Voor Barnes zich, gedwongen door de oorlog en haar armoede, permanent in New York vestigde, woonde ze nog korte tijd in London. Haar immer fiere tred begaf zich toen al op het spoor van de bittere eenzaamheid waarin ze zou eindigen. Langzaam liep ze achterwaarts haar dood tegemoet. In New York leefde ze te midden van herinneringen aan Parijs. ‘Het schijnt mij een tijd van complete (doch corrupte) onschuld toe, vergeleken met de angstige tijd van nu’, schreef ze Barney, die nooit naar Amerika terugkeerde.
Barnes' reputatie van ravissante bohémienne krijgt in de brieven een ander gezicht. Ze hing aan huis en haard, en was trots op haar eigen Parijse appartement met hartvormige spiegels en kandelaars en religieuze prullaria, alles in de kleuren goud, geel en bordeauxrood.
In haar brieven spot ze met heren van fatsoen die haar werk onbetamelijk vinden (‘degenen met de juiste kennis van zaken blijken altijd het allerpreutst’). Over de censuur van Ryder (1928) zegt ze: ‘Ze willen alle charmante onkuisheden schrappende pispotten uit de tekeningen - het hele Ding verguld!’. En over de Ladies Almanack (1928): ‘Alles goed met mijn boek - slechts één hoofdstuk niet geschikt voor het “gemoed van het jonge meisje” + dit los ik op door het “gemoed” in het Frans weer te geven.’ Barnes' kennis van deze taal was overigens zeer beperkt (en dat maakte Parijs nu juist zo aantrekkelijk voor haar). Ze spreekt over Gide, die Nachtwoud (1936) in het Frans vertaalde en introduceerde, als ‘Guide of zo’. We krijgen een wel heel ontluisterende blik achter de schermen van de barmhartige dokter uit Nachtwoud, die gemodelleerd werd naar Daniël Mahoney (Dan en Danny in de brieven), een maximale marginaal met wie Barnes de kroegen afschuimde. Het grote gevoel van miskenning dat uit Barnes' laatste brieven spreekt - terwijl Nachtwoud op dat moment in vele talen verscheen - wijst op een gedesillusioneerd leven. Een leven dat gestut werd met een onstuitbare stroom dichtregels. Haar grootste angst betrof de tijd. ‘Een versregel, en het is alweer nacht.’ Lof komt altijd te laat, schrijft ze, maar dat is mijn eigen schuld: ‘Ik leef het leven van een trappist. Ik weiger lezingen te geven, vragen te beantwoorden, te poseren voor foto's en ga ook niet naar literaire theekransjes en de hele mikmak die erop gericht is om jezelf in de krant te krijgen. Dit zijn gouden tijden voor de reclame. Buitengewoon goedkoop, rampzalig vulgair en erg lawaaierig! En wat de huidige trend in toneelstukken en boeken betreft, ze choqueren zelfs mij!’