| |
| |
| |
Carla Bogaards
Vrouwentaal
Soms was het nauwelijks te geloven, de lui waarvan hij zei dat het nichten en lesbiennes waren, filmsterren en zo. Sommigen waarvan hij zei dat het nichten waren waren godbetert zelfs getrouwd.
De vanger in het graan, J D. Salinger
Wat is je haar zacht Marquerita en wat zijn je wangen roze, heb je gevreeën, wil je me kussen, heb je met je geliefde geslapen, wie is je geliefde.
Denk je dat ik niet weet wat een man voelt als hij jou omhelst. Zal ik je adem opzuigen en weer uitspugen, zal ik vuurspugen en sterren en herfstwind, zal ik een razende storm van liefde door de kanalen laten stromen.
De bruinvisvrouw, Carla Bogaards
Op een dag in je leven, meestal in je jeugd, ga je nadenken over homoseksualiteit. Holden Caulfield bijvoorbeeld, de hoofdfiguur uit de roman De vanger in het graan, vertelt de lezer hoe hij zit te kletsen met Carl Luce (die hij stug de ouwe Luce blijft noemen omdat hij een poosje zijn mentor is geweest) en komt dan met bovenstaande tekst op de proppen. Hij verdenkt Luce ervan zelf homo te zijn, en als je bedenkt dat dit boek in 1951 is geschreven, begrijp je waarom die negatieve tendens erin zit.
In 1951 was ik pas vier jaar en nog pappie's kleine meid. De wereld werd bevolkt door mannen, vrouwen en in veel mindere mate door kleine kinderen, maar iedereen hield van elkaar.
Ik geloof dat mijn idee over het leven sinds die tijd weinig veranderd is; mannen, vrouwen, kinderen - na de babyboom wel veel meer baby's en peuters dan vroeger en onnoemelijk veel grote kinderen - en iedereen houdt van elkaar. Je kunt niet anders, dat gevoel van liefde is in je weggekropen, je ziet zoveel mooie glanzende ogen en je kunt niet kiezen tussen blauw of bruin, elke iris heeft zijn eigen speciale kleur, net als de knikkers uit je kindertijd.
Op een dag hoor je dus van die praatjes rondgaan, dat die en die bie is, maar je snapt niet wat dat woordje bie betekent. Of iemand klopt met de
| |
| |
onderkant van vier vingers van zijn rechterhand op de bovenkant van zijn linkerhand en maakt knikjes met zijn hoofd in de richting van een jongen op het schoolplein. Op de lagere school begint dat al, als je nog niks hebt gelezen over seksualiteit, geen romans of gedichten bedoel ik. Behalve de bijbel uiteraard, tijdens de kerkdienst omdat de dominee niks nieuws vertelde en je voor een beetje afleiding afhankelijk was van de volwassenen, dus of ze je een snoepje toestopten. Dan ga je vanzelf de bijbel lezen.
Maar ik snapte niets van die bedekte toespelingen, ik merkte wel dat er iets van vuilspuiterij inzat, maar ik kon er met mijn verstand niet bij.
In de vierde klas van de lagere school was ik echt dol op twee klasgenootjes, Robbie Dupont en Marij Blauw. ‘He Robbie, lach eens...’, vroegen Marij en ik hem altijd. En dan gierden we het uit, nogal overdreven en uitsloverig maar tegelijkertijd bevangen, want hij kreeg kuiltjes in zijn wangen. Wat houd ik van kuiltjes in wangen!
Marij had het mooiste lichaam dat ik ooit gezien had, zo blank als de beelden van de oude Grieken (mijn oudste zus had een enorme hoeveelheid kunstboeken). Marijs lichaam was gewelfd en god wat was ze van marmer, heel zacht aanvoelend marmer.
