| |
| |
| |
opnieuw
| |
| |
Lidy van Marissing
Hoe Nathalie Sarraute schrijvend afdaalt in de ingewanden van de samenleving
Het dunne boek Tropismen van Nathalie Sarraute betekende voor mij destijds (1965) een niet geringe ervaring. Hier zag ik (beginnend auteur, opgegroeid in het spiegelkabinet van het louter herkennende lezen) voor het eerst hoe met geschreven taal onbekende en bij uitstek literaire gebieden kunnen worden bereikt; hoe een auteur veel méér kan dan alleen met steeds weer nieuwe verhalen voortborduren op een oud stramien, sierlijk rondcirkelend in louter beschrijvingen van stukken ‘realiteit’ die reeds gegeven zijn.
De kennismaking met Tropismen markeert voor mij een beslissend punt in een literaire zoektocht, maar ook het andere werk van Sarraute heeft in de jaren daarna steeds een nieuw licht geworpen op de literatuur als ontdekkingsmiddel: als manipulator van de taal onder de taal.
| |
De woorden onder de woorden
Overal op de wereld lopen mensen op elkaar af, steken elkaar een hand toe of strekken beide armen uit en zeggen daarbij de meest eenvoudige woorden: ‘Hoe gaat het?’ bij aankomst of ‘Tot gauw’ bij vertrek. Niemand vergist zich daarbij of denkt ook maar een ogenblik na over die tekst. Dergelijke nietige en banale zinnetjes obsederen de Franse schrijfster Nathalie Sarraute al meer dan zestig jaar. Over de simpele uitroep ‘Tot gauw’ heeft zij twaalf intrigerende pagina's geschreven in haar boek Het gebruik van het woord (1980).
Gemeenplaatsen, dooddoeners en stoplappen als ‘En waarom niet?’ of ‘Praat me daar niet van’ of ‘Ik begrijp het niet’ zijn voor Sarraute literair materiaal bij uitstek. Aan een hedendaagse cliché-tekst als ‘Jij houdt niet van jezelf’ heeft zij in 1989 zelfs een heel boek besteed.
Abstracte begrippen, allesomvattende termen komen zelden in haar werk voor; zij haat grote woorden. Juist de dagelijkse uitdrukkingen, die zo gewoon zijn dat ze niet meer worden gezien maar alleen als sein of signaal worden afgegeven en even automatisch worden beantwoord, blijken onder haar microscoop ‘sleutelwoorden’ te worden die, zoals zij zegt, ‘op elke poort passen’ en ‘die ons erdoor laten’: die ons helpen door te dringen tot een doorgaans niet waarneembaar gebied.
| |
| |
Door verbale futiliteiten en triviale details uit te vergroten lukt het Sarraute al schrijvend geheime krachten aan het licht te brengen die bepalend blijken te zijn voor ons gedrag en die zich juist in onnozele kleinigheden eindelijk zijdelings laten betrappen. Die geheime krachten, daar gaat het Sarraute om. Zij vormen ‘de voedingsbodem’ niet alleen van ons dagelijks leven maar ook van háár literaire oeuvre.
Vanaf haar eerste boek werkt zij minutieus, microscopisch uitvergrotend en ronduit geobsedeerd aan het in kaart brengen van een onzichtbaar menselijk gebied, de door haar voorzichtig en tastenderwijs benoemde zone waar onbekende innerlijke bewegingen zeer snel en vluchtig verglijden naar de uiterste randen van ons bewustzijn. Deze interne roerselen heeft zij tropismen genoemd omdat ze haar doen denken aan die groeibewegingen bij planten en dieren onder invloed en in de richting van uitwendige factoren en prikkels. Deze subtiele innerlijke bewegingen - naar - buiten - toe liggen volgens haar ten grondslag aan onze gedachten en gevoelens zoals wij die uitdrukken in onze gedragingen en zoals wij die menen te kennen omdat we ze kunnen definiëren. Tropismen daarentegen zijn sensaties waarvan wij zelf weinig of geen notie hebben hoewel (of omdat) zij ‘de geheime bron van ons bestaan’ vormen.
