| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Lidy van Marissing
Schrift / blad / spiegel
Met de hand getrokken lijnen, waarin een signatuur zich aftekent, herkenbaar wordt maar even snel zich weer vervreemdt, ontpoppen zich tot een heimelijke intimiteit, de laatste ongeveer in deze oorden. Zonder zich nader bloot te geven licht men een tipje op van zijn bestaanshemd, ondanks zichzelf, al krassend. Toch zien we niet meer dan een grafische schets (wie daar?). Met uitgestoten of ingehouden lussen en halen, achteroverhellend of voortvluchtend, met strenge of tedere boogjes, heerszuchtige punten of een zachte druk op de strepen, het blad besprongen of beslopen. Zo toont of verraadt men zijn inwaartse dansstijl, temperament, een ijzeren of gebroken wil, logge behoudzucht, hakende paniek, kleine melancholie of woedende driften. Terwijl de leeftocht meer en meer verkruimelt, houdt men zich aan z'n eigen bevende lijnen vast. Kijkt intussen alweer een andere kant op. Draait en kronkelt alleen maar zwart op wit om zichzelf te rekken, te krullen, in de staart te bijten? Steeds weer met een ongekende behendigheid van rol wisselend. In deze oorden - een maalstroom van verwarrende getuigenissen, beschuldigingen en pleidooien, verknipte illusies, angst en pijn - zit iemand eenvoudig op een stoel, zich ietwat buigend over een tafelblad, en kijkt in haar papieren. ‘De ene dag denk ik zus, de andere dag zo; ik schrijf maar door, dat houdt me kalm.’ De woorden lijken aan elkaar te klitten, schuiven achter en tegen elkaar, onder of boven de streep, altijd op de rand van een betekenis; er kleven herinneringen aan, talloze voorgevoelens. Het knarst en roept iets op, zo hoor je nog eens wat. Bij de volgende regel heeft zij een nieuwe slok adem nodig.
Het ene is nog niet afgelopen of het andere glipt haar alweer door de vingers. Reeksen van gebeurtenissen die op den duur vervlochten raken, dwars door de zinnen heen. Terwijl de breuklijn naar voren schuift. ‘Houd je hand in de stromende tijd en voel hoe elke seconde het einde dichterbij brengt.’ Het onmogelijke verlangen reële weerstand te bieden aan het onomkeerbare door steeds maar weer een blad vol te schrijven. Stilte waaruit een tekst moet worden opgediept. Tekst waarin zij zich denkt terug te trekken. Een droom op daglichtpapier. Jachtige stapelende
| |
| |
woorden bijeengebonden door haken, komma's en ogen; weldra aangetast door talloze vraagtekens, voort, voort (wie daar?). Gaandeweg denkt ze zo snel maar schrijft ze zo langzaam dat achter het hoofdstuk dat ze bij zonsopgang is begonnen na zonsondergang pas een punt wordt gezet. Omringd door groeiende stapels paperassen (waarin ze met bladerende handen zoekt), van onder tot boven bedekt met terughoudende of overheersende tekens, een verbleekt of ingeteerd maar soms heftig opspringend schrift. Tot op de millimeter bevochten. Tegenover de moeite die het kost zich te uiten, staat de dwingende noodzaak te spreken, te bekennen, te onthullen, te verraden, toe te geven, uit te weiden, te vertellen. Zoveel doorhalingen en correcties, verschrijvingen, verschuivingen, zoveel gelaagdheid - terwijl vele soorten taal zich tegen elkaar schurken en persen - dat ze moeite heeft om erin door te dringen maar meer nog om zich erin voort te bewegen. Woorden verklaren niets, ze lichten alleen op; het zwijgen laat zich onderbreken door de klopsignalen. Niet meer en niet minder. Een tekst groeit zelf evenzeer uit tot broeinest van verzinsels, ineengevlochten gebeurtenissen, misverstanden, gissingen en vermoedens: een maalstroom van verwarrende getuigenissen, beschuldigingen en pleidooien, verknipte illusies, angst en pijn. Eenmaal begonnen is zij niet meer te stuiten. Probeert iets te verhullen juist door iets te zeggen? Mengt verschillende soorten taal met elkaar in een kleur waarin ernst niet altijd van spot te onderscheiden valt. Steeds weer met een ongekende behendigheid van rol wisselend. Herhaaldelijk verzandend in opeengehoopte herinneringen. ‘Vroeger, toen alles nog helder was als pas gelapt glas.’ Vertekeningen in een schoolschrift, spiegeling op ruitjespapier. Het is fysiek onmogelijk alle vragen tegelijk te horen. Bij de eerste keer lezen kan men hier en daar een hele zin opnemen; bij herlezing groeien deze verspreide zinnen aan elkaar tot
langsdrijvende eilanden, soms tot een aanspoelend gedicht. Waarbij het water het geluid draagt. Enigszins klotsend.