Ik las Salinger pas toen ik allang volwassen was en een poosje geleden herlas ik voor de zesde keer alles; ik was opeens nieuwsgierig naar wat hij precies had geschreven over homoseksualiteit. Ik herlas ook Graham Greene's verhalenbundel Mag ik uw echtgenoot even lenen?, dat ongeveer in dezelfde tijd uitkwam als De vanger in het graan. Het titelverhaal gaat over twee homo's die besluiten een geintje uit te halen met de jonge bruidegom die samen met zijn bruidje op huwelijksreis is en in hetzelfde hotel logeert als zij. Dat domme bruidje heeft niks door, ze is een ouderwets pasgetrouwd vrouwtje met weinig ervaring op het gebied van seks. Haar echtgenoot is bloedmooi en valt prompt voor die oudere mannen; hij laat zich van onder tot boven inpakken. Tot die tijd heeft het jonge vrouwtje het gevoel gehad dat haar schattebout de liefde niet met haar bedreef omdat hij haar niet aantrekkelijk genoeg vond, maar na zijn ervaring met een man kan hij seks met haar hebben.
Ik heb me daar nooit over verbaasd toen ik een jaar of vijftien was, pas nu ben ik achterdochtig genoeg om de tekst in zijn context te lezen.
Toen ik vijftien was, had ik al wel Anna Blamans liefdesgedichten gelezen. Ik zal het boek te leen hebben gekregen, of ik zag het ergens liggen en vroeg meteen of ik het mee naar huis kon nemen om het te lezen. Ik las al- | |
| |
tijd. Onder mijn leerboek verstopte ik steevast een leesboek. Soms kwam iemand van de familie mijn kamer binnenvallen om te controleren of ik wel netjes mijn proefwerken zat voor te bereiden of Duitse naamvallen in mijn kop aan het stampen was, ik liet dan snel zo'n schoolboek over mijn leesboek zakken. Onuitgelezen boeken nam ik mee naar school. Ik propte me helemaal vol met literatuur, kon niet schelen wat, ik vrat alles op.
Op een dag liep ik in mijn middelbare school de trap op die leidde naar het biologielokaal. Onderwijl las ik voor de eerste keer gedichten van Anna Blaman. Ik kon me altijd goed terugtrekken in mijn eigen wereld, het stoorde me absoluut niet dat er met veel kabaal horden kinderen die trap op en af stormden. Ik liep in het midden van de trap en veroorzaakte een opstopping, maar ik merkte het niet. Ik droeg een strakke wollen jurk, donkerblauw met een kol. Mathilda Verhaas, het leepste meisje van de klas, had pas daarvoor nog tegen de anderen gegild dat ze mijn kont kon zien. Ik droeg zo'n strakke jurk dat ze perplex was. ‘Verdomd, ze heeft een kont’, riep ze. Meestal verbood mijn moeder me in strakke rokjes naar school te gaan. Dat vond ze niet beschaafd, zei ze, want ze moest een goede reden hebben me iets te verbieden. Maar Mathilda raakte de kern van mijn moeders verbod: het was seks.
Ik voelde me wel lekker door haar woorden - misschien zei ze billen, dat weet ik met meer - maar ik had ze ook godzijdank. Volgens Mathilda was ik niet sensueel genoeg omdat mijn figuur zich nog niet volledig had ontwikkeld. Maar ik had wel altijd vriendjes met de daarbij behorende zoenpartijen en voelen is vies, maar vies voelen is lekker, dus ik trok me er eerlijk gezegd weinig van aan. Mathilda had een ontzettend slechte huid, dat moest ze wel compenseren met grote borsten en zo. Ze droeg haar moeders bh's.
Volgens mij waren jongens gek op meisjes met een gave huid, bruinig of rozig, maar altijd even glad en stralend. Nou ja, ik was er zelf gek op.
Ik las een liefdesgedicht, ik zal het citeren:
Vrouwen
I
Haar armen glad en blank in 't lome
van donker tule, veel parfum en lippen
van karmijnrood - ik zie de tippen
van haar borsten deinend gaan en komen.
| |
| |
II
Winkel schemerig, veel stoffen op de toonbank
Zij buigt voorover in begerig kijken
Ik zie haar blouse soepel open wijken
en ben verzonken - diep en blank.
III
Haar benen lang en glad-zij lacht en ligt
loom achterover - ik zie hoe diep en ver de lijnen
denk eraan met afgewend gezicht.
IV
Zij lacht me door de spiegel toe, en let
daarbij op het effect van haar geschminkte ogen
Wat denk je, zegt ze traag, heb ik de bogen
van mijn wenkbrauwen goed aangezet?
