verklaringen en uit nieuwsgierigheid bezoekt ze nog eens een literatuurcollege. Het onderwerp van het college is Thomas Bernhard, wiens werk met zijn talloze solipsistische helden, gekweld en mislukt, de vrouw altijd al tegen de borst stuitte. Zijn werk ervoer ze als een soort persoonlijke aanval, als een straf voor een daad die ze nog moest begaan. De reden voor haar afwijzing wordt haar tijdens het college duidelijk. Bernhard wordt er gepresenteerd als een schrijver die een dermate hoog platoons ideaal nastreefde dat alles bij voorbaat gedoemd is niet aan die norm te kunnen voldoen. Zijn literaire wereld is een gruwelwereld, en vooral de vrouwen - of op zijn minst het ‘vrouwelijk principe’ - worden tot hoofdschuldigen van het falen gemaakt. Bernhard brengt zijn lezers in vervoering (het is hier dat Streeruwitz voor het eerst en het laatst het titelwoord Verführungen, d.w.z. ‘verleidingen’ gebruikt) met ideaalbeelden die hemzelf een bijzondere glans verlenen maar hen de hel en de verdoemenis inleiden. Dit blijkt vooral uit de gretigheid waarmee een van de vrouwelijke studenten Bernard aanbidt, ze denkt nog iets af te kunnen dingen op zijn hoge normen, maar ontdekt dat wie eenmaal idealiseert, verloren is.
In tegenstelling tot de literatuur zoals Thomas Bernhard die in haar ogen produceert, biedt Streeruwitz een boek dat opzettelijk niet wil verleiden. Althans, niet wil verleiden tot een groot verhaal, tot een vals ideaal. De lezer wordt niet met een last opgezadeld, het boek kent een menselijke, alledaagse maat. Het perspectief van de vrouw verleidt de lezer tot een nuchtere en milde blik. In het ritme van de vertelling wordt een bijna troostend relativisme voelbaar. Na de zelfmoord van haar vriendin, net voor het slot van het verhaal staat er: ‘Schreeuwen. Ze had wel kunnen schreeuwen. Maar de kinderen. Tussen het slikken. Als ze weer lucht kon krijgen, stond ze stil. Of leunde tegen een muur. Dat dat het leven moest zijn. En ze wist tegelijkertijd, dat ze er nog redelijk ongeschonden van af kwam. Dat het afgrijzen te vergroten was.’ Haar pijn wordt niet weggeredeneerd, die is er gewoon, als iets waaraan ze het hoofd moet bieden. De kinderen zijn misschien een belemmering voor ongebreideld verdriet, misschien een rem in de rit naar de afgrond. Wie weet. Het leven had mooier kunnen zijn. Maar ook slechter, het is wat het is.
Het verhaal kent zoals gezegd een open einde. ‘In het komende jaar zou alles beter worden’, luidt de slotzin van de vrouw die plannen maakt en eindelijk het idee heeft iets te doen wat het beste voor haar is. Mag dit op het eerste gezicht een goede afloop lijken, gezien het hele verhaal kan er slechts sprake zijn van hoop. Hoop, maar geen catharsis, geen garanties voor succes. De loop van de gebeurtenissen zal het uitwijzen. De auteur is niet in de positie om het te kunnen voorzien.