De verleiding wordt nu bijna te sterk zich op een zijpad van een zijpad van een zijpad van een zijpad te begeven op gevaar af cirkelend dood te lopen in een vertraagde rondedans. Een inktspoor van onbestemde herkomst en met onbekende bestemming; die lijn wordt altijd uit de hand getrokken. Terwijl de strijd allang is gestreden, draaien de zinnen door. Elk woord dat is gezegd, wordt weer een ander woord. Elk volgend verhaal buitelt over het vorige, steekt zich er dwars doorheen, fragmenten in of uit elkaar schuivend; gedeeltelijk gebaseerd op persoonlijke herinneringen, gedeel- | |
| |
telijk samengesteld uit andermans herinneringen, gedeeltelijk geïmproviseerd, ter plekke verzonnen; de verhalen vervlechten zich naaiend tot een streng dikke draden, rumoer en gezang. Ieder moment voel je de bijna wanhopige noodzaak om te vertellen, hoe dan ook mee te delen, te kletsen desnoods. Tussen de vele flarden vaag verleden tekenen zich van tijd tot tijd flitsscherpe beelden af op het vlies van het binnenscherm. Voor niet meer dan één persoon tegelijk. Wel schemeren op de achtergrond voortdurend figuren of suggesties van figuren (geheel verdiept in zichzelf of in hun eigen bewegingen) maar van hen zie je niet meer dan je ziet door een matglazen raam. Is hier niet van een perspectivische illusie sprake, van een schijnbare eenheid waarin alles zich aaneensluit als aan een gezichtseinder? Soms herinnert een midden op het vlak geplaatste horizontale lijn nog aan de echte horizon. Vragen over de vorm als een zich bewegend, minstens rondcirkelend, om de eigen as draaiend of bijna pas op de plaats makend geheel, komen weinig voor.
De belangrijkste verandering voltrekt zich geleidelijk, nooit in opgeduwde haast, wel met onverwachte sprongen, snel en heftig van plezier of van louter verbazing, maar doorgaans langs grote lijnen geleidelijk bewegend, nooit nerveus (de zenuwen (‘de séénuwe’) verlammen), altijd stap voor stap, met losse handen, in onbekende richting zich wuivend. Toch is het niet de schakellijn van associaties maar het tegendeel van een schakeling, de ontkoppeling, een breuk, die die wonderbaarlijke golfslag op gang brengt: tot op de rand van een betekenis (er valt alleen licht op grensgebieden) en ogenblikkelijk weer terug. Zoals altijd gaat het ook hier om twee, drie of meer tegengestelde bewegingen die haaks in elkaar grijpen. Al moet men zich daarvan geen al te mooie voorstelling maken - zij zoekt zich slingerend een weg. Iedereen wil weten wie hij is, sterker nog: wat hij zich wijsmaakt. Het wordt pas pijnlijk wanneer men al die vragen afsnijdt. Een stilzwijgen dat heel wat teweegbrengt - alsof men iets onder ogen krijgt dat tegelijkertijd moet worden uitgewist. Alsof men op water schrijft, of rookletters blaast met getuite lippen. Zo leeft men spoorloos; alles wat men achterlaat is meteen verdwenen. Zelden wordt duidelijk waar zij het zoeken moet, hoe verwoed zij ook nieuwe vertakkingen ontwikkelt door oude verbindingen óm te werken; nog minder duidelijk is üj waar zij terecht zal komen.
