopen nacht de werkkamer van mijn moeder leeggehaald. Alles staat netjes in een ander vertrek dat vanaf nu ‘de muziekkamer’ heet. De nieuwe bewoners zullen ervoor zorgen dat daarin geen partituur door ongecrediteerde handen wordt aangeraakt.
Tegen vieren waren we bijna klaar. Doodop. Terwijl we vanochtend om half negen mijn oom zouden ontmoeten bij het familiegraf waar mijn moeder in ligt. Hij zou de sleutel meebrengen, wij de urnen met de as van mijn grootouders van moeders kant. Die had mijn moeder in huis gehaald, na een onplezierig incident met de directie van het crematorium waar ze ooit bewaard werden. De afgelopen dagen hebben mijn vriendin en ik er tevergeefs naar gezocht. Maar vannacht, in de bijna lege kamer, was het raak. Er was slechts een mooie archiefkast overgebleven. Vol papieren, dacht ik. Toen ik de sleutel vond en de deur opende, zag ik de twee bulten onder een antiek Chinees zijden kleed. Daarnaast een piepklein envelopje met het handschrift van mijn oma erop. Ik haalde er twee papiertjes uit. Het een was een korte brief van mijn opa aan zijn vrouw. Een paar woorden van liefde, zo eenvoudig en tegelijk machtig dat ik bijna duizelig werd. Op het andere papier las ik de laatste wens van mijn oma: ‘Leg dit alsjeblieft in mijn kist, samen met een foto van pappa. Opdat ik de herinneringen van geluk met me meeneem!’
Mijn vriendin en ik trokken samen het kleed van de urnen af en aaiden over het koude metaal. Zo'n grote liefde hebben we geen van beiden gekend, toch vult een bizar gevoel van geluk de kale kamer.
We tilden de urnen voorzichtig op, de inhoud rammelde. Zouden er stukjes bot inzitten? We kregen de slappe lach. Van ontroering, van vermoeidheid, van onwetendheid. Moest ik het briefje van oma naast de urn in de vieze, natte graftombe leggen? Had ze dat gewild?
| |
| |
‘Ze zou het fantastisch hebben gevonden om te weten dat het bij jou bleef, als jij niet dicht bij haar graf kon blijven,’ oppert mijn vriendin. Ik geef haar gelijk. Wat maakt die afstand tussen Noorden Zuid -Europa nog uit?!
Een paar uur later zitten we slaapdronken in de rammelende metro naar de buitenwijk waar de begraafplaats ligt. Bij een zwerfkind hebben we bosjes sneeuwklokjes gekocht. Die leggen we straks in de nis met de urnen. We worden heen en weer geschud op de harde banken. Mijn vriendin houdt opa vast, ik heb oma op schoot. Beiden ingepakt in de enige plastic tassen die we in huis konden vinden: See Buy Fly's van Schiphol. Het is hun eerste reis met de metro, bedenk ik. En hun laatste. Het schiet me te binnen dat mijn boek precies zo eindigt: de dochter des huizes brengt as van haar voorouders naar de laatste bestemming. Je kunt het zo gek niet verzinnen of het gebeurt echt. Deze keer vind ik het niets griezeligs hebben. Een cirkel is rond.
‘Hoe laat is het?’ vraagt mijn vriendin. We zijn vanochtend beslist niet snel geweest en mijn oom komt, heel on -Roemeens, altijd op de afgesproken tijd.
Ik werp een blik op mijn horloge, we zijn op tijd. Dan kijk ik voor het eerst sinds dagen naar het vakje van de datum: het is 28 februari. Hoe kon ik het in godsnaam vergeten! Vandaag komt in Nederland mijn boek in de winkel te liggen.
|
|