Lust en Gratie. Jaargang 14
(1997-1998)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Désirée Schyns
| |
[pagina 15]
| |
Huston als een keerpunt in haar schrijverschap. Nancy Huston: ‘Het feit dat ik moeder ben en me met mijn wortels bezighoud, heeft ervoor gezorgd dat ik me als schrijfster meer serieus neem. Vroeger kon ik geen letter op papier zetten zonder eerst weken onderzoek te doen. Leïla Sebbar, met wie ik samenwerkte voor feministische tijdschriften aan het eind van de jaren zeventig, heeft me gedwongen stil te staan bij het thema ballingschap. Tijdens het schrijven van de Lettres Parisiennes belandde ik in een identiteitscrisis. Ik wist ineens niet meer wat ik in Frankrijk deed. Waarom was ik er en waarom schreef ik in het Frans? Daarbij kwam dat ik een vreemde ziekte had gekregen, waarover ik in de brieven vertel: gedurende een aantal maanden waren mijn benen totaal verlamd. Het was alsof mijn lichaam me zei dat ik mijn wortels had bevroren. En als je je wortels hebt bevroren, dan kun je nooit meer schrijven. Toen ben ik me gaan interesseren voor kwesties als vaderland en nationale identiteit. Ik maakte voor France Culture een zeven uur durende uitzending, He en exil, over Haïtianen die in Miami, New York, Parijs en Toronto wonen. Ik probeerde te begrijpen waarom zij zo van hun vaderland houden. Ze “reproduceren” hun vaderland als het ware, “vergroten” het, verbreiden het in de rest van de wereld via hun muziek, hun eten, het Creools. Daarna vroeg ik me af wat Canada voor mij betekende. Wat heb ik met mijn kindertijd gedaan, wat was daarin belangrijk? Wat echoot nog steeds na? Die verhalen en conflicten van vroeger resulteerden uiteindelijk in Cantique des plaines, dat ik eerst in het Engels schreef en later in het Frans vertaalde.’ Wat trok haar als Canadese zo aan in Parijs? Huston: ‘Parijs fonkelt. Ik ben pas echt francofiel geworden in de Verenigde Staten. Op de middelbare school had ik een lerares die ons liedjes van Edith Piaf en Jacques Brei liet horen, die thuis Franse gerechten voor ons klaarmaakte en die ons Sartre, Camus, Cocteau en Vian liet lezen. Ik had behoefte aan een vreemde taal. Ik had het niet overleefd, en dat bedoel ik bijna letterlijk, als ik in de Verenigde Staten was gebleven. Ik moest een tweede indentiteit construeren via een ander land en een andere taal.’
Toen Huston net in Parijs was, raakte ze betrokken bij de vrouwenbeweging en de discussies aan de universiteiten over seksuele differentie. ‘Ik geloof dat het heel vaak voorkomt dat je in de eerste jaren | |
[pagina 16]
| |
van een vrijwillig gekozen ballingschap van alles op de hoogte wilt zijn. Ik schreef me in voor het seminar van Roland Barthes, voor dat van Jacques Lacan, ging regelmatig naar bijeenkomsten van Luce Irigaray en Hélène Cixous, en verslond hun boeken. De tijdschriften waarvoor ik werkte, beperkten zich niet alleen tot het feminisme, maar deden ook aan internationale politiek. Ik maakte deel uit van een internationale vrouwengroep die een tijdschrift uitgaf: Histoire d'elles. Ik werkte ook mee aan het literaire tijdschrift Sorcières, opgericht door Xavière Gauthier, dat zich met écriture féminine bezighield. Hier deed ik de eerste schreden op weg naar het schrijverschap in het Frans.’
