Ida Boelhouwer
Ik weet niks, ik weet helemaal niks
Zo'n twintig jaar geleden was ik een van de twee eerste medewerksters in de boekhandel van het Handels- blad-gebouw aan de Nieuwezijds in Amsterdam. Het gerucht ging dat een lieve oude eigenzinnige sigarenverkoper voor dit doel uit zijn authentieke pandje was verdreven en op het project rustte dan ook geen zegen. Zelf leed ik al gauw aan depressies vanwege de overdaad aan letters die ik las om de tijd door te komen, want behalve tijdens de vroege ochtend- en avondspits, wanneer kranten en tramkaarten werden afgenomen, kwam er nooit iemand.
Tijdens deze periode, die voor mij acht maanden duurde, gebeurde er iets belangrijks. In de eigen uitverkoop stuitte ik op de bundel Ik ga maar en ben van iemand die J.C. van Schagen heette. Wie er schuilging achter die neutrale naam en hoe oud diegene was, kon ik verder nergens uit opmaken, maar dat hoorde bij de aard van mijn vondst die een stem uit de hemel leek:
Deze morgen heb ik gekozen. Ik heb het witte
kleed genomen en ben heengegaan. Nu wandel ik
in de zon, vrij en eenzaam langs het wijde strand,
in verwondering. Was ik niet gaande dan in een
andere wereld, van duister en hortende volten?
Omdat ik toch niks te doen had, dacht ik de belangrijkste gedichten wel over te kunnen schrijven op losse blaadjes, maar het werden er zoveel en het was zulk vermoeiend werk dat ik ten slotte besloot de tien gulden eraan te wagen die mij van dit kostbare bezit scheidden.
Ik las ze hardop aan mezelf voor, thuis op mijn mistroostige woning tweehoog achter en in de winkel met spiedende blik, verdacht op zeldzame maar meestal plotseling opduikende klanten. Nog staan in de inhoudsopgave met potlood de bladzijden genoteerd van de gedichten die mij in het bijzonder aanspraken; bovenaan ‘de beer gaat om in de nacht’, een gedicht over dood en bezwering.