| |
| |
| |
Libuše Moníková
Fragment uit Jakub brandl
Een onvoltooide roman
De avondcursus naaktschilderen. Brandl loopt van zijn huis, Dušní I, de Heilige-Geeststeeg, door de Părížská, langs de juridische faculteit, ziet groepjes jonge mensen voor de ingang staan, hij is benieuwd hoe zijn studenten het vandaag, na de onderbreking van de vakantie, zullen doen. Hij steekt de brug over; boven de rivier, in schemer gedompeld, liggen mistwolken, de lichtjes van boven breken op het oppervlak en geven uitzicht op roerloze zwanen en zwermen eenden, tegen de pijlers aangespoelde houten balken en gras. Aan de overkant stopt lijn 17 vlak naast hem, hij bedenkt dat hij twee haltes zou kunnen meerijden en dan overstappen, maar de route over de heuvel is eenvoudiger. Hij beklimt de Lenáheuvel, langs de geëgaliseerde resten van het Stalin-monument, een van de grootste monumenten ter wereld, grootheidswaan in blokken steen, boven bunkers gebouwd, achter tralies. De catacomben achter de kettingen met ijzeren stekels zijn niet voor het publiek toegankelijk; een strook gras loopt van hier tot aan de burcht, het hele jaar door groen, sneeuw blijft nooit liggen. De mythen die rond de onderaardse gangen waren geweven, rond hun zin en doel, hadden de bevolking onderling verbonden - evenals de grappen. Over het monster, over grandioze belachelijkheid, zinloosheid en verspilling. Dat kolossale smoel in het profiel van deze stad met haar barokke pracht, haar wervelende, bewogen beelden aan paleizen, bruggen, kerken. De roes, de dans van die gebeeldhouwde stenen, de vergeestelijkte dynamiek, hadden zich nooit kunnen verzoenen met de Aziatische botheid van de bevrijders van '45.
Als student aan de Kunstacademie had Brandl samen met zijn jaargenoten moeten meedoen aan het steenhouwwerk voor het monument. En een paar jaar later, vlak voor zijn afstuderen, ook weer aan de sloop ervan. De beeldhouwer Otakar Švec die het beeld had ontworpen, had de dag na de onthulling zelfmoord gepleegd.
Brandl blijft op de kale sokkel staan. Onder aan de trap ligt bij de kade de Burgerzwemschool met haar grijs verweerde planken, lege bassins
| |
| |
en aparte kleedhokjes: Kafka's zwemschool - op de middag nadat Duitsland Rusland de oorlog had verklaard. Aan de voeten van Stalin. Daarnaast de ronde kerk van de heilige Maria Magdalena.
Brandl loopt over het plateau zoals hij dagelijks naar zijn atelier loopt, een paar honden worden nog uitgelaten, een man groet. Op het grasveld gitzwarte kraaien, ze fladderen krassend op de thermiek, zweven boven de heuvel, landen, vechten. Als hij later terugloopt, zal hij dan weer gecontroleerd worden? Hier zijn ze bijzonder actief. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is maar een paar stappen verderop. Hebt u geen stempel van uw werkgever in uw legitimatie? Elke avond weer geduldig uitleggen, kunstschilder, zelfstandig... Geen dienstbetrekking? Een leeropdracht aan de Kunstacademie, twee straten hiervandaan. En het adres van het atelier staat erbij, om de hoek. Nad královskou oborou? Ze bladeren verder, begrijpen het maar niet, willen hem nog niet laten doorlopen. Momenteel verkeren ze in staat van verhoogde paraatheid, fel op papieren, controles. Die naad midden door de stad, tussen het centrum en de woonwijk, met haar onontwarbare net van particuliere ontmoetingen, activiteiten - bijeenkomsten in woningen, voorleesavonden, muziek en toneel, lezingen, gesprekken, zomaar, omdat het leuk is bij elkaar te zijn - maakt hen nerveus. De angst mocht eens wegvallen, de angst, hun bondgenoot. Hier aan de andere kant van het plateau heerst privésfeer, weinig cafés, onoverzichtelijk, niet af te luisteren.
Brandl steekt de rijweg over, lijn 8 rammelt voorbij, rinkelt schril, de wielen bonken hol over de rails die beschadigd zijn door de zinloze militaire parades van de negende mei, door zware tanks, voertuigen op rupsbanden, rakettendragers. Van het voetbalstadion aan de overkant waaien flarden rommel mee met de wind. De weinige auto's rijden hard, onverantwoord, politiewagens janken. Nauwelijks voorbijgangers. Hij loopt langs het complex woonhuizen uit de jaren dertig, met marmer bekleed, het edelstaal aan enkele deuren glimmend gepoetst. Na de invasie van '68 waren op de muren de namen en adressen verschenen van de leden van het Politburo, hier woonachtig, die de bezetters hadden uitgenodigd.
| |
| |
De hoek om, door de Korunovační, de Kroningsstraat, naar zijn atelier ‘Boven de Boomgaard’, om zijn spullen te halen. Dan die paar stappen naar de Academie.
