des Petits-Ménages, waar ik voor het eerst slaapzalen zag en koolraap at en waar ik vol aandacht op het bezoekvan mijn moeder wachtte die zelfgemaakte peperkoek van druivensuiker voor me meebracht. Ik hoopte vooral dat ze me terug zou halen en eens te meer weigerde ik varkensvlees te eten.
Toen bleef er nog een mogelijkheid over me te verbergen in een tehuis voor joodse kinderen waar ik koosjer kon blijven eten.
We gingen naar rue Lamarck. Ik had de hik en braakte bij aankomst. Mijn moeder vulde papieren in en vertrok. Op de trap hoorde ze me huilen, krijsen. Ze kwam weer terug en ik ging met haar mee.
Tijdens de daaropvolgende nacht ging de Gestapo naar rue Lamarck en de joodse kinderen werden gedeporteerd. Mijn moeder schreeuwde dat het een wonder was en besloot me in het vervolg bij zich te houden, wat er ook gebeurde.
‘Het’ liet niet meer lang op zich wachten.
Negen (?) februari, acht uur 's avonds. We zitten in de keuken groentesoep te eten. Er wordt geklopt. Er komt een man binnen: ‘U moet met uw zes kinderen onderduiken, u staat op de lijst voor vanavond.’ Hij gaat ervandoor.
Ik heb hem nooit teruggezien.
Wanneer er geruchten over razzia's waren, gingen we nu eens bij de een, dan weer bij de ander slapen. Ik herinner me dat we een nacht sliepen bij de verkoopster van Maggi-melk; een dikke, zwarte kat kwam spinnen op het bed waarop mijn moeder en ik lagen. Een andere nacht kreeg ik onderdak (deze keer was ik zonder mijn moeder) bij de apotheekster die beneden ons woonde. (Ik was dol op haar. Ze gaf ons grote reclameborden cadeau om mee te spelen, reclameborden die me fascineerden en intrigeerden.) Gezamenlijk ontbeten we de volgende ochtend met een prachtig theeservies, en ze gaf me Voyages de Gulliver cadeau.
Maar meestal zochten we onze toevlucht bij ‘de dame van rue Labat’. Ze was een vroegere buurvrouw van mijn ouders toen ze nog in rue des Poissonniers woonden. Ze had mijn moeder op straat opgemerkt, die achter een kinderwagen aanliep met daarin ‘zulke mooie blonde kindertjes’, en ze vroeg naar onze gezondheid. ‘Dat is een vrouw die van kinderen houdt,’ had mijn moeder gezegd. Die kan ons niet op straat laten staan.
Zonder onze groentesoep op te eten, zonder ons helemaal te rea-