Hedda Martens
De wonderketting
Je vindt ze tegenwoordig soms zomaar op straat: de kralen van de Wonderketting. Natuurlijk niet de echte, dat zou nooit kunnen; het zijn zelfs helemaal geen kralen maar knikkers, of beter nog stuiters. En toch bezitten ze die petroleumachtige, met goud aangelengde glans en iets van de diepte daaronder... de donkere exemplaren althans, niet de heldere. Die hebben meer iets van dikke, kogelronde honingdruppels, je legt er een op je vlakke hand en de zon gloeit erdoorheen alsof hij licht lekt, de stuiter, hij rolt zich daarin heen en weer. Maar pas bij de donkere - en dan niet zozeer de rode, hoe mooi ook, als wel de diepblauwe of purperen, tegen het zwarte aan - pas daar krijgt de herinnering aan de Wonderketting een eigen kracht.
De kralen van die Ketting moesten bij elkaar gezocht worden om een zieke moeder te genezen, en de omgeving was een huis in het bos. Het kan zijn dat de kralen ook in het huis zelf te vinden waren, misschien op de zolder, of eentje diep in de lade van een oud bureau of, gloeiend alsof ze licht gaven, opeens drie tegelijk in een sleuf tussen de vloerplanken; maar vooral de tuin bij het huis en het donkere bos daaromheen leidden het meisje en de jongen die de zoektocht ondernamen tot steeds nieuwe vondsten. Waren de aanwijzingen afkomstig van dieren - een eekhoorn, een vogel, een knorrende egel - of was er ook zoiets als een glinsterende draad die het spoor aangaf, een bepaald soort licht, een tijd van de dag? Geen elfen, dacht ik, niets bovennatuurlijks, al heerste vrijwel altijd de schemer van de vroege avond of ochtend; want de wonderbaarlijke glans die een nieuwe vondst liet stralen ontleende alle kracht aan de kralen zelf, en dus niet aan de zon. Wel waren ze warm, ze voelden warm aan en het rook er naar mos.
Inmiddels werd de moeder steeds zieker, iets wits en teers dat kwijnde maar waar je niet erg van op de hoogte was - van een vader staat me zelfs helemaal niets meer bij. Wat heerste was een algemene schemerachtigheid, in het huis, in het bos, overal grijstinten; ook de afbeelding op het boekomslag was in nevelig zwart-wit. Bomen misschien, het huis op de achtergrond, de kinderen gehurkt bij een struik met een konijn. Konijn? Misschien ook een hond, die dan meehielp bij het speuren. Maar waar het