Zij schrijft op iedere witte plek die ze tegenkomt, op broodzakken, stuk- | |
| |
ken karton, de randen van een krant, het deksel van een gebaksdoos, tweedehands enveloppen, bierviltjes en servetten, zelfs op de manchetten van haar overhemdbloes. Formules en flarden van formules, weglopend in het wit. Soms met vrijwel uitgewiste potlood- of pennestreken. Het vegen maakt schaduw, het schrappen geeft lucht. Wijzigingen zijn regel. Weggevaagd, doorgestreept met ferme streken, gedeeltelijk onzichtbaar gemaakt, en steeds opnieuw neergekrast. De ets van de vooruitgang? Eerder een ruwe tekening. Getekend en weggewassen. Getekend en weggewassen. Geschreven met de ogen dicht. Er is wel ‘ergens’ een idee maar de hand weet er nog weinig mee te beginnen; ook het omgekeerde is vaak het geval. Een kwestie van perspectief. Kijk, hoe zij zich in een hoek schrijft. ‘Nu praat ik liever zelf het zwarte gat dicht.’ Iemand die door een verbale vlucht zichzelf zou kunnen bevrijden? (Een wanhoopskreet... De desolate uitroep van de decodeur die naar een document staart dat-ie niet kan ontcijferen.) Tenslotte weet zij haar aantekeningen alleen nog bij elkaar te houden door een flinke baksteen op de stapel te leggen.
Elke dag voegt zij daar schetsen aan toe. Een repertorium van motieven. Van tijd tot tijd worden herinneringssporen zichtbaar door associatie met taalresten. Zo probeert zij haar eigen schaduw uit het water te trekken. Toch breekt zelden een ik door. Het lijkt alleen te gaan om de voorstellingen die dingen of gebeurtenissen in een hoofd achterlaten, de flarden van voorstellingen, rafels van scènes, schijnbaar (op het eerste gezicht) zonder betekenis. Op de rand van? Een geheimzinnig verleden van vervaagde lijnen, alleen van afgemeten afstand herkenbaar. Miniaturen waarop je na vijf minuten niet uitgekeken bent. Fragmenten. Geen tafereel blijft in z'n geheel bewaard; alles wat eraan voorafging of erop volgde, is aan stukken getrokken, gespoeld, gewaaid. Verdwenen? Misschien moet je inderdaad de oude panoramische term ‘wereldbeeld’ opgeven. Het voorafgaande is geheel of gedeeltelijk onleesbaar geworden of zelfs totaal verloren gegaan; hoe kan men weten wat er nog komt? Elke kleine tekst is een nieuw begin. Met onvoltooide en gebroken zinnen. In een onvertelde (verzwegen?) ruimte, die toch deel uitmaakt van het dagelijkse leven; zo'n ruimte kan zich overal bevinden, tussen twee banale regels in, of tussen twee stappen op een trap, op klaarlichte dag, of midden op straat, in een hoestbui. Niet alleen krimpt de tekst vaak in tot fragment, hij dijt ook weer uit, soms zelfs tot een verhaal zonder afloop. Voeg daarbij het verschijnsel dat men zich soms iets herinnert zonder dit als herinnering te herkennen, en
| |
| |
de chaos is rond. Tegelijkertijd meerdere talen voelend en sprekend, zowel naar binnen als naar buiten schrijvend (waarbij de grenzen meestal vloeiend of denkbeeldig zijn), bestaat zij bij de gratie van haar imaginaties, haar veelkantige raadsels en krassen. Dromen die geen dromen zijn. Daarbij gebruikt zij noodgedwongen begrippen die nog geen vaste vorm hebben gekregen; dat maakt de taal des te onberekenbaarder. ‘Alles is vorm, maar vorm is niet alles.’ Want waar gaat het om? Niet om de ontdekking van het ware, onvervalste, authentieke zelf, maar om de ontdekking dat een dergelijk zelf niet bestaat. (Wat het probleem slechts verschuift; het vraagstuk ondergaat een gedaanteverandering maar wordt niet opgelost.) Fabulerend onttrekt zij zich aan zichzelf, dus aan wie of wat eigenlijk? Steeds weer met een ongekende behendigheid haar rollen ruilend. Is er misschien op uit zichzelf verborgen te houden? Ze probeert het steeds opnieuw, altijd met de hand, door elkaar heen en over elkaar heen, met heel veel doorhalingen - de tekst ziet er letterlijk uit als een vorm van verwarring. Soms zijn de verschillende materialen totaal door elkaar gesmeten omdat er is gevochten. De bekraste vellen die verspreid over het tafelblad liggen, zijn vrijwel onleesbaar door het labyrintische lijnenspel en een massa zwarte vegen, laag voor laag aangebracht en weer weggeschuurd. Steeds opnieuw tracht zij te redden wat er te redden valt, steeds opnieuw, zonder ook maar ooit even aan het denkkader te wrikken. Intussen wordt elk woord achtervolgd door z'n eigen implicaties. Het wit van de marges heeft ze volgekliederd met toevoegingen, na misschien wel tien, twintig varianten doorgestreept, dat wil zeggen in het vel teruggekrast te hebben.
