| |
| |
| |
Margot Dijkgraaf
Ieder mens heeft een achteruitkijkspiegel met een dode hoek
Gesprek met Geneviève Brisac
Vorig jaar won Geneviève Brisac (1951) de Prix Fémina voor haar vierde roman, Week-end de chasse a la mer (1996), die in Nederlandse vertaling verscheen onder de titel Drijfjacht op een moeder. Drie jaar geleden verwierf zij bekendheid met Petite (1994, Nederlandse vertaling: Van gewicht ontdaan), een autobiografische roman over een meisje dat aan anorexia lijdt. Daarvoor schreef zij twee minder toegankelijke romans: Les filles (1987) en Madame Placard (1989). Brisac, die werkzaam is als uitgeefster van kinderboeken bij L'Ecole des Loisirs in Parijs, schreef daarnaast een twaalftal kinderboeken met in de hoofdrol het meisje Olga.
Brisac is een schrijfster die gevoelig is voor wat er zich in de maatschappij afspeelt. Wat zij daar aanschouwt en hoe zij zich erbij voelt, weerspiegelt zich in haar boeken. Haar werk roept de sfeer op van de tijd zoals zij die op een bepaald moment in haar leven heeft ervaren: als jong meisje in de jaren vijftig, als puber in de jaren zestig en als volwassene en moeder in de daaropvolgende decennia. In Frankrijk wordt Brisac gerekend tot de auteurs intimistes, schrijvers die zich bij uitstek met het innerlijk bezighouden. Dit geldt misschien voor haar eerste drie romans; haar laatste boek onttrekt zich echter aan deze indeling.
Niet alleen in de autobiografische roman Van gewicht ontdaan, maar ook in de andere tot dusver verschenen romans beschrijft Brisac de ontwikkeling van een en dezelfde hoofdpersoon, Nouk, wier ontwikkeling en karaktertrekken sterke overeenkomsten vertoont met die van de schrijfster. In Les filles is Nouk een schoolgaand meisje, in Madame Placard en Van gewicht ontdaan een puber en in Drijfjacht op een moeder de moeder van een zoon.
Met uitzondering van Brisacs laatste boek, Drijfjacht op een moeder, zijn mannen in haar werk volledig afwezig of spelen slechts een rol op de achtergrond. Brisac vertelt dat ook haar eigen wereld een vrouwenwereld is. Ze is momenteel moeder van twee dochters en als kind groeide ze op met twee zussen (een oudere en een jongere). Haar
| |
| |
grootmoeder, au pairs en huishoudsters zorgden toentertijd voor haar opvoeding. Haar vader had een drukke baan als ingenieur en was bijna nooit thuis, evenals haar moeder, die feuilletons schreef voor radio en televisie.
Die familiesituatie vinden we terug in Brisacs eerste roman Les filles. Daarin schetst zij het benauwde leven van een gezin uit de gegoede burgerij aan het begin van de jaren zestig. De ouders schitteren door afwezigheid, terwijl hun drie dochters worden verzorgd door een bonne, een huishoudster en grootmoeder. De meisjes Cora, Nouk en Bébé leven in een fantasiewereld vol morbide spelletjes waarin de dood een grote rol speelt. Vooral de jaloerse, verwrongen geest van Nouk die schreeuwt om ouderlijke aandacht drukt een stempel op de sfeer in huis. Buitenshuis heerst de grimmigheid van de Algerijnse vrijheidsoorlog: ook Parijse parken en pleinen zijn het doelwit van bomaanslagen. Voor de ogen van de meisjes wordt een bevriend kindermeisje door een bom getroffen, waardoor ze nog meer gefixeerd raken op de dood. Niemand legt hun uit wat er aan de hand is, niemand heeft een beeld van verleden of toekomst, met uitzondering van Mémoire, de huishoudelijke hulp. Alsof het onmogelijk is de last van het verleden te dragen, laat staan die te bevatten, wordt Mémoire prompt krankzinnig. Geneviève Brisac legt uit dat ze zo'n personage nu niet meer zou opvoeren: ‘Dat personage is veel te gechargeerd, veelte zwaar van symboliek.’