Met een plofje sprong er iets in mij open, fysiek en psychisch. Het was een heerlijke gewaarwording, ik werd volgegoten met verbazing en liefde. Het was zo'n soort erotische sensatie die je niet kunt stoppen. Het is onverklaarbaar, je beleeft hoe je seksualiteit en je verstand één worden, zo'n volmaakte wereld binnen in je, zoveel voldoening tot in het merg van je beenderen, tot diep, diep in je hersens dat je er de rest van je leven wel op kunt teren.
Ik las die gedichten en opeens snapte ik dat een vrouw van een vrouw kon houden, dat ze naar een vrouw kon verlangen, of naar een meisje. Want ik was zelf nog een meisje. Anna Blaman was al een vrouw. Ik besloot dat vrouwen het mooist over vrouwen kunnen schrijven omdat het hun eigen lichaam is waarover ze vertellen. (Achteraf was dat trouwens onzin, sommige manlijke auteurs zijn zo knap in het beschrijven van een vrouw dat ik hevig verliefd wordt. Op de vrouw en op de auteur tegelijk. Het spoor van je bloed in de sneeuw is zo'n boek. Gabriel García Márquez beschrijft in deze novelle de huwelijksreis van twee jonge mensen, Nena Daconte, ‘nog bijna een kind, met ogen als een gelukkig vogeltje...’, en Billy Sánchez de Avila.)
Toen die nieuwe wereld zich aan me geopenbaard had, was ik gelukkiger dan voor die tijd. Ik was Anna Blaman dankbaar voor die gedichten, ik
| |
| |
kreeg er meer zelfvertrouwen door, ik kroop als het ware tegen haar aan. Ze leerde me dat ik nog trotser moest zijn op mijn vrouw - zijn en dat het logisch was dat ik stapel was op Zwaan Wilson. Niet dat ik haar adoreerde of zo, maar ik voelde me tot haar aangetrokken. Zwaan Wilson had Spaanse voorouders, Moors eigenlijk, want Zwaan had een olijfkleurige huid die veel dikker was dan de mijne. Pas geleden nog legden we onze blote armen naast elkaar en betasten we elkaars huid. Haar ogen zijn donker maar toch ook weer lichtbruin en haar haar is bijna zwart, evenals haar wenkbrauwen en wimpers, haar oksels en het haar op haar venusheuvel. Het was altijd net of ze het bestreek met maanlicht, zo glansde het. Zwaan droeg vaak turkoois en ze reed heel goed paard. Ze had dat eeuwigdurende jeugdige over zich en droeg de zich door de tijd voortplantende schoonheid met zich mee. Daar hield ik van. We werden onafscheidelijk.
Anna Blaman wist perfect te beschrijven hoe een aantrekkelijke vrouw eruitziet, hoe ze je warm maakt van binnen. Zo zou ik het ook moeten leren vond ik, en ik nam me ernstig voor die manier van schrijven onder de knie te krijgen. Ik schreef allang gedichten en verhaaltjes voor de schoolkrant en dergelijke. Mijn familie jutte me vanaf mijn eerste pennekrasjes op om mee te doen aan opstelwedstrijden en dat soort literaire zaken. Ze waren reuze behulpzaam in het bedenken van onderwerpen of in het nakijken van mijn werk, een net-echte thinktank. Maar ik werd door niemand aangemoedigd een vrouw zo liefdevol te beschrijven. Anna Blaman sloot exact aan bij mijn reis door het leven, ze dook op juist toen ik me begon te vervelen. Ik verplaatste me in de schrijfster en ik verplaatste me in de vrouw die werd geportretteerd. Ik hield van opgemaakte vrouwen, van die jaren - veertig - types met spitse borsten. En al wilde ik er uiterlijk niet op lijken - ze waren zinnelijk maar passé - hun elegantie bootste ik wel na.