Hij is nieuwsgierig wie er zal komen. Het vorige model was een onverwachte afwisseling geweest. Een aanstaande moeder. Een schoonheid van het land. Voor de ogen van de cursusdeelnemers begon ze op te bloeien. Haar dijen zwollen, de heupen, de buik met de uitpuilende navel, de tepels, de eerste paarsige strepen, striae. Onhandig, voorzichtig was ze gaan zitten, had een cape om zich heen geslagen, slaperig. De veranderingen waren duidelijk te zien geweest in het werk van de studenten. Ze werkten koortsachtig. De meisjes waren opeens sneller, zekerder, gebruikten meer papier dan vroeger, houtskool, oriënteerden zich, wilden ruimte voor het kind veiligstellen, de fasen van het voortschrijdende leven. De jongens hadden eerst gegrinnikt, niet op hun gemak, verlegen, maar werden steeds meer gegrepen door dit veranderende voorbeeld. De deelnemers werden druk, ze sloten weddenschappen af, ze wilden peetooms en -tantes worden, wilden het kind tekenen, het liefst zelfs de geboorte. Dat was te veel gevergd van Marie, soms viel ze in slaap, tegen het einde was ze nog matter geworden. Ze hadden zich zorgen gemaakt, brachten vitaminen voor haar mee, fruit, babykleertjes, wachtten. Na veertien dagen kwam ze terug, het kind was zwakkelijk, bleek, een jongen, František, zei ze. Zij vonden dat josef beter zou zijn geweest, Marie en Josef. Ze wilden haar nog een keer tekenen. Met haar kind. Ze ging zitten, op haar buik een groot, rood litteken, de borsten slap, de oogopslag vermoeid, het kind dronk, viel in slaap. Marie kleedde zich aan en reisde naar huis, naar haar ouders. Afscheid, omhelzingen, liefde - de openbaring van het leven, onvergetelijk. Enkele van die schetsen behoren tot de beste die tijdens zijn avondcursussen zijn gemaakt.
De ruimte is in schemer gehuld, vertrouwde geur van karton en verf. De studenten zitten onderling te praten met hun schetsen uitgestald op de banken voor hen, een paar gezichten klaren op wanneer Brandl
| |
| |
binnenkomt. Hij ontrolt een groot vel papier en bevestigt het aan een ezel, schuift het in het licht.
‘Bekijken jullie deze Masaccio eens, de “onhandige Thomas”, zoals het domme volksverstand hem voorbarig noemde! Die twee mensen, verdreven uit het paradijs. Ze zijn verpest omdat men hen uit preutsheid van draperieën had voorzien! Die voorovergebogen gestalten, het gewicht dat hen neerdrukt. Het vermoeden van noodlot, zware arbeid, onaangenaam weer daarbuiten - het einde van de zorgeloosheid, de gewichtloosheid. Ze gaan hun noodlot tegemoet, door hun keuze hebben ze dat op zich genomen! Het vertrek uit de aan eigen schuld te wijten onmondigheid. Het tijdperk van de Verlichting is aangebroken!’
De twintig cursisten staan voor de verbleekte reproductie, durven niet hardop te praten.
‘Een overeenkomstige plompheid, een dergelijke onverbiddelijkheid, geen gladheid! - verwacht ik van jullie! Vergeet de billetjes van Rafaelsputti! Kunst heeft niets met decoratie te maken! En nu aan de slag!’ Ze storten zich op het voorbeeld, geïnspireerd door de oprechtheid van de schildering en Brandls uitleg. Zijn inzet, die de laatste tijd toeneemt, slaat op hen over, er komen nieuwe leerlingen bij, de cursussen zijn overvol, zijn inleidingen doen de ronde in kopieën, parallel met privévoordrachten van filosofen, schrijvers, dichters, die al jaren werken als glazenwasser, keukenknecht en straatveger en schrijven wat ze kunnen. Hij is er anders aan toe, maar door de gezichten van die jonge mensen om hem heen, hun ernst, de nieuwsgierigheid waarmee ze zijn verklaringen indrinken, wordt de leegte, de nachtelijke kloof tussen hem en de wereld, even wat minder.