| |
Berekeningen/(ver)tekeningen
Haken en ogen, op een gewiekste manier gemonteerd. Al gauw is het een bladzijde, een vel vol woorden, zinnen, regels, in heel fijn en samengebald dan wel grofmazig uitgehangen schrift genoteerd; handschrift en notatie bieden een vluchtige inkijk in een ziel. Haakjes, oogjes, schakels, lussen, sikkels, strepen, cirkels, stippen. De fantastische letter O. Het fantastische cijfer nul. Tussen de regels en in de kantlijn zijn grasachtige krabbels toegevoegd, die soms tot pollen dreigen uit te groeien. Met een scherpe pennepunt of in aarzelend teer potlood heeft iemand onvermoede gedachten te pakken gekregen, door ze uit te tekenen. Hoe langer je kijkt hoe complexer de beweging wordt (gezien met een korte distantie: van zeer dichtbij bekeken). Iemand heeft zich een weg geboord door een taal en is er aan de achterkant uitgekomen als een veranderd mens. De een heeft één lange lijn getrokken, een idee
| |
| |
uit het niets of uit het rumoer gesleept, door zijn potlood of pen nauwelijks van het papier te lichten; een ander hakt er juist in, snijdt de kop of staart van de letters af, springt verbeten krassend van woord naar woord, van klemtoon naar klemtoon. Door zo'n ingreep gaat de ene na de andere voorstelling van de wereld schuiven. Zo'n schijnbaar nietige ingreep, losjes gecomponeerd of langdurig uitgesponnen, snel in elkaar gespijkerd of met zwakke, vermoeide pols in een nerveuze, woedende of wanhopige beweging gezet, is hoe dan ook zwaar van betekenissen en geladen met zich verklappende geheimen (dubbelzinnige stilte en onheilspellende geluiden - taal is een ventilatieschacht). Natuurlijk neemt men in feite niet meer waar dan donkere lijnen en lichtstrepen, inktzwarte letterfiguurtjes dansend op witte balken; de rest - het belangrijkste - is interpretatie: elke emotionele lading of zakelijke mededeling wordt er aan toegedacht, toegedicht, toegeschreven. Op afspraak. Een patroon van elkaar volgende en inhalende lijnen, die louter bestaan uit streepjes en rondingen, heeft het papier al gauw zo dicht bedekt dat men met moeite nog tussenruimten (ademgaten) kan vinden. In een nu eens sierlijk golvend, dan weer driftig priemend handschrift dat voor een ander vaak moeilijk te ontcijferen is (zodat men zich er mompelend naar toe of overheen moet buigen), staan de zinnen steeds dichter op elkaar; figuren aan de zijkant worden regelmatig afgesneden. De woorden vormen tenslotte een klonterend bouwsel of een vlechtwerk dat niet in één oogopslag valt te doorzien. Eindeloos zijn de vertakkingen in betekenis, nuances, associaties, accenten en verschuivingen; zonder ophouden worden nieuwe verbindingen gelegd. Soepel schieten de lijnen aanvankelijk over het nog witte vel maar ze breken dikwijls voortijdig af of buigen zich weg, scheren rakelings aan iets voorbij of wijken bangelijk terug. Blijven het slechts toespelingen? Omtrekkende bewegingen misschien?