Ik ging nooit naar school of naar een feestje zonder mascara. Bij de Hema kocht ik zo'n langwerpig blauw doosje waar een zwart blokje in zat en een borsteltje. Met een beetje spuug maakte ik het borsteltje nat, wreef het over het blokje schmink en borstelde vervolgens mijn wimpers totdat ze stijf stonden van de mascara. Mijn wenkbrauwen waren tamelijk donker en vol van zichzelf, ik epileerde ze in eindeloze epileer - sessies en smeerde er een likje wonderolie op. Het boogje werd met een fijn kammetje bijgekamd. Om het effect van witte lipstick te bereiken, dat was mode, u smeerde ik Zwitsal - crème op mijn lippen. Poeder jatte ik van mijn moe- | |
| |
der, totdat ik zelf Miss Helen compact powder kon kopen van mijn opgespaarde zakgeld.
Mijn tamelijk blanke zieltje raakte absoluut niet beroet door Anna Blamans vrouwengedichten. Ik genoot alleen maar en ik voelde me niet meer of niet minder met Zwaan verbonden.
We zaten naast elkaar op school totdat verscheidene leraren ons dat verboden: ze werden gek van ons geklets en van onze grapjes. Sowieso moesten we vooraan in de klas zitten, maar we schroomden niet onder hun ogen grapjes te maken. We bedachten projecten voor onze bankjes, we richtten kleine tentoonstellingen in met zelfgemaakte kunstvoorwerpen. We schikten dingen als lipsticks en inktpatronen naast uitgekauwde bubblegum en een oeroud woordenboekje. Liefdesbrieven vouwden we tot bootjes die we in de diepte kieperden. Kleine tekeningen verknipt tot minuscule stukjes papier plakten we boven onze proefwerken om er een collage van te maken.
Wanneer ik niet naast Zwaan mocht zitten, die de lipsticks inbracht - heel licht roze - en dus niet haar lichaam tegen me aan kon voelen, boog ik me telkens even voorover - of achterover of opzij - om toch een glimp van haar op te vangen.
Ze was nogal stevig gebouwd en sportief, ik bedoel niet dat ze dik was, ze was juist slank, maar met een echte body. Ze was ook nooit moe en samen vormden we een niet te temmen span meisjes.
Zwaan was van iedereen onafhankelijk, behalve van mij. Maar dat wist ik toen nog niet. Ik was ook onafhankelijk, ik had nooit een sliert vriendinnen, slechts een paar uitverkorenen, maar ik wilde wel dat Zwaan zo veel mogelijk bij me was.
Ik probeer me altijd de jaargetijden te herinneren waarin belangrijke gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, het seizoen beïnvloedt je stemming. Niet dat ik somber wordt in de herfst, ik houd juist van storm en van me nat te laten regenen, maar het licht kleurt de voorwerpen of de avondhemel zet mensen in het donker. Terwijl je een liefdesverklaring afsteekt bijvoorbeeld, tuur je strak naar de eerste wilgekatjes aan de boom buiten, of wanneer je vlak na het ontwaken een dramatisch telefoongesprek voert, voel je de kou opkruipen langs je benen, het vriest zeven graden en je had de thermostaat van de verwarming nog niet hoog gezet toen je gebeld werd.
Ik weet zeker dat het zomer was toen ik met Zwaan bij ons thuis uit het
| |
| |
keukenraam stond te kijken. Ja, het was zomer, we droegen zomerkleren. In mijn herinnering droeg ik een jurk van Zwaans twee jaar oudere zus Maria - ze had vier zussen, het ding was haar te kort en te nauw en Zwaan had een hekel aan jurken, meestal droeg ze een rok met een bloes, zo'n Bobbybrooks bloesje met een rond plat kraagje en knoopjes van parelmoer. Het was een dure jurk geweest en de stof was prachtig; zijdeachtige katoen in een mengeling van diepgroene tinten tegen een zwart fond - bladmotieven, verknipt en in een kunstig patroon aan elkaar genaaid. Een mozaïek van bladeren.
We stonden tegen het aanrecht geleund, de ramen en de deur naar het terras stonden open. We keken de achtertuin in waar mijn moeder zat te lezen in een tuinstoel met een luifeltje. Ze kwam nooit in de volle zon, zon was slecht voor je huid beweerde ze en zij zocht altijd schaduw. Niemand geloofde haar. Mijn vriendinnen en ik lagen juist op het zwakzinnige af te bakken om zo bruin mogelijk te worden. Ik smeerde me in met slaolie en van mijn zus had ik geleerd dat je met een handspiegel op schoot dubbel zo veel zon op je gezicht kon krijgen.