Brisac heeft Les filles nooit herlezen, maar ze herinnert zich wel waarom ze het schreef: ‘Ik wilde de wereld van een klein meisje beschrijven, een klein meisj e dat opgroeide voor 1968, voordat de wereld veranderde. In Frankrijk leefde men tot 1960 ongeveer zoals in de jaren voor de oorlog: sober, voorzichtig, streng en vol schuldgevoelens. Je hoeft maar een klassenfoto uit die tijd te bekijken en je ziet hoe lelijk en hoe armoedig de kinderen er toen uitzagen. Het enige wat je als kind van de oorlogsdreiging begreep was dat er in die op het oog zo vredige wereld verborgen krachten werkzaam waren, dat er misdaden werden gepleegd en dat er slechte mensen rondliepen. Ik ben nog opgevoed volgens de strenge vooroorlogse regels van mijn grootouders. Mij werd helemaal niets uitgelegd, niets over ons joods-zijn, niets over de Tweede Wereldoorlog.’
Les filles is geschreven in een direct, eenvoudig Frans. Veel korte zin- | |
| |
nen, veel dialogen en weinig beschrijvingen, geen achtergrondinformatie. Het maakt het boek hermetisch, dreigend, raadselachtig, ook al omdat je voelt dat er zich in het gezin heel wat heeft afgespeeld.
Dit geldt ook voor Brisacs tweede boek, Madame Placard, dat nog sterker de sporen draagt van een verstikkende jeugd. Het verhaal heeft veel weg van een nachtmerrie. Er zit kop noch staart aan en er is geen sprake van handeling. In een niet nader omschreven land heerst oorlog en iedereen lijkt op de vlucht. Een moeder en haar twee dochters hebben zich in ondergrondse holen teruggetrokken. De mannen zijn naar het front of houden zich schuil in de bergen. De jongste dochter is half verlamd, terwijl de oudste langzaam door waanzin bevangen raakt. Het is een apocalyptisch boek, vol wanhoop en pijn, veruit het meest cryptische en pessimistische werk van Brisac. De vrouwen zitten gevangen, letterlijk, in hun donkere holen, maar ook in hun geest. Ze kunnen geen kant op.
Madame Placard lijkt in een zwartgallige roes geschreven. Brisac herinnert zich nauwelijks meer iets van het boek. ‘Alleen een beeld, als een expressionistisch schilderij van Van Dongen of van Chagall. Ik weet nog dat ik zocht naar een waarheid, zoals bij een psychoanalyse. Dat maakt het boek natuurlijk erg gesloten. Mijn uitgever zei later dat ik te veel metaforen gebruikte, dat ik te krampachtig bepaalde dingen verborgen wilde houden. Dat was ook zo. Ik wilde niet spreken over de anorexia die mijn leven zolang beheerste. Ik wilde geen exhibitioniste zijn.’
Vijf jaar na Madame Placard was Brisac daar wel toe in staat en schreef zij Van gewicht ontdaan, een prachtig aangrijpend relaas van een meisje dat op dertienjarige leeftijd besluit op te houden met eten. Op eenvoudige, bijna afstandelijke wijze beschrijft de vertelster de extase die het hongergevoel bij het meisje teweegbrengt, haar bedrog, de onrust die zij in het gezin veroorzaakt en de aftakeling van haar lichaam. Uiteindelijk wordt haar ziekte gediagnosticeerd en volgt een verblijf in een psychiatrische kliniek.
Van gewicht ontdaan gaat nu eens over Nouk, dan weer over Geneviève, dan weer is er een hoofdstuk in de ik-vorm geschreven. De grenzen tussen deze personages zijn zo vaag dat het om een en dezelfde persoon lijkt te gaan. De vertelster is onzeker over haar schrijftalent
| |
| |
en schroomt niet uit de doeken te doen hoe zij worstelt met dit ‘verhaal van een kwart eeuw oud’:
Het is het verhaal over de tijd waarin ik gek was. Ik wil niet op die periode neerzien, maar ik ben er niet zo zeker van dat het interessant is. Ik zou willen dat het grappig was. Dat het verhaal op z'n minst de mensen aangenaam zou bezighouden. Ik ben er niet zeker van dat ik grappig ben. Misschien laat ik dit verhaal maar vallen. Ik heb zoveel andere verhalen te schrijven, ik ben vergeten welke, maar ik heb schriften vol aantekeningen over personages die echt tragisch en grappig zijn. En die het voordeel hebben dat ik ze nauwelijks ken, dus kunnen ze niemand kwaad doen.