Een van de belangrijkste thema's in Hustons werk is de relatie tussen vrouwelijk lichaam en mannelijke geest. Voor de vrouwen in haar boeken lijkt het onmogelijk om tegelijk moeder en kunstenares te zijn. Lin, de hoofdpersoon uit Volte face, verlaat haar man en twee kinderen om haar danscarrière voort te zetten. Huston: ‘Scheppen versus zorgzaamheid is ook het belangrijkste thema in Cantique des plaines. Het is het verhaal van een man die van plan is een filosofische verhandeling te schrijven over tijd. Via zijn leven dat zich afspeelt ten tijde van de vooroorlogse crisisjaren in Canada, schrijf ik over Alberta, de provincie waar ik geboren ben. Cantique des plaines en Volte face vormen samen met Instruments des ténèbres een trilogie waarin moeders moeten kiezen voor hun werk of hun gezin. Dat dit onderwerp mij zo bezighoudt, komt doordat ik zelf weet wat het betekent om door je moeder verlaten te worden. Niet voor niets heb ik voor vrijwillige ballingschap gekozen en schrijf ik in een andere taal dan die van mijn moeder: ik kon niet overleven in de wereld die zij mij na haar vertrek naliet. Met Volte face, waarin een moeder haar gezin in de steek laat uit passie voor de dans, heb ik mijn moeder willen zeggen dat ik het van binnenuit kan begrijpen. Ik laat in mijn boeken zien dat wat ik zelf doe - moederschap en schrijverschap combineren - onmogelijk is, terwijl ik redelijk gelukkig ben. Nada uit Instruments des ténèbres daarentegen heeft een katholieke moeder die haar carrière als violiste opgeeft voor huwelijk en kinderen, en daar kapot aan gaat. Nada zelf wordt schrijfster; ze laat een paar keer een abortus plegen omdat ze geen kinderen wil. Enfin, misschien laat ik ooit zien dat die combinatie wel mogelijk is, ook al gaat het in romans niet om geluk, maar om conflicten.’ | |
[pagina 17]
| |
Ook in ‘La romamancière’, een essay uit haar bundel Désirs et réalités spreekt Huston over het hebben van kinderen en schrijven: Als ik werk, sluit ik de kinderen totaal buiten mijn innerlijke wereld omdat ze een afkeurende blik op me kunnen werpen. Moeders dienen de volgende generatie morele waarden bij te brengen. Ze horen een coherent beeld van de wereld te presenteren, een stabiele wereld waarop je kunt rekenen. Een romanschrijfster doet juist het tegenovergestelde, zij is immoreel, mag niet oordelen, moet zich in het ergste kunnen verplaatsen, moet bereid zijn haar personages te doden, moet onverantwoordelijk en duivels kunnen zijn. ‘En daarom,’ zegt Huston, ‘is het haast onmogelijk om deze twee houdingen naast elkaar te vervullen.’ In Journal de la création probeert zij aan de hand van brieven en boeken van beroemde kunstenaarsparen als Colette Peignot en Georges Bataille, Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre, Sylvia Plath en Ted Hughes meer te weten te komen over deze dichotomie. In dit boek gaat ze in op het Elektra-complex waar opmerkelijk veel schrijfsters last van hebben en dat volgens haar iets anders is dan een omgekeerd Oedipus-complex. Het heeft niets te maken met het incestueuze verlangen van een meisje naar haar vader: zowel meisjes als jongens associëren een moeder met lichaam en een vader met geest. Houdt dit complex, dat de ideale voedingsbodem is voor bijvoorbeeld anorexia nervosa maar ook een enorme artistieke drijfveer oplevert, haar nog steeds bezig? Huston: ‘Ik ben er van overtuigd dat meisjes die verliefd zijn op hun vader hunkeren naar een geestelijke, intellectuele band met hem. Vrouwen die onder dit Elektra-complex lijden, zoals Plath, Woolf en Beauvoir, proberen alleen maar geest te zijn. Zij ontkennen vooral moederschap, want iets lichamelijkers bestaat er niet. Ze willen net als Simone Weil, over wie ik in Désirs et réalités schrijf, de zuivere wereld van het denken bereiken. Dat lukt vrouwen alleen door hun lichaam te ontkennen. Het levert vaak schitterende resultaten op in de literatuur, maar voor de persoon in kwestie zijn de gevolgen soms noodlottig.’ Huston is streng in haar kritiek op Beauvoir. ‘Zij hongerde naar het leven. In haar brieven schrijft Beauvoir over seksualiteit, ze was dol | |
[pagina 18]
| |