Het beensteuntje van de ligstoel had mijn vader een paar uur daarvoor aan de stoel bevestigd. Mijn moeders blote benen met de zichtbare welving van de kuit, haar voeten in slangeleren riempjessandalen, rustten op het groenwit - gestreepte canvas. Eén keer was ze opgestaan om een ander boek te halen uit de kamer. ‘Willen jullie niet buiten komen zitten? En zullen we limonade maken?’ vroeg ze. We wimpelden haar aanbod af en ze keerde alleen terug naar haar plekje bij de sering die topzwaar was door het gewicht van de volle bloemtrossen.
We waren stil als muisjes, we genoten ervan in die diepe stilte, hand in hand, pal naast elkaar te staan en de tuingeuren op te snuiven. Gewichtloos zweefden we boven de plavuizenvloer, een beetje duizelig door de intensiteit van onze emoties, alsof we op een wolkje stonden. Zwaan was op haar mooist, zonder liegen weet ik dat ze mat glansde. Haar haar viel stijl en vol op haar schouders, ik tilde soms even haar pony op of ik tilde de golf haar van haar schouders, zomaar om wat fijns te doen. Ze keek me dan glimlachend aan. We stonden daar maar te lachebekken en te zwijgen, misschien wisselden we een enkel woordje.
Pas uren later, Zwaan was vertrokken naar haar eigen huis, sprak mijn moeder me aan. Ze zei dat ze vond dat Zwaan en ik te intiem waren.
Ze scheurde mijn meisjesboek aan flarden. Ze rukte het uit mijn handen en begon de bladzijden eruit te scheuren.
| |
| |
Ik vroeg om uitleg maar ik had het eigenlijk niet nodig. Ik was wel groen - ik bedoel, het was komisch dat ik juist die super - groene jurk droeg - maar niet bleu. Mijn moeder onderschatte me niet, maar ze geneerde zich voor het geven van uitleg en ik, dwaasje dat ik was, ik dacht dat mijn moeder niks van deze zaken wist.
Mijn moeder zei dat ze het prettiger zou vinden als ik wat minder met Zwaan zou omgaan. Dat liedje had ze vaker gezongen, ik koos mijn vriendinnen nooit naar haar zin. Ik wilde meteen een hoge rug opzetten en gaan blazen, maar ze suste mijn woede. Ze had blijkbaar wel wat geleerd in de loop der jaren. Kinderen zochten juist vriendjes en vriendinnetjes die geen genade vonden in de ogen van hun ouders, de enige manier iemand voor jezelf te houden. Dat geslijm met je beste vriendin was onverdraaglijk geweest, of met een vriendje met wie je allang niks meer had, geen spatje verliefdheid meer, maar je moeder nodigde hem uit op de thee. Walgelijk hoe moeders zich een weg baanden door het bos van jouw vriendschappen. ‘Een bijzonder sympathieke jongen, die Kris eh...’
‘Kris Jonas heet hij mam, en het is al een maand uit hoor, dat wist u toch wel?’
‘Daar heb ik toch niks mee te maken, hij kwam even langs, we konden altijd goed met elkaar opschieten.’ Dat soort dialogen. Mijn moeder praatte tegen me, ik moest niet denken dat ze me het niet gunde, maar Zwaan Wilson en ik stonden op school bekend als de bonte hond, niemand kon ons meer aan. Nu werd het tijd dat zij zich er mee ging bemoeien. ‘Mevrouw’, had de rector geboden, ‘u roept uw dochter tot de orde of we nemen maatregelen.’
Ze bleef maar argumenteren, in mijn herinnering golfden er duizenden golfjes waterachtige woorden over mijn hoofd, ik kon de afzonderlijke woorden noch hun diepere betekenissen meer van elkaar onderscheiden. Misschien was ik zelf te stom om te begrijpen dat het om pure lesbische liefde ging, was ik niet doortrapt genoeg om te begrijpen dat ze dat bedoelde. Ik was heus niet schijnheilig, ik durf daar een eed op te doen.
