Anne Vegter
Hondevoer voor sociologen
VII. Er was er eentje die toegang kreeg. Het was niet de eerste man die binnenkwam. Er waren meer geweest. Weer weggegaan. Soms teruggekomen, ouder geworden, minder volgzaam, minder eens met haar. Gewapend. Dan hoefde ze die niet meer.
Gedachten die niet van haar kwamen, tegenspraak, of tegendaden, verschuivingen van haar meubilair die tegen haar wil waren, wilde ze niet. Dergelijke bewegingen in taal en uit kracht deed ze resoluut van de hand. Bood de man te koop aan als ze had gekund. De man, in bewapende toestand, liet de vernederingen toe tot hij in woede ontstak.
Dus ze wist van wanten, wisten een paar. Ze maakte woest. Ze deed op dat punt denken aan andere vrouwen, vroegere, die ze om latere hadden verlaten. Zoals enkele van hen die weer hadden verlaten om haar.
Pas toen ze hen, de een na de ander, dwong haar de rug toe te keren, pas toen ze zich eindelijk die kennelijke ruimte toeëigende waarover ze gedurende de verhouding zo graag repte, toen pas kregen ze de Alma te zien zoals ze die nooit hadden gekregen en nu ze die zagen schokte zij hen, een schok die met achteruitwerkende kracht een wond opende die zij probeerden dicht te knijpen door zich te gedragen alsof zij afgewezen, beledigd, slecht behandeld en afgebekt waren en.
Zij zoog hen naar zich toe. Wist zij veel. Wisten zij veel. Ze werd geabsorbeerd door een abstract verlangen alleen te zijn. Zij door een concreet verlangen bij haar te zijn. Niemand kreeg de bevrediging die hij wenste, Alma Jager niet, de mannen niet.
Die moesten de door haar afwijzing verhevigde lust tot rondhangen bij haar, haar plee boenen, haar boodschappen naar huis slepen onderdrukken, wat niet moeilijk was maar enige frustratie genereerde. Ze wensten in het menselijke deel van