Lourdes legt haar hoofd zachtjes op het kussen. Het bed van haar ouders. Ze stelt zich voor dat ze ‘gewoon’ op haar bed ligt, net als anders. Er is niets aan de hand.
Chadija strijkt met een fijne kam langs haar opgestoken haar.
‘Ik ben moe, Chadija,’ fluistert ze, terwijl haar vriendin haar uitgelopen oogpotlood wegveegt met een grijze zakdoek.
‘Kijk eens naar boven.’
Ze knippert met haar ogen. Chadija brengt het lijntje eromheen opnieuw aan.
‘Ben je bang? Hoeft niet, hoor. Zein'din lijkt me een tedere man. Hij zal je geen pijn doen, straks.’ Chadija's warme handen knijpen het akelige gevoel weg, het verschrikte appelzaadje dat gevangenzit in zijn benauwende korst en rijp is om gezaaid te worden.
‘Ik ben ongesteld.’
‘Gelukkig maar...’ Chadija streelt haar over haar buik. ‘Kom overeind, dan zal ik je opsmukken.’
De muzikanten beginnen te spelen precies op het moment dat de vrouwen hun zagroetet laten horen en de bruid binnentreedt. In de rommelige maar rustige woonkamer, met overal sporen van koekkruimels, te midden van de menigte, zitten drie oudere vrouwen met tomaatrode blotebillengezichten op de bank, naast Zein'din, die gekleed is in een witte met zijde bewerkte djelaba. De vrouwen zijn in het grijs en hebben een paarse shawl om hun hoofd. Op de tafel staat de he'dia, versierd met feestelijke bloemen, goud, met zilveren franje. In Zein'dins handen rust een groot bouquet orchideeën, dat hij zijn bruid overhandigt terwijl hij haar een begeerlijke zoen op het voorhoofd drukt.
In de deuropening ziet ze moeder staan, naast vader en de tweeling. Vader heeft haar rechterhand gepakt en strijkt die nu langs zijn ingeslikte gelaat. Hij kust haar vingers, het contrast verzachtend, en loopt naar buiten met Outman en Najib. De tweeling kijkt haar bewonderend aan, alsof ze een wildvreemde is.
Moeder staat tegen de muur geleund, haar hoofddoek tegen de ogen