In interviews naar aanleiding van Van gewicht ontdaan ontkende Brisac in eerste instantie dat het verhaal autobiografisch was. Ze wilde haar familie beschermen, haar zussen en haar moeder. Uiteindelijk erkende ze dat het boek over haarzelf gaat, maar ze onderstreepte dat ze niemand ermee wil beschuldigen.
Lezen en schrijven hebben een grote rol gespeeld bij haar herstel. ‘Het schrijven heeft me gered,’ zegt Brisac, die achteraf constateert dat er overeenkomsten zijn tussen haar ziekte en het schrijverschap: ‘Scott Fitzgerald zei ooit: schrijven is ophouden met ademhalen en maar zien wat er verder gebeurt. Ophouden met eten is ongeveer hetzelfde. Het is een vorm van zelfdestructie. Je plaatst je buiten de wereld. Later herinnerde ik me niets meer van die jaren. Ik was volledig van mezelf vervreemd. Het schrijven van Van gewicht ontdaan was als een sprong in het diepe, terwijl ik niet wist of ik nog wel kon zwemmen. Mijn geheugen bestond uit kleine lichtgevende puntjes, die ik al schrijvend met elkaar verbond. Ik had geen idee welk beeld dat zou opleveren. Van gewicht ontdaan was mijn afrekening met die hele geschiedenis, een bevrijding.’
In de periode dat Geneviève Brisac Van gewicht ontdaan schreef, ontdekte ze het werkvan de Amerikaanse schrijfster Flannery O'Connor (1925-1964). O'Connor, die ooit door de New York Times een geniaal schrijfster werd genoemd, publiceerde veel korte verhalen, waarvan bijvoorbeeld A Good Man Is Hard to Find en Everything that Rises Must
| |
| |
Converge nog steeds worden gelezen. Brisac schreef een essaybundel over O'Connors leven en werk, Loin du paradis (1991), waarin zij met de eerste persoon nu eens zichzelf aanduidt, dan weer de Amerikaanse schrijfster. Ze herkent in O'Connors werk haar eigen eenzaamheid, haar hang naar het bizarre, het gevoel van verdrongen geweldadigheid, haar ruwe humor en haar innerlijke onrust. Bovendien bewondert ze O'Connors onverzettelijkheid en doorzettingsvermogen, dwars tegen de verwoestende kracht van haar dodelijke ziekte (lupus) in. Brisac: ‘O'Connor heeft me erg geholpen. Haar werk is krachtig, sarcastisch en soms wreed. Ze is erg grappig in het niet-grappige genre, net als ik. Haar leven lang moest ze antwoord geven op twee vragen. De eerste was waarom ze zo'n zwarte kijk op de wereld had, een vraag die mij ook zo vaak gesteld wordt. Ze antwoordde dat een schrijver nu eenmaal niet zelf zijn onderwerp uitkiest. Met andere woorden: hij doet wat hij kan. De tweede vraag was waarom ze pauwen fokte. O'Connor hield van pauwen omdat die een vreselijk karakter hebben en nergens toe dienen. Ze doen nooit wat hun wordt gevraagd, ze zijn niet te eten, leggen geen eieren en schreeuwen vreselijk. Het enige wat ze kunnen, is hun staart opzetten, maar dat doen ze alleen als ze er zin in hebben. Dat is een beetje zoals schrijvers zijn. Het is een prachtige metafoor.’
