Judith, ‘je moet niet gek opkijken wanneer hij je vandaag of morgen belt.’
‘Mij?’
‘Dat zei hij ja, hij zou je bellen, ik zeg het maar.’
‘Is goed,’ zei Judith om zich ervan af te maken. Ze kon zich nauwelijks voorstellen dat Eddy haar echt op zou bellen.
‘Hoe is het met Eva?’
‘Ze slaapt.’
‘Die buitenlucht is goed voor haar, voor jou trouwens ook.’
Er viel een stilte. Judith keek de donkere kamer in en zocht de bruine doos waarin brieven en foto's en cd's zaten. Misschien zat de cd met filmmuziek van Cale erin of anders zat hij in een van de dozen die nog in de slaapkamer stonden. De gedachte aan die kristallen pianomuziek bezorgde haar rillingen en ze herinnerde zich hoe ze die zaterdagmorgen in augustus had besloten dat ze John Cale wilde ontmoeten. Dat luisteren alleen niet genoeg was. Niet meer. Ze wilde begrijpen wat ze hoorde. De muziek vastpakken en nooit meer kwijtraken, er een deel van worden en dat kon alleen maar door de maker ervan te ontmoeten. Daar was ze van overtuigd. Wanneer John Cale haar zag zou hij blindelings weten wie ze was.
‘Ben je er nog?’ haar moeders stem leek van ver te komen. ‘Hij zag er trouwens goed uit. Eddy. Eddy zag er goed uit.’
Judith draaide zich om en probeerde aan Eddy te denken, maar in plaats daarvan zag ze zijn moeder. De kleine vrouw met het ronde rimpelloze gezicht. Haar wangen vol gesprongen adertjes waardoor ze er altijd gezond uitzag. Ze dartelde door de flat en praatte over van alles en nog wat zonder dat iemand haar hoorde.
‘Is hij anders?’ vroeg ze.
‘Eddy?’
‘Ja’
‘Ouder, maar dat zijn we allemaal. Voor de rest weet ik het niet. We hebben misschien tien minuten gepraat. Hij zei dat hij een eigen flat had en dat ik een keer langs moest komen. Ik heb zijn adres.’
Judith keek om zich heen. Het blauwe licht van de televisie viel