Hij kijkt op de klok. Goed, vanavond dus kopiëren. Het licht is weer beroerd, straks bij de conciërge langsgaan, er moeten nieuwe lampen ingedraaid worden. De schetsen van de vrije lessen worden opgerold. De meisjes zijn niet gekomen. Zijn muzen. Hij moet lachen als hij aan hun eerste verschijning denkt. Na Marie, de geliefde moeder van de kleine Jozef, een leegte, gespannen wachten op het nieuwe model.
| |
| |
Op een avond, een half uur te laat, komt de ene binnenrennen, moet ik hier zijn? Struikelt over een ezel, komt omstandig overeind, zoekt in haar tas, kamt haar haar en gaat zitten, ademloos, een onrustig model, en de cursisten kijken toe. Een roze Renoir-meisje met honingblond haar, zelfverzekerd in haar rondingen, leunt achterover, ademt uit, kalmeert. Voordat ze zich op haar hebben ingesteld, zich neerleggen bij dit voorlopig onveranderlijke model, gaat de deur opnieuw open - moet ik hier zijn? Een dreun, de ezel valt om en te voorschijn komt een skelet, een Otto Mueller-wicht met hoekige schouders en knieën, met in haar donkerrood geverfde mond haarspelden die ze haastig in haar kapsel steekt zodat het een rond nestje wordt, ze giechelt, fluistert met de ander, ziet de cursusdeelnemers niet eens. Ze oriënteert zich meteen in de ruimte, grijpt een cape en slaat hem om zich heen, volvoert een paar dramatische passen, neemt houdingen aan - jazeker, wij zijn van de damu, De Academie voor Muzische Kunsten, we hebben jullie verzoek op het prikbord gelezen. Dora zit in de toneelafdeling, en ik in de dansklas. Ik heet Tina. Ze vouwt haar cape open en leunt achterover, een Jugendstil-figuur; de bewegingen zijn vloeiend. De studenten raken in verwarring, missen de zwaarte, de lichamelijkheid, maar haar onrust, haar spanning vormt een contrast met de anderen. Dit zou een interessante combinatie kunnen zijn, denkt Brandl. ‘Jullie kunnen rechtstreeks een lijn van het impressionisme naar het expressionisme trekken,’ zegt hij lachend tegen zijn studenten. ‘Maak er het beste van.’
Beter twee dan helemaal geen. Bovendien zijn ze op hen aangewezen. ‘Of wil een van jullie liever weg?’ vraagt hij aan de meisjes. Nee, zegt Tina, de snelste. Hier kun je wat leren.
Hij had ze allebei gehouden.
Sindsdien hebben ze hem geadopteerd. Ze komen regelmatig, plunderen zijn koelkast, morsen kruimels, nemen plaats op alles waarop een mens kan zitten, zoeken op boekenplanken, slepen zijn boeken mee naar huis. Hij heeft hun een sleutel gegeven zodat ze zich ergens op hun examens kunnen voorbereiden. Ze ontdekken eerste edities,
| |
| |
oude drukken, bevoelen het papier, de band, storten zich op de boeken met een ijver alsof ze bijna van dorst waren gestorven. De vloer, de tafels, de stoelen liggen vol met zijn moeizaam verzamelde plaatwerken.
Hij moet hen regelmatig wegjagen bij zijn boeken, de schetsen die hij van hen maakt bewaart hij achter slot en grendel. Ook voor de anderen. Ze vermaken hem in zijn eenzame avonden en lange nachten, wanneer het ruisen in zijn hoofd is afgenomen.
Van Egypte houdt hij hen vandaan. Hij bladert in het grote verzamelwerk, samengesteld door Napoleons leger aan de Nijl. Een unieke onderneming om de tijd, de historie, vast te houden.
Vijfendertigduizend soldaten en vijfhonderd burgers - schrijvers, tekenaars, zetters voorzien van Latijnse, Griekse en Arabische letters, natuurwetenschappers, technici, mijnbouwingenieurs - nauwelijks iemand die ouder dan vijfentwintig was, van de ene dag op de andere geconfronteerd met de gigantische opgave een wereldrijk vast te leggen.
‘Soldaten, veertig eeuwen zien op u neer...’ - Napoleons veldtocht van 1798 naar Abukir was een ramp geworden, het was hem niet gelukt de toegang van Engeland tot de Rode Zee te versperren, hun heerschappij in het Middellandse-Zeegebied te breken. Maar met zijn expeditie had hij de grondslag gelegd voor een nieuwe wetenschap, de uitgave van de tien delen van de Description de l'Egypte, met hun tabellen, hun systematiek, de alomvattende uitleg van de getijden van de Nijl als grondslag voor het leven en de kosmologie van Egypte. Brandl verplaatst zich in de situatie van de ontdekkers. Blootleggen wat in de aarde verborgen ligt - tekens, symbolen, verbanden leggen. Een fries, een obelisk restaureren, de Steen van Rosetta ontcijferen. De scherven in zijn hoofd aan elkaar passen - de toverformules oplossen, de Steen der Wijzen. Het levenselixer. Zolang hij daaraan vasthoudt zal hij er niet onderdoor gaan.
Vertaling: Tinke Davids, © erven Moníková/Carel Hanser Verlag München
|
|