Lust en Gratie. Jaargang 13
(1996-1997)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
opnieuw | |
[pagina 91]
| |
I.Het is het materiaal. Perkament, zo zacht en dùn als de huid aan de binnenzijde van de arm, bij de pols; gladgepolijst, blatend bijna, het losse vel van een ongeboren lam. Daarin aan weerszijden, op regelmatige afstanden, de haast inzichtbare gaatjes, gestoken met een priem zo fijn als een naainaald; dan, de lijnen die daartussen getrokken zijn en die het vel tot schrijfblad maken zonder dat de realiteit van de huid eronder verdwijnt; dan, het schrift. Schrijven is tekenen; zij snijdt een ganzeveer schuin af aan de punt die uit het vlees getrokken is; zij snijdt deze bij, niet tot een punt maar tot een miniem vlak; zij doopt deze pen elke drie, vier letters in de zwarte inkt waardoorheen Arabische gom gemengd is; en zij tekent de letters, lijntje na lijntje, elke letter zijn eigen vastgestelde aantal, in een regelmatige ductus, de lijnvoering; zij kopieert met aandacht het blad dat voor haar ligt. Het boek ontstaat onder haar hand. Ik heb het niet gezien, maar ik zie het; de miniatuur die haar toont, hangt hier voor me aan de wand van een appartement ergens in het middenwesten; ik buig me voorover om de glimlach op haar gezicht te kunnen zien; haar hand noteert een datum, ‘mil IIIc et iii’, 1403; haar boek ligt schuin op een lessenaar, haar witte gewaad bedekt bijna de hele mozaïekvloer van het gotische vertrek, en gotische gewelven dringen de voorstelling binnen boven haar hoofd, maar zij glimlacht, en schrijft. ‘Ci commence le Livre de la Mutacion de Fortune’Ga naar eind1. - ‘Hier begint het boek over de wisselvalligheid van het geluk.’ Buiten staat mijn Chinese buurvrouw een ogenblik doodstil halverwege haar dagelijkse Tai Chioefeningen; haar kind zingt, het stemmetje klinkt net boven het piepen van de schommel uit; de cicaden in de pijnbomen vormen de basso continuo, en nu komt, bijna onverwachts, de bus langs. Dit is de rand van een klip, van een diepe insnijding in de hoogvlakte van de prairie; aan de andere kant van het gebouw daal ik hollend af naar de rivier, die zo gevaarlijk is met onderstroming en kolken dat zwemmen hier beschouwd wordt als een zelfmoordpoging. De warmte is dezelfde als die van de miniatuur: een lome augustushitte, met rode en gouden accenten; ik buig me voorover en zie haar glimlach; wat voor geluk, mevrouw? | |
[pagina 92]
| |
Het weten van het schrijven zelf.
Aleen in het Nederlands taalgebied gebeurt het me dat een man in het publiek opstaat en ernstig zegt: ‘Bent u gelukkig, mevrouw?’ In de weinige buitenlanden die ik heb bezocht, heb ik die verwarring tussen de persoon van de dichter en het karakter van het werk niet aangetroffen. Maar misschien is dat beleefdheid? Ik antwoord intussen, met meer moeite dan ik wil, want het vocabularium van het land waar ik woon schuift zich telkens tussen mijn tong en mijn moedertaal. ‘Geluk?’ Geluk is een ervaring die ik heb wanneer ik schrijf - maar alleen wanneer ik een gedicht maak - maar alleen wanneer ik in de laatste beweging ervan ben, wanneer ik weet dat ik dit gedicht kan afronden, dat het buiten mijzelf komt, dat het meer wordt, en anders, dan wie ik ben, zodat zelfs ik, als ik het najaren herlees, verbaasd ben dat het zo gemaakt is. Het is niet het boek, het is het maken dat mijn leven verandert. | |
II.
the making of poems
the reason why i do it
though i fail and fail
in the giving of true names
is i am adam and his mother
and these failures are my job.
Lucille CliftonGa naar eind2. het maken van gedichten
de reden waarom ik het doe
al faal ik elke keer
in het naar waarheid noemen
is ik ben adam en zijn moeder
en dit falen is mijn werk.
bew. Maria van Daalen | |
[pagina 93]
| |
Bewerking, want een vertaling mag het niet heten. Ik maak een werkwoord (‘falen’) van een zelfstandig naamwoord: ik kies voor het makenal blijkt het falen daarvan, Lucille, uit wat ik gemaakt heb; zodat ik beide gedichten moet voorleggen, en er dan weer niet zeker van ben of ik toch niet de voorkeur geef aan je uiterst concieze verwoording. | |
III.‘Taal en Dood: waar Afwezigheid is.’ Maar ook dat is niet de vertaling van II linguaggio e la morte: Un seminario sul luogo della negativita, of Language and Death: The Place of NegativityGa naar eind3., het boek dat ik nu in drie editiesGa naar eind4. met me meesleep, sinds Stefano Dal Bianco, dichter, me er tijdens een poëziefestival in Italië, 1983, voortdurend uit voorlas. Ik ken hele stukken uit het hoofd, de woorden spoken door mijn teksten, ik heb het wanhopige gevoel dat Giorgio Agamben, de auteur, hoogleraar esthetiek en filosofie in Venetië, mij vertelt wat ik wil schrijven, wat ik al schrijf, wat ik geschreven heb al - en nog doorgrond ik zijn tekst niet. The animal inflight that we seem to hear rusting away in our words is - we are told - our own voice. We think - we hold our words in suspense and we are ourselves suspended in language - because, finally, we hope tofind our voice in language. Long ago - we are told - our voice was inscribed in language. The search for this voice in language is thought. Op het jaarlijkse p.e.n.-congres in Duitsland, in mei jl., was er een spreker | |
[pagina 94]
| |
die uit het midden van de oorlog in Bosnië kwam. Hij was mager en gespannen. Tijdens zijn politieke tirades dwaalden mijn gedachten af; de zaal gaf gedempt commentaar. Na enige tijd trad er een verveelde stilte in; ik luisterde en merkte dat hij was overgegaan tot het bespreken van de ethische consequenties, hij citeerde daarbij bijna letterlijk Agamben zonder hem ook maar een keer te noemen. Toen ik hem er later terloops over aansprak begon hij te beven en kon bijna niet antwoorden; hij had de hoop al opgegeven dat iemand het zou verstaan, maar ik kon hem alleen zeggen dat ik het herkend had. ‘So, language is our voice, our language. As you speak now, that is ethics.’Ga naar voetnoot6. |
|