Het idiote was dat ik samen met mijn moeder tegen het aanrecht aan leunde, net als met Zwaan. Of liever gezegd, ik duwde mijn buik tegen de rand en mijn moeder raakte zo nu en dan met haar heup de rand, ze stond een tikje schuin. Het was echt idioot, mijn moeder en ik keken naar de tuin, het was nog licht en ik bestudeerde de tuinstoel waarin mijn moeder had liggen lezen. Ze had een vestje over haar schouders gehangen, ze
| |
| |
droeg altijd vestjes 's zomers als het een beetje afkoelde. Haar armen werden dan koud. Ik vond dat ze er raar uitzag, ik vond de hele situatie raar. Wij daar in de al schemerige keuken - vlak bij het raam stond een forse denneboom die het licht naar zich toe trok - elkaar wantrouwend aanhorend. Zo nu en dan sputterde ik tegen, geluidjes die een sceptische blik in haar ogen brachten.
Mijn moeder hield er niet van staande een gesprek te voeren, maar ze stelde niet voor te gaan zitten. We hadden een grote eetkeuken met gematte stoelen en een blank geschuurde houten tafel. Ik merkte dat ze haar voeten telkens verzette, ze kreeg last van haar benen, ze hield met warm weer vocht vast. Maar ja, ze deed het zich zelf aan en het maakte even goed geen sikkepitje indruk.
Grof gezegd interesseerde het me geen barst wat mijn moeder allemaal voor smoezen opdiste, ik zou toch doen wat ik zelf wilde. Ze kon zich de moeite besparen, het was gewoon zielig dat ze maar met dat malle vestje over haar schouders bleef staan praten. Het was een beige gehaakt vestje. Mijn ene grootmoeder haakte dag en nacht, het was een afschuwelijk model, maar mijn moeder verwachtte mijn grootmoeder voor de avondkoffie en ze wilde geruzie vermijden. Zeker zou grootmoeder vragen naar het vestje, op een manier die de hele stemming kon bederven. Ik vond mijn moeder in feite zielig, ja, dat is het juiste woord. Ze zag er belachelijk uit en ze praatte zo ontzettend onnozel!
Ik was niet boos op mijn moeder, ik was alleen verbaasd over haar domheid. Ik schaamde me voor haar domme gepraat, dat ze niet wist dat je met je beste vriendin nooit te intiem kon zijn. Wat een misselijke uitdrukking overigens, intiem, bah, snot en kwijl bevatte dat woord toen ze het uitsprak. Meisjes hechten zich met gemak aan andere meisjes, dat wist mijn moeder toch. Ze sprak me bezwerend toe. Van mij mocht ze haar mond houden, ik bleef toch van Zwaan houden.
In mijn herinnering had mijn moeder geen invloed op het verloop van mijn vriendschap met Zwaan. Ik heb altijd gedacht dat het als volgt ging: ma hield een preek en de woorden gleden van me af. Ma bedoelde dat ze bang was dat ik lesbisch zou worden en hield die preek voor mijn bestwil.
Ik ging na haar betoog naar mijn kamer en las rustig verder in de boeken van Anna Blaman en de volgende dag zou Zwaan rustig weer met mij mee naar huis gaan, of ik met haar. Ik had alle titels van Anna Blaman te pakken
| |
| |
gekregen. Ze kon de spanning in haar verhalen op laten lopen, ik kreeg een rot gevoel ervan, ik kon niet ingrijpen in het proces! Ik wist zeker dat het fout zou gaan, net als in films, daar loop ik even bij weg als ik er niet meer tegen kan. Anna Blaman dwingt je dat vreselijke gevoel te ondergaan.
Ik het mijn moeder in haar sop gaarkoken. Toch voelde ik me ook teleurgesteld. Voor het eerst kon ik niet met haar over een boek praten dat ik mooi vond. Ik verdomde het om over het proza van Anna Blaman te beginnen en de poëzie over te slaan.
Ik strafte mijn moeder door haar een belangrijke gedachte te onthouden, namelijk hoe ik me opnieuw bevestigd voelde in mijn vrouw - zijn, ook al was ik nog een meisje. Ik had echt het idee dat mijn moeder spijt zou krijgen van haar gezwam. Als ze ergens de pest over in had, zei ze zelf altijd dat ze haar haren wel uit haar hoofd kon trekken van spijt. Ze was bezig een wig te drijven tussen haar en mij. Met mijn zus had ze ook al problemen. Ik kende de details niet, het kon me ook niks schelen, maar ik merkte dat ze daar ook spijt van had.
