staat los, geeft in zichzelf vorm aan een discontinuïteit, een afwezigheid. Of, zoals de Braziliaanse schrijfster Lygia Fagundes Telles in een interview treffend heeft opgemerkt: ‘Wezenlijk voor de schrijver is om te verdwijnen, om in de vorm op te lossen. De schrijver is niets anders dan een vluchtige stof die geen sekse, hart, land of volk heeft. De schrijver is een chemische stof!’
De discontinuïteit springt elke lezer van Studiereis onmiddellijk in het oog. Het is een korte roman, bestaande uit korte hoofdstukken, die op hun beurt bestaan uit korte alinea's. Deze brokstukken vormen de bouwstenen van een in (pseudo-)wetenschappelijke en geserreerde trant geschreven verslag van een door een universiteit georganiseerde studiereis die een groep wezen onderneemt. De wezen trekken onder leiding van een docent en een biechtvader, per trein en op ski's, soms begeleid door honden, door een voormalig proefgebied en wingewest dat overdekt is met een dikke laag smerige sneeuw. In deze zone worden tochten ondernomen naar groeven, kraters en gaten. Men logeert in kloosters die aan de universiteit gelieerd zijn en waar raadselachtige zwarte cirkels het middelpunt vormen van een religieus ritueel met zingende monniken. Dat het een merkwaardige studiereis betreft, maakt de verteller - een deelnemer aan de reis - al in het begin van zijn verslag duidelijk: ‘Ze zullen ons gaan leren te verdwijnen.’
Behalve uit een verslag van de reis bestaat het verhaal van de verteller uit herinneringen aan de tijd die in weeshuizen en op de universiteit werd doorgebracht. Het belangrijkste personage is echter niet de verteller, maar degene die wordt aangeduid als X, een briljante medewees en -student die, al schrijvende, voortdurend bewust op de rand van de waanzin balanceert, op de grens van zwart en wit. Het verslag is grotendeels een portret van hem en van zijn, tegenstrijdige, streven terug te tellen, van zijn evenzeer hulpeloze als doortastende optreden: proefondervindelijk trekt hij een spoor waarlangs hij, of hij wil of niet, onherroepelijk zal gaan verdwijnen in de nul van het ultieme gat.
Ten slotte, terugkomend op de mogelijk enthousiaste lectuur van Ortega y Gasset en Foucault van Studiereis: er is één woord dat om de haverklap in deze roman opduikt, een soort sleutelwoord, dat deze tekst concreet met de perspectieven van beide filosofen kan verbinden. Dat woord is ‘lijken’. Bijna niets in deze roman ‘is’, praktisch alles ‘lijkt’. Ortega y Gasset nu, schreef in zijn essay Ideeën over de roman (1925) dat de roman de kunst van de beperking is. De roman opent een virtuele werkelijkheid: hij brengt de