op wandelen en de natuur. Ze vond dat je je leven zelf moet scheppen, en de mensen moet kunnen kiezen met wie je wilt leven. Een kind past niet in zo'n visie. Beauvoir ontkende alles wat met het toeval te maken had. De geest moest alles overheersen en over alles beslissen. Ze wilde alleen maar relaties tussen gelijken. Maar juist kinderen zijn belangrijk voor de meeste vrouwen, en als je dan Le deuxième sexe schrijft en daar geen rekening mee houdt, dan vind ik dat een ernstig gebrek.’ Toch was Le deuxième sexe voor Huston een openbaring: ‘Wij zijn eigenlijk de kinderen van Simone de Beauvoir. In Désirs en réalités is er een essay over haar dat zo heet. Ze was geobsedeerd door vergankelijkheid. Ze moest iedere dag en ieder uur vullen, ze mocht nooit een uur niets doen, ze moest alles opschrijven, iedere afspraak en ieder woord dat ze met Sartre had gewisseld. En tegelijkertijd ging het ouder worden haar slecht af. Ze had een afschuw van ouderdom en begon zichzelf als een oude vrouw af te schilderen toen ze nog helemaal niet zo oud was. Ze wilde de tijd laten stilstaan. Ze wilde onsterfelijk zijn, ze schreef niet voor niets een boek met een onsterfelijke held: Tous les hommes sont mortels.’ Instruments des ténèbres is een mengvorm van dagboek en historische roman. De schrijfster Nada houdt een dagboek bij waarin ze over haar jeugd vertelt en over de roman die ze aan het schrijven is. In dit dagboek gaat ze een dialoog aan met haar demon, de vernietigende, maar tegelijkertijd ook scheppende innerlijke kracht. Nada ziet de demon als een metafoor, hij behoedt haar voor stilstand en dood. De roman in de roman die Nada hoofdstuk voor hoofdstuk schrijft en die chronologisch wordt gepresenteerd, is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal dat Huston las in Au temps des laboureurs en Berry van André Alabergère. Hierin wordt verteld hoe een jonge, door haar baas verkrachte vrouw in verwachting raakt, als heks wordt beschouwd en in 1712 wordt vermoord omdat zij haar zwangerschap verborgen heeft gehouden. Ze wordt, net als veel vrouwen in die tijd, ervan verdacht dat ze betrekkingen met de duivel onderhoudt. Huston: ‘In Nada's dagboek gaat het over het feit dat conflicten, pijn en verscheurdheid aan de basis van het scheppingsproces liggen. Overigens denk ik dat ik nooit een groot schrijfster word omdat ik niet ongelukkig genoeg ben. Maar ik heb nog hoop want Flannery O'Connor zei ooit dat degene die zijn kindertijd overleeft genoeg stof heeft voor romans.’ | |
[pagina 19]
| |
Ten tijde van de Lettres Parisiennes schreef Huston dat ze een vreemdeling wilde zijn om genoeg afstand ten opzichte van het schrijven te kunnen behouden. De schrijfster heeft redenen te over om zich ontheemd te voelen: haar ouders die negen jaar getrouwd bleven, verhuisden achttien keer. Na het vertrek van haar moeder woonde Huston achtereenvolgens in Duitsland, de Verenigde Staten en Frankrijk. Ze vertaalt haar eigen boeken en beweegt voortdurend tussen verschillende culturen. Zegt het begrip vaderland haar iets? Huston: ‘Jazeker. Alhoewel ik me bezighoud met meertaligheid, verplaatsing en meerdere identiteiten, zeggen de begrippen kosmopolitisme, wereldburgerschap en nomadisme me niets. Ik geloof niet dat je overal thuis kunt zijn. Men kan twee of drie culturen hebben, en dat is al een enorme rijkdom. Ballingen herkennen elkaar trouwens altijd meteen aan de ironie, alles wordt met enige afstand bekeken. Ik voel me nu thuis in Frankrijk, binnenkort ga ik voor het eerst stemmen. Paradoxaal genoeg zijn mijn banden met Canada tegelijkertijd sterker geworden, vooral met Québec. Daar leven de mensen op hetzelfde kruispunt van culturen als ik, ze kennen de Franse cultuur perfect net als de Noord-Amerikaanse Angelsaksische. Voor mij bestaat er op dit moment geen risico meer dat ik met wat dan ook samenval. Ik ben een vreemdelinge in Calgary, mijn geboortestad, en ik ben een vreemdelinge in mijn eigen moedertaal, want als ik Engels spreek, zeggen de mensen dat ik een accent heb. Toen ik de identiteitscrisis had, zei mijn echtgenoot (de van oorsprong Bulgaarse in het Frans schrijvende taalkundige en schrijver Tzvetan Todorov, ds) dat je bij ballingschap drie fases hebt. De eerste is die van het mimetisme waarin je alles denkt te kunnen aanleren van de nieuwe cultuur, dat is een tijd waarin je vooral in een roes verkeert. Je kunt integreren en jezelf als het ware uitvinden, zoals Sartre en Beauvoir zouden zeggen. De tweede fase wordt gevormd door een crisis die gepaard gaat met nostalgie en met vragen als wat doe ik hier, waar is mijn kindertijd, waarom leef ik zo ver weg van mijn ouders en mijn vrienden? In die fase denk je dat je leven voor altijd verscheurd is. En de derde fase is die van serene wanhoop. En daar houd ik me op dit moment mee bezig.’ |
|