Een slaperig geschuif tussen vaststaande betekenissen probeert al te bekende posities te negeren of te omzeilen. Men ziet hoe dan ook een fantastische vegetatie van woekerende versieringen, grillige krullen, uitvloeiende hiërogliefen en arabesken. Of een agressieve grafiek van slingerende lusletters en gemene vishaken. Kalligrafische oefeningen? Soms een vreemde exotische taal, een op het eerste gezicht onbegrijpelijk schrift: je treft minutieus krioelende vormen aan, je weet dat ze iets te betekenen moeten hebben maar je kunt er met geen mogelijkheid van aflezen wat die betekenis zou zijn. En inderdaad, hoe langer je kijkt hoe complexer de beweging wordt. Men begint altijd aan de ene kant van het blad en werkt gestaag dan wel verbeten, als bezeten,
| |
| |
naar de andere kant toe, blijft schrijven alsof men een innerlijk beeld, een verre voorstelling moet natekenen, een onbekende opgave uitpluist of radeloos een kans berekent. De stille beverige tekens, zelfverzekerde krullen of nietsontziende lussen maken voorlopig alleen binnensmonds geluid; de woorden zwermen zoemend door het hoofd van de toegewijde tekenaar. Woorden die even in zinsverband blijven haken en inhoud krijgen, om dan weer gekoppeld aan nieuwe woorden, na een komma of dubbele punt een andere weg in te slaan of gewoon te verstuiven. In een wereld die elke uitdrukking probeert in te kapselen en zich vroeg of laat elke zin toeëigent, begint het hele web van benoemingen en toespelingen, het intieme weefsel van illusies en allusies op den duur te rafelen. Soms schrijft iemand zoveel mogelijk in hem opduikende woorden op die niets betekenen of niets te betekenen lijken te hebben, en streept ze vervolgens met dikke krassen door (hij laat zijn pen als insekt over het papier kriebelen, zijn linkerhand als insektenvanger er vlak achteraan), zodat al gauw een tekst van voornamelijk doorhalingen ontstaat, een blad vol donkere vlekken, teruggedrongen woorden, dichte onleesbare inktmassa's die juist de belangrijkste mededelingen in zich verstoppen. Zo wordt de onmogelijkheid een gedachte volledig te vangen even getoond door de hete lucht die trillend tussen mislukte, herhaalde en weer mislukte pogingen blijft hangen. Iets wordt voor de twintigste keer geschreven na negentien keer te zijn uitgewist.
| |
Microseismografie
Het roomkleurige wit loopt van rand tot rand. De regels kruipen schuin tegen het papier op. Een trage stroom die alle mogelijke dingen met zich meevoert. Een moeilijk leesbaar maar scherp en zwenkend handschrift. (Probeert iemand zich naar zichzelf om te keren?) Naar beneden toe staan de regels steeds dichter op elkaar. Hoe een bladzijde - een op het eerste gezicht onbetekenend, rommelig vlak - naar alle kanten wegstroomt maar zichzelf toch stevig inkadert, omlijnt en bijeenhoudt. Onder elk neergeschreven teken sluimert of trilt iets, niet weinig. Elk woord is zowel een kras, lus, krul of boog als een uitgesproken bericht, signaal of sein, maar tegelijkertijd een capsule vol heimelijke en tegenstrijdige bedoelingen, stilzwijgende bekentenis of onwillekeurige toespeling. Elk blad is opgchouwd uit tekst, niets dan tekst - de rest (alles?) gebeurt in de hoofden. Op de kleine witte vellen houden de krassen een grote stille verwarring vast.
| |
| |
Een zenuwslopend gistingsproces, niet van vandaag of gisteren maar al jaren geleden in gang gezet, kan hier met een paar pennestreken worden doorkruist, versterkt of afgebroken. Zelfs als de woorden zich gemakkelijk aandienen is er nog de moeizaam zoekende gang van regel naar regel, van gedachte naar gedachte - niets valt zomaar op een heldere plaats maar soms biedt een zin ineens uitzicht. Meestal blijkt een inval een veelkantig beeld dat zich binnen twee, drie tellen splijt in paradoxale of ronduit contrasterende fragmenten (ook al wordt de gedachte zo recht als een streep over een wit vlak getrokken). Des te beter. In plaats van de gaten en hiaten op te vullen, dicht te schuiven, en de ongerijmdheden aan het oog te onttrekken, kan men ze laten voor wat ze zijn en desgewenst zelfs groter maken. Dan gebeuren er andere dingen. Ten slotte ligt een bekrast vel als een dichte handgeknoopte vlek op de vloer: een tekst? een tekening (het papier is snel maar ongemerkt oud en broos geworden) en altijd schemert er een zelfportret doorheen.
| |
Explosietekening / partituur
Soms zakken de zinnen halverwege weg, soms worden ze afgesneden door het geluid van een haarfijne/messcherpe pen waarmee op papier wordt gekrast.