Brisac onderstreept dat er ook grote verschillen zijn tussen haarzelf en O'Connor: ‘Ze had een schild om zich heen, net als Gregor Samsa in De gedaanteverandering van Kafka. Om te kunnen schrijven heb ik zo'n schild juist afgeworpen. In Loin du paradis ben ik in de huid van O'Connor gekropen, maar zij zou zich nooit in mij hebben verplaatst. Zij is wat Virginia Woolf een gesloten schrijfster noemde. Ik ben poreus, ik sta open voor de wereld. Ik lijk meer op Virginia Woolf.’
In Brisacs laatste roman, Drijfjacht op een moeder, probeert de hoofdpersoon, de volwassen Nouk, uit alle macht haar hoofd boven water te houden in de harde, op prestatie gerichte Franse maatschappij. Voor het eerst in Brisacs werk is er een mannelijk personage met een rol van betekenis: Nouks zoontje, Eugenio, een dwarsliggertje, kritisch, plagerig en vol vragen. Hij zou een alter ego van de schrijfster kunnen zijn. Samen wonen ze in een minuscuul appartement in Parijs. Nouk is een gescheiden ex-schilderes, die twijfelt aan haar
| |
| |
kwaliteiten als moeder en kunstenares. Haar fantasievolle gedachtewereld stelt haar in staat te ontsnappen aan de dagelijkse angsten. Speels laat ze speelgoedwinkels veranderen in wachtkamers die toegang geven tot een andere wereld; vogelkooitjes nemen de vorm aan van Arabische paleizen en treurige supermarkten veranderen in paradijselijke oorden. Dit alles tot groot plezier van Eugenio, die ook zijn steentje bijdraagt aan dit spel.
Al deze verzonnen verhalen leiden de aandacht af van datgene waar het in dit boek werkelijk om gaat: verraad en valse vriendschap. Samen met Eugenio probeert Nouk de moeilijke, eenzame dagen rond kerstmis zo goed mogelijk door te komen. Een vriendin nodigt hen uit het weekend na kerst in haar Bretonse landhuis door te brengen. Maar wat een gastvrije uitnodiging leek, blijkt een valkuil die hun leven voorgoed zal veranderen.
In Frankrijk was Drijfjacht op een moeder een groot succes. Brisac schreef het uit woede over wat zij ‘een grote, sociale wreedheid’ noemt. Zij doelt hier op scheidingszaken waarin de vader weet af te dwingen dat de kinderen, tegen hun zin en tegen die van de moeder, bij hem komen wonen. Brisac: ‘Ik heb het in mijn eigen omgeving gezien. Het gaat in dat soort gevallen om pure wraak, om wezenlijke haatgevoelens tussen mannen en vrouwen, waar kinderen het slachtoffer van worden. Mijn boek laat zien hoe het de moeder na een scheiding kan vergaan. Nouk staat niet zo stevig in haar schoenen, maar ze beschikt wel over een groot doorzettingsvermogen. Haar lot wordt bepaald door haar dode hoek, dat ene stukje dat je niet ziet in de achteruitkijkspiegel en dat ieder mens parten speelt. Ik hou erg van dat laatste beeld uit mijn boek, wanneer de moeder, als een mythologische Afrodite in spiegelbeeld, de zee in loopt. Virginia Woolf zei ooit dat je het leven kunt vergelijken met lopen op de stoeprand, maar dan met een afgrond ernaast. Zo zie ik het leven ook.’
Nouk als moeder is een ontroerend personage. Ze lijkt niet op de drukbezette, afwezige moederfiguren uit Brisacs eerdere romans. Nouk wil haar leven in de hand houden. Ze zoekt naar houvast, maar slaagt er (nog) niet in een evenwicht te vinden. Ze heeft, van schoolmeisje tot volwassen vrouw, een moeizame weg afgelegd. Nog steeds is ze onzeker, nog steeds voelt ze zich niet werkelijk thuis in de Franse
| |
| |
samenleving, maar ze zet door. Ze buigt, maar ze breekt niet. Brisac: ‘Fitzgerald vond het leven een aaneenschakeling van aftakeling en destructie. Iets waar hij zelf overigens aardig z'n best voor deed. Ik voor mij geloof dat schrijvers er zijn om het absurde van het menselijk bestaan te laten zien, de tederheid, maar ook de pijn.’
|
|