Zwaan Wilson en Anna Blaman zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden gebleven, maar nooit liet ik mijn moeder toe in dat stukje van mijn hart.
De tijd raasde door, dus op een dag verdween Zwaan Wilson uit mijn leven en op een dag dook ze er weer in op. Ze was beeldend kunstenaar geworden en net in een fase beland dat ze uitgekeken raakte op schilderen, ze was van plan kunstgeschiedenis te gaan studeren en les te gaan geven.
We waren net zo opgewonden blij als vroeger.
Nee, nu klopt het niet. We wisten ons geen raad met onze gevoelens, ik wist niet meer hoe ik argeloos haar pony moest strelen. We waren volwassen, we waren de veertig nota bene gepasseerd en we wilden tegenover elkaar de schijn hooghouden en niet uitbundig reageren.
Ik dwong mezelf deze conclusies te trekken want ik was erg verdrietig dat onze vriendschap was gestorven. Het was net of we elkaar een bos rozen aanboden, maar op het moment dat we wilden ruiken aan de bloemen dwarrelden de verleppende blaadjes langs ons lichaam naar beneden.
De tijd raasde dus voort en wij roerden het verleden nooit aan, we begonnen elkaar te mijden.
Maar omdat oude liefde niet roest en Zwaan en ik ijverig aan het gebouw van ons leven bleven werken, ik houd van die uitdrukking, ontsloten we
| |
| |
op een dag toch weer ons hart voor elkaar. Ze was vlak bij me komen wonen, een blok verder. Echt te mooi voor toeval! En in een notedop ging de geschiedenis als volgt: o grote vreugde, fantastisch, beetje bij beetje veroverden we terrein, we draaiden nog wel als katten om de hete brei heen maar na verloop van tijd was Zwaan Wilson weer mijn liefste vriendin. En zoals het hoort bij meisjes en vrouwen geef je je geheimen prijs. Een poosje geleden, het was nog winter, god ik werd gek van de winter die niet week, praatten we weer eens over de verschillende fases van ons leven. Zo noemt Zwaan dat en ik vind het nu ook prettig om die uitdrukking te gebruiken.
Ik was juist heel kwetsbaar, ik was erg ziek, of laat ik zeggen, ik had alle symptomen van een ernstige ziekte maar mijn huisarts reageerde steeds lauw op mijn klachten als ik in zijn spreekkamer zat. Er waren dagen dat ik eruitzag als een junk en me ook zo voelde. Ik strompelde op stramme benen door de straat en ik kon mijn hoofd niet links of rechts draaien. Het is de kou, zei de dokter. Acht keer per dag luisterde ik naar het weerbericht, o hemel laat het gaan dooien, bad ik, laat het lente worden.
Wanneer ik okee ben, vind ik het al moeilijk me te onttrekken aan allerlei indrukken en toen ik zo ziek was drongen alle geluiden, geuren, vormen en de gevoelens die de mensen in mijn omgeving bij me opriepen bij me binnen. Ik werd gebombardeerd met indrukken, mijn zintuigen beefden onder het gedaver van het bombardement. Ze zeggen dat lui die crack roken ook gek worden van harde geluiden en wilde toestanden om zich heen. Zo voelde ik me. Ik had een soort overgevoeligheid bereikt die grensde aan waanzin.
Ik rilde onophoudelijk toen Zwaan zei dat ze me iets belangrijks wilde vertellen. Ik zat tegenover haar in een kuipstoeltje waar ze een batik lap overheen had gedrapeerd. Zwaan zat met haar benen op de bank, ze droeg dikke witte sokken die haar verbonden voeten beschermden, ze waren bedekt met blaren. Tijdens een studiereis naar Rome had ze haar voeten stuk gelopen. Ik had Zwaan verteld dat ik Anna Blaman herlas, ik kletste een hele boekbespreking bij elkaar en ten slotte, na een eeuwigheid doorleven zonder Zwaan, bedacht ik me en vertelde haar over de preek die mijn moeder had gehouden nadat we op een zomerdag hand in hand tegen het aanrecht hadden staan leunen.