Men moet de woorden de gelegenheid geven zich te verzamelen. In een tekst die zich eigenaardig snel openvouwt en ook weer sluit. Momenten die zich rekken tot ze knappen: een kleine ontploffing in het achterhoofd, een inval, langsglippende gedachten die sissend op elkaar stoten of zich haastig verknopen.
Nerveuze notities om te onthouden tegen de tijdstroom, tegen de luchtdruk in.
De onmogelijke drang iets van het zich wegzuigende leven, al is het maar op een beduimeld stuk papier, te pakken te krijgen/om te vormen tot veelzeggende klanken. Partituur van een goeddeels onderdrukte paniek.
Een woord, elk woord, vernauwt de tijd tot dit ogenblik, een moment dat al nauwelijks waarneembaar heeft plaatsgevonden.
De klankflarden worden meestal snel uitgesponnen/gespannen tot meer of minder heldere zinnen, dankzij een onvoorstelbaar precaire band met een slechts gedeeltelijk voorstelbare werkelijkheid.
In bevende tekens/hoekige lussen ontvouwen zich fragmenten die altijd naar een verleden wijzen.
| |
| |
Soms vallen zo tenminste enkele stukken van de puzzel op een plaats; dan even de sensatie bij je middel gepakt en hoog opgetild te worden; verrukt zie je met gesloten ogen beperkte en onbeperkte mogelijkheden, vertraagde of versnelde taferelen, kortstondige onthullingen.
Het blijven woorden, we hebben mets anders. Elke zin vormt zich door een stapeling van tekens, zowel in de breedte als in de diepte; is in feite een klontering die van alles naar zich toe trekt, een magneet in ijzervijlsel.
Wat ontstaat is een blokvormige tekst waarvan de verhoudingen en afmetingen, de dubbelzinnigheden van oppervlak, afstand en chronologie, moeilijk te schatten zijn, laat staan te meten/te becijferen. Wat ogenschijnlijk overblijft: regels die ordelijk op het blad zijn gestapeld, een rechthoekig samenstel van vertakkingen.
Uit de realiteit geplukte zinnen, geduldig bewerkt, ontleed/opengesneden en (enigszins of drastisch gewijzigd) weer gemonteerd, voegen zich op onverklaarbare wijze tot een herinnering die je niet direct kunt thuisbrengen maar die zich laat doorschemeren in een of meer alinea's.
In het slechtste geval steekt een gedachte/inval zich omhoog, zet zich heerszuchtig uit tot een theorie, grootschalig en torenhoog, liefst wereldomvattend; met behulp van simpel in een rij achter elkaar geplaatste woorden ontstaat een bolwerk van taal; dan stort het gevoel daaronder onherroepelijk in.
Alsof er een noodzakelijk verband tussen de opeenvolgende delen in de afwikkeling van een redenering zou bestaan! Elke monoloog gaat toch sprongsgewijs, hinkelend over gaten. Er wordt iets geponeerd dat realistisch en spitsvondig klinkt maar onmiddellijk voegen zich daarbij andere, vaak bijkomstige mededelingen en angstige overwegingen die de eerste twijfel zaaien en meteen weer willen wegnemen terwijl ze door de nadruk waarmee ze de ene twijfel proberen op te heffen juist reeksen nieuwe twijfels oproepen. Intussen gaat het verhaal onverstoorbaar verder totdat aan het slot de beweringen ontvouwd maar tegelijkertijd ongedaan gemaakt zijn.
Hoe de schrijver een hand hij het schrijven bewoog. Gedeeltelijk onleesbaar schrift. Eerst er afgekrast, misschien wel twee keer. Bewegingsonzekerheid. Bibberlijntjes en verbeteringen. Driftige aanvullingen, toevoegsels, zich dringend tussen bijna alle woorden. Het schrift wisselt voortdurend van snelheid en kraskracht, dwars over het vel getrokken, nu eens groot en duidelijk, dan weer kriebelig en gedrongen, nu eens sierlijk en zwierig,
| |
| |
dan weer hoekig verkrampt of woedend strepend. Tussen de stagnaties. De vertekeningen dringen zich niet alleen tussen de gebaren in de tekst maar ook tussen de tekens en de tekenaar. ‘Woorden die ik later zelf niet meer kan ontcijferen, zo verregaand verkrast en verslingerd als ze zijn...’ Om maar te zwijgen over de niet-geschreven tekst die achter de toegetakelde zinnen slaapt, loert, schemert of fluistert. Onophoudelijk onuitgesproken woorden die zich als onkenbare en ontembare mensaapjes zwaaiend en schommelend tussen de beelden werpen; dat zijn de woorden die niet willen vastleggen maar juist laten uitwaaieren, met een bijna fotografische scherpte niettemin, sierlijk, soepel, maar vooral intuïtief, met het voordeel dat lijnen vanzelfsprekend weer worden uitgewist.
