en NRC Handelsblad. Ze is vermoeid, heeft tv-opnamen in Spanje achter de rug maar spreekt enthousiast over haar boek.
We eten bij visrestaurant Lucius - een grote zilveren schaal met zeevruchten en oesters op ijs - ze raakt geheel ontroerd door de schoonheid van dit zeventiende-eeuwse Hollandse stilleven en we krijgen bijna ruzie met de bediening die almaar afruimen wil; zij wil de lege schelpen, schalen en mosselen op tafel houden en er de hele avond naar kijken. Uiteindelijk neemt ze ze mee naar hotel en huis.
Ik bezoek haar thuis in Berlijn. Het is twintig graden onder nul, de sneeuw op de stoepen is ijs geworden. Een grote, lichte, Spartaans ingerichte kamer. We praten over de nieuwe roman die ze schrijft: ik mag nog niets lezen, maar ze vraagt wat ik van het idee vind, leest dan stukken voor en ten slotte mag ik toch ter plekke een paar pagina's zien. Ze is net terug uit Praag, heeft een broche voor me meegenomen, gemaakt door een kennis daar.
Kom, laten we nog een glas wijn drinken met haar man Michael, het is inmiddels donker geworden. Een deur gaat open en ik zie een man achter een tafel zitten in het blauwe schijnsel van wel twintig verlichte aquariums met bonte tropische vissen. Achter het raam op de Hinterhof dwarrelt de sneeuw onafgebroken uit de Magritte-blauwe hemel. We schuiven aan, praten over God en de wereld en ik stap ietwat aangeschoten door de sneeuw naar huis.
Haar roman Drijfijs verschijnt in 1993 in Nederland en Moníková komt naar een symposium in het Tropenmuseum in Amsterdam. De thema's zijn emigratie en vervreemding; leven in exil.
Ze is uitermate vrolijk. Als ik haar ophaal in het hotel naast het Tropenmuseum, pakt ze mijn hand en neemt me via een brandtrap mee naar het dak van het hoge gebouw. Ik moet de prachtige skyline van Amsterdam zien. Achter ons valt de deur met een klap in het slot. Daar staan we giechelend op het dak. Na een klimtoer komen we via het raam van een hotelkamer, waarvan de deur gelukkig van binnen opengaat, nog net op tijd voor haar optreden. Het gaat over ver-