‘Ja, en daarna heb je mij zo gekwetst!’ reageerde ze fel. Nou, ik verstarde van verbazing, ik zei hè, en nog een keer hè, ik bedekte mijn mond met mijn hand, ik wist op mijn woord van eer niet waar ze het over had. Toen
| |
| |
begon zij op haar beurt te vertellen, op die specifieke geduldige manier waarop ze kan praten als ze ontroerd is waarbij haar stem trede voor trede zwierig de hoogte inklimt. Over die dag dat we in de keuken voor het aanrecht hadden gestaan, toen mijn moeder me gezegd had niet zo intiem met haar te zijn, nou de volgende dag had ik haar toch huilend alles opgebiecht? We stonden in de voortuin, een idiote plek, maar goed, ik had vreselijk gehuild, ik was kapot. Toen had zij mijn hoofd in haar handen genomen en mijn gezicht overal gekust, hier en daar, allemaal zoentjes en met kleine likjes mijn tranen van mijn wangen geveegd.
Ademloos luister ik, was dat waar?
‘Oh ja, wil je zeggen dat je het vergeten bent, wil je dat zeggen?’
‘De voortuin, lieve god, de voortuin en ik in tranen en jij kuste mijn tranen weg?’
‘Toen heb je me een keiharde duw gegeven, zo, weg jij, je gaf me een zet zodat ik achterover viel. Je zei: “Ga weg, weg jij Zwaan!” Ik voelde me zo alleen, zo alleen. Mijn zussen konden me ook zo uitstoten, je was alles voor me.’
Oh verdomme, ik sperde mijn ogen open en voelde hoe ik moest huilen, oh verdomme, zij had met haar lippen mijn tranen weggekust.
‘Ik ben meteen naar huis gegaan en ik heb je daarna nooit meer opgehaald, ik haalde je toch elke dag op voor school? Het was een eind fietsen hoor. We bleven wel vriendinnen, ik wilde je niet verliezen, maar ik wist niet hoe ik er weer over moest beginnen. Je sloot jezelf als een oester wanneer ik er over begon. En dan wasje ver van me verwijderd, dan wilde ik je gauw weer terughalen. Ik kon toch niet zonder je.’
‘Oh nee, daar weet ik niks meer van.’
‘Je hebt me zo gekwetst, en nooit wilde je erover praten, nooit. Ik heb je dat echt kwalijk genomen, begrijp je? Ik wist niet meer hoe ik met je om moest gaan toen we elkaar verleden jaar opeens weer ontmoetten. Want je kon je nog net zo sluiten, zo ongenaakbaar, terwijl ik ernaar snakte dat je erover zou praten, niet om je excuses aan te bieden hoor. Jij kon ook niet tegen je moeder op, mijn moeder was net zo. Ik weet nog dat Liesbeth op school kwam. Liesbeth was zo knap als een Hollywood-ster, herinner je je dat? Ik weet nog dat ik enthousiast tegen mijn moeder zei: “Liesbeth heeft zulke schitterende ogen mam!”
“Een beetje rustig Zwaan”, antwoordde mijn moeder, op een toon... Ik denk dat moeders bang zijn hun dochters kwijt te raken, ze willen ze voor zichzelf houden.’
| |
| |
‘Ik heb geen enkel beeld voor ogen Zwaan, niks, alleen wij tweeën, samen, en ma.’
‘Ik geloofje als je zegt dat je het was vergeten. Hoe kun je zoiets vergeten trouwens? Ik denk dat je het hebt verdrongen, ik denk dat je benauwd was voor je moeder, ze heeft veel indruk op je gemaakt met haar gepreek.’ ‘
Zoveel dat ik jou wegduwde.’
Ik kom moeizaam uit mijn stoel, Zwaan klautert van de bank. We zijn invalide, constateer ik. Ik zeg het. ‘Maar niet van hart’, zegt Zwaan. ‘Kom lieverd, krijg je nog een keer kusjes op je wangen.’
‘En jij ook.’ Haar oogwit kleurt rood, binnen een seconde, en er vormt zich een traan in haar ooghoek.
‘Dag Anna-Zwaan.’ Haar oogwit glanst wit, de rode floers is weggetrokken.
‘Dag open-oestertje.’
|
|