Wat er staat, staat niet vast.
De woorden zijn eerst tot dingen gemaakt en dan worden ze weer veranderd in woorden.
In feite is het blad overdekt met een netwerk van obsessies waarin de wildgroei van een leven zich schuilhoudt.
Elke tekst ligt bedolven onder een dikke laag gevoel. (De oppervlakte die ooit gebarsten was, lijkt zich in het dichte schrift te sluiten. Pauzes en breuken: haperingen en gaten die verder voeren, te ver dreigen te gaan; hoe dichter een tekst hoe minder risico's.) Of ligt elk gevoel bedolven onder een aardlaag tekst?
‘Toch is dit de plek waar zich de dingen bevinden die ik niet ken.’
Een bijna niet meer bestaande herinnering krijgt vorm in krassen zwart op wit; de pen is een scherpe punt van licht in een donkere kamer. De halen volgen elkaar schoksgewijs op. Vreemde lussen.
Een louter door de onderlinge verhoudingen van de zinnen voortgebracht verhaal. Een herinnering in een herinnering. De herinnering aan een plek in de herinnering aan een persoon in de herinnering aan een tijd in de herinnering aan een treffen in de herinnering aan een ontroering; even fantastisch als reëel; een herinnering van vroeger in een herinnering van jaren later, of omgekeerd, niet verloren gegaan maar van plaats veranderd.
‘Ik leg lagen op elkaar om tot een beeld te komen’ - waarbij de tekst niet meer wordt opgevat als een vaste massa maar als een uitgeholde constellatie, zonder centrum; een open weefsel, loshangend over een nauwelijks nog gecamoufleerde leegte. Knooppunt van associaties waarin niet één betekenis vastligt; op de rand van leesbaarheid voor meerdere uitleg vat- | |
| |
baar. Even uit het niets oplichtend, ‘het is er al die tijd geweest maar ik heb het niet gezien’. Op bepaalde plaatsen zo klein/dicht geschreven dat het amper nog te lezen is.
Tussen de regels duiken nu en dan gezichten op, begeleid door het snorren van machines, een regelmatig ratelen. Wat gebeurt er wanneer een gezicht uit het waas te voorschijn komt en zich een weg probeert te banen: een opening maakt in de tekst? Hele zinnen scheuren los.
Een beweging die naar binnen en naar buiten tuimelt. Even verstrooid als geconcentreerd. De voortdurend verspringende indruk ontstaat dat iets wordt opgeroepen dat er eigenlijk al niet meer is; een verlokking die tegelijkertijd een bedreiging inhoudt.
De verrassende/verraderlijke ervaring dat elke omlijning van de dingen zich heimelijk oplost, doet zich regelmatig voor.
Hoe de schrijver een hand verschoof. ‘Ik kijk naar de woorden maar ik kan mij al niet meer herinneren welk beeld in mij opkwam, welke gedachte door mij heen ging.’ Hij buigt zich over z'n hand. Probeert het van dichterbij, houdt het blad vlak voor z'n neus. ‘Ik kijk naar de woorden die zich plotseling omdraaien, die een leven in zich terugnemen dat niet eens wortel kon schieten.’ Z'n hoofd lijkt alweer gevuld met nevel en deuntjes.
Meer dan driekwart van het papier is met tekens en krassen bedekt. Overwoekerd.
Pas diep beneden, ver daaronder, aan een rand, in kleine zwarte stippen, beweegt de wereld weer.
Onder de regels schommelt een weeklagen, nauwelijks hoorbaar neuriënd. Het wemelt daar van de stemmen, week, slepend en wijdlopig, binnensmonds. Van verdrietige kinderen?
Toch is die muziek niet los te scheuren van de tekst.
|
|