Het boek waarmee Nathalie Sarraute in 1939 debuteerde, heet dan ook Tropismen (het is in 1964 in Nederlandse vertaling verschenen). Dit op het eerste gezicht eenvoudige bundeltje met vierentwintig korte simpele teksten is bepalend gebleken voor alles wat zij daarna heeft gepubliceerd: acht romans, drie essayistische boeken, zes theaterteksten en het autobiografische werk Kindertijd.
Hoe onschuldig de miniaturen in Tropismen aanvankelijk ook lijken, al snel dringt een onderhuidse hoogspanning tot de lezer door. Als er films van innerlijke roerselen zouden bestaan, zouden zij er zó uitzien. Elke tekst, zoals trouwens elk boek van Sarraute, laat zich omschrijven als de langzame, tastende verfilming van een altijd ambivalent en weerspannig gemoedsbewegingencomplex. Een onmogelijke film dus, maar een maximale, vaak adembenemende literatuur.
Sarraute schrijft alsof de onuitgesproken zinnen met een inwendige camera onder de sociale conversatie worden geregistreerd en vergroot; het gesprek onder het gesprek. Avontuurlijke auteur dringt binnen; watje nooit kunt horen, krijg je nu te zien. De verborgen wildernis achter de keurige praatjes? Dat ook, maar het gaat om veel meer dan een satire of
| |
| |
een of andere puriteinse ontmaskering, of het opsporen van een primitieve waarheid achter beschaafd bedrog. Wat schokt, en waar het Sarraute om te doen is, is het stemmenspel op de grens van het bewustzijn, in een zone waarin opvoeding en censuur niet helemaal zijn doorgedrongen of niet zo drastisch hebben huisgehouden; een stemmenstrijd die niet zonder risico's is maar vaak een ondergronds gevecht op leven en dood blijkt te zijn.
Altijd gaat het om een gespartel bij deze zogenoemde ‘groeibewegingen onder de invloed en in de richting van uitwendige factoren en prikkels’. Mensen verschansen zich in gemeenplaatsen of clichés en gluren vandaaruit naar elkaar om hun gedrag te kunnen bepalen op het openbare terrein. Opmerkelijk is hoe hier net als in het werk van tijdgenoot Sartre de levens worden beheerst door de blikken van de anderen. Alle vierentwintig hoofdstukjes van Tropismen eindigen dan ook met de aanpassing van het personage aan een ongemakkelijke, zo niet vijandige omgeving. Wat begint als een summiere schets van een situatie en figuren, ontwikkelt zich al snel tot een afdaling in de ingewanden van de samenleving.
Sarraute beweegt zich loerend en luisterend in de smalle strook niemandsland tussen individu en groep, het gebied waarin strijdige invloedssferen met elkaar in botsing komen en de wonderlijkste of gruwelijkste wrijvingen veroorzaken, het gebied waarin de zinnen van de een zich als zuignappen of tentakelhandjes vastzetten op de ander, of waar een paar woorden werkelijk bij iemand kunnen inslaan om de wereld definitief van aanzien te doen veranderen, het gebied ook waar blijkt hoezeer het persoonlijke wordt gevormd of misvormd door de omringende gestandaardiseerde cultuur of regelrechte dressuur. De verborgen macht die mensen over elkaar uitoefenen, in families, in huizen, verkeer en bedrijven, in alle mogelijke verhoudingen, bestaat vooral dank zij en via de taal. Hoe dat werkt, dat is de obsessie van Sarraute.
Van deze onzichtbare machinaties kan men volgens Sarraute alleen een glimp opvangen door te luisteren naar de oppervlakkige taal, door taalbrokken te verzamelen en te bestuderen, door gemeenplaatsen en collectieve clichés uit te vergroten, op te blazen.
Nu wordt ook begrijpelijk waarom zij niet zo'n auteur is die zich snel en automatisch bedient van de taal (dat wil zeggen: denkt te bedienen om in feite zelf door de taal gestuurd te worden) maar een auteur die langdurig naar de woorden luistert en kijkt: hoe zij in verschillende contexten van
| |
| |
betekenis veranderen, hoe zij slechts zijdelings en indirect hun wisselende bedoelingen prijsgeven, hoe zij een intiem stiltegebied afdekken waarin niet minder belangrijke bewegingen gaande zijn.
Sarraute opereert in een gebied op de rand van de verstaanbaarheid, daar waar men doorgaans zegt dat woorden te kort schieten, waar men verzucht dat iets met geen pen valt te beschrijven, waar men filosofeert dat men er beter het zwijgen toe kan doen. Juist daar waar de gangbare communicatie hapert en stokt, begint Sarraute te schrijven, tast zij diezelfde beperkte taal af, zoekt zij om zich heen, grijpt naar de dagelijkse omgangsteksten om een staande uitdrukking, een afgezaagd gezegde, een dooddoener waar geen hond nog brood in ziet, te vergroten en te ontleden. Zo wil zij onder woorden brengen wat nog niet eerder onder woorden is gebracht.
Wij kletsen wat af, maar zelden kunnen wij zo praten dat men ziet en voelt dat ‘onze binnenkant onze buitenkant is geworden’. Die zeldzaamheid staat Sarraute in al haar werk voor ogen. De kloof tussen innerlijk en uiterlijk negeert zij niet, zij peilt juist de diepte van het gat alsof zij met een sonde de wond in een lichaam aftast of een peillood neerlaat in onbekend water. Deze sonderende, peilende schrijfwijze is het meest karakteristiek voor Sarraute en uniek in de moderne literatuur.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat zij dus niet opereert vanuit het idee heer en meester over de taal te zijn; integendeel, zij voegt zich naar de eigenaardigheden van de taal, maakt zich ondergeschikt aan de kracht en de zwakheden van de woorden, zij boort en peilt, hoort hoe de mensen praten; luisterend ontdekt zij aan de rand van het bewustzijn ondefinieerbare acties en bewegingen die toch alleen maar in woorden te benaderen of op te roepen zijn. Haar verhouding tot de taal is dubbelzinnig; zij staat met evenveel fascinatie als argwaan tegenover een tekst.
Ik citeer enkele karakteristieke notities uit Kindertijd.
Iets in je begint te spoken... iets dat nog vormeloos is dient zich aan. [...] De woorden komen van ver. Ze duiken op zoals men zegt: dat komt bij mij boven. [...] Dat is allemaal nog heel onzeker, door geen enkel geschreven woord, door geen enkel spreken nog aangeroerd, toch heb ik de indruk dat het zachtjes trilt... maar buiten de woorden om...Zoals altijd...stukjes van iets dat nog leeft... [...] Wat is het? het lijkt nergens op...niemand spreekt
| |
| |
erover. ..het trekt zich terug, je grijpt het zo goed je kunt vast, duwt het voort. ..waarheen? het geeft niet waarheen.
En elders schrijft zij:
Het was een gevoel, zoals altijd buiten het bereik van woorden, iets globaals...Maar deze woorden en deze beelden maken het toch min of meer mogelijk dat gevoel te begrijpen, vast te houden. [...] Vooropgesteld dat het een gunstige omgeving vindt waar het zich kan ontwikkelen, waar het misschien tot leven komt. [...] De woorden, onder hun druk maakt zich iets in mij los wat even sterk, nog sterker is...
Kortom, onze taal is een gebrekkig maar wonderlijk middel; het is het enige dat we hebben om tenminste enkele vleugen te pakken te krijgen van wat ons werkelijk beroert.
| |
De stemmen tussen de stemmen
Waar je de boeken van Sarraute ook openslaat, overal wemelt het van de stemmen. Op de meeste pagina's overheerst de dialoog, niet alleen in de toneelstukken. Elk boek gonst als een bijentros.
De handeling heeft in deze literatuur plaats moeten maken voor de dialoog: de dialoog ìs de handeling, de conversatie ìs de actie. Er is geen intrige, er zijn nauwelijks of geen beschrijvingen, laat staan beschouwingen; tijd en ruimte blijven onbepaald. Elke roman, vooral het latere werk, bouwt zich op van dialoog naar dialoog. Vanuit de in het niets zwevende dialogen tekenen de meestal naamloze personages zich af als stemmen en standpunten. Een dialoog is bij Sarraute geen gewone dialoog maar een voortzetting van een innerlijke monoloog, een uitbreiding naar buiten toe, die altijd een meerstemmigheid, dus een vermenigvuldiging van de standpunten teweegbrengt. Elke conversatie groeit zodoende uit tot een koor van zoekende stemmen, een kakofonie van vaak halve, onafgemaakte zinnen.
Deze personages brengen niet langer een historische en sociale context met zich mee maar zij wissen juist elke ‘realiteit’ uit; zij zijn uitsluitend stem of meerdere stemmen tegelijk die elkaar tegenspreken, bijvallen, afkatten, toejuichen of in de kiem smoren.
‘Wie gelooft er nog in de logica van het klassieke personage?’ vraagt
| |
| |
Sarraute retorisch. Haar eigen personages noemt zij een vorm van gezichtsbedrog, ‘zij zijn de schaduw van zichzelf’. Zij praten, dat is alles, maar voldoende om een ondergronds drama aan het licht te brengen. Deze personages gaan nergens heen, zij gaan zoals hun taal gaat; zij vervagen achter de woorden zodra zij de zinnen goed en wel of nog maar half door zich heen hebben laten gaan.
‘Mijn ware personages, mijn enige personages zijn de woorden’, zegt Sarraute zelf. Ze haalt ze van de straat of uit de bistro, zet ze stil, beklopt en beluistert ze: wat wordt daar gezegd in die onooglijke kletspraat? Onder de onbeduidendste conversatie ontdekt zij een samenklontering van tegenstrijdigheden en spanningen. Zoals Freud de eenvoudige verspreking of verschrijving wist te benutten als een soort leugendetector, zo gebruikt Sarraute de simpele gemeenplaats en het cliché als onthullende plekken waar een heimelijke strijd zich verraadt.
De mensen kijken elkaar aan en houden zich op de vlakte. Hoe gaat het? Z'n gangetje. Men zegt wat men kwijt wil en men heeft geen flauw vermoeden van wat men zodoende onbedoeld toch prijsgeeft. Hier past precies een opmerking van Elias Canetti die ik aantrof in zijn bundel Wat de mens betreft:
In het gebruik van hun lievelingszinnen en - woorden zijn de mensen bepaald onnozel. Zij vermoeden niet hoezeer zij zich verraden wanneer zij er in hun diepste onschuld op los babbelen. Zij denken dat zij een geheim verzwijgen wanneer ze over andere dingen praten, maar ziet: uit de meest gebruikte zinswendingenformeert zich plotseling dreigend en duister hun geheim.
In deze notitie heeft Canetti zonder het te weten de kern van de literaire onderneming van Nathalie Sarraute samengevat.
Moeilijker nog dan te zwijgen is het bewust te spreken over de dingen die letterlijk door onze hoofden spoken. Elk gesprek bestaat uit lagen. Er zijn woorden die worden gezegd, er zijn woorden die onuitgesproken blijven of alleen worden gevoeld. De taal die wij de taal noemen, houdt de verzwegen asociale laag er censurerend onder. Ergens in die buurt ligt het tropistische gebied waarin wij woelen zonder het te kunnen of te willen of te mogen weten. Sarraute exploreert juist deze minder geciviliseerde onderkant. In een interview merkte zij eens op:
| |
| |
Ik schrijf altijd op twee niveaus; ik wil het contrast tonen tussen de bekende, ons geleerde dingen en dat wat werkelijk gebeurt maar nog onbekend is. [...] Elke conversatie heeft een maatschappelijk geaccepteerde strekking èn een verborgen ongecultiveerde lading. [...] Ik probeer niet iets te zeggen wat niet te zeggen valt, het onnoembare, nee, ik wil dat het schrijven een gebied bereikt waarin het tot nu toe nauwelijks is doorgedrongen.
Haar dialogen pendelen ononderbroken tussen het sociale conversatieniveau en het ondergrondse tropismen - niveau, in een beweging die tegelijkertijd maskeert en onthult. Deze dialogen zijn dan ook strikt literaire bewegingen waarin een ‘onwerkelijke realiteit’ (Roland Barthes) wordt opgeroepen.
Iemand praat, altijd reagerend, zoekt een formulering, doet confidenties, maakt toespelingen, schrikt terug, werpt tegen, weidt uit, aarzelt over een woord, vraagt zich het tegenovergestelde af, springt met een bijna griezelige souplesse van het ene standpunt naar het andere, houdt zich weer in of barst pas goed los, vervuld van twijfels en troebelen onder de nooit ontbrekende, overal en altijd gevoelde blikken van anderen. Iemand reageert voortdurend op vragen en tegenwerpingen van de omstanders en overschrijdt daarbij binnen de tekst een grens, bereikt al snel een in het ongeschreven leven nauwelijks waarneembare geheime zone waarin het niet zachtzinnig toegaat.
Overigens betekent een geheim bij Nathalie Sarraute niet iets wat ergens verborgen ligt en opgegraven dient te worden, maar iets wat haar voortdurend ontsnapt, een snelle en vluchtige beweging die zij te pakken moet zien te krijgen; het geheim dat zij zoekt - wat krioelt er bijvoorbeeld onder de beschaafde uitroep ‘Tot gauw’? - is niet iets met een duidelijke omtrek en meetbare omvang maar een ijle en onberekenbare, moeilijk te lokaliseren en slechts bij vlagen aanwezige substantie; een materie die rakelings langs de oppervlakte scheert of zich in oppervlakkigheden verschuilt.
Hoe langer hoe meer ontwikkelen de personages zich in het latere werk van Sarraute tot een verzameling stemmen; iedere figuur heeft ‘evenveel stemmen als er sterren aan het firmament staan’, zo wordt in haar meest recente roman Tu ne t'aimes pas (1989) opgemerkt. De innerlijke monoloog, de bewustzijnsstroom zoals wij die allang kennen van bijvoorbeeld
| |
| |
Virginia Woolf en James Joyce, is door Sarraute uitgebreid tot een innerlijke dialoog; vervolgens heeft zij die innerlijke tweespraak uitgebreid tot een onbeperkte meerstemmigheid per personage. Haar laatste boek kan tenslotte gelezen worden als een innerlijk koor, een kleine menigte, in het hoofd van één enkele figuur. Vraagt de ene stem aan de andere: ‘Wat betekent het “ik” te zeggen terwijl je uit een “wij” bestaat?’
Het aanscherpen van de verschillende elkaar tegensprekende stemmen vervangt in de romans van Sarraute het conventionele beschrijven van gestalte, kleding, houding, sociale antecedenten en zoiets als een karakter van de romanfiguren.
Wanneer Sarraute de heersende regels van de romankunst er, zoals zij zelf zegt, ‘één voor één heeft uitgegooid’, dan heeft zij dat gedaan uit literaire noodzaak en niet omdat zij zo graag en vooropgezet avantgardistisch wil zijn. Wat door critici, theoretici en kunsthistorici achteraf als avantgardistisch wordt geëtiketteerd en gerubriceerd lijkt de schrijfster zelf niet al te zeer te hebben beziggehouden. Wel heeft zij in een aantal essays uiteengezet waarom zij moet schrijven zoals zij schrijft. ‘Noch de karakters van de personages, noch de literaire intrige, noch bekende en benoemde gevoelens mogen ons van de tropismen-drama's afleiden’, meent zij.
In vergelijking met de traditionele literatuur is het zwaartepunt van het personage verlegd van buiten naar binnen, een verschuiving die volgens Sarraute een van de belangrijkste verworvenheden van de moderne roman is. Dientengevolge is ook de plaats van de lezer veranderd; zonder veel omhaal wordt men binnengehaald in het hoofd van het moderne personage. De lezer krijgt niet meer de gelegenheid al of niet daadkrachtig optredende figuren van buitenaf gade te slaan (wie dat zoekt, komt met films en tv-series ruimschoots aan zijn trekken) maar de lezer wordt zelf eveneens geabsorbeerd door een vervluchtigend bewustzijn en het vraagstuk van de taal.
Ook de auteur bevindt zich niet meer boven of buiten de situatie; de moderne auteur, althans Nathalie Sarraute, bevindt zich ìn de materie, tussen de personages, waar zij niet alleen de tropismen oproept maar ook de dramatische bewegingen van bescheiden commentaar voorziet.
Hoor ze eens, deze woorden. ..ze zijn de moeite waard, al zou je dat niet denken. [...] Mooi is dat, zoals de woorden ons geruststellen. Die nauwkeurige woorden, die definities, ze zijn zo
| |
| |
kalmerend. We zoeken, we verschillen van mening, we winden ons op en plotseling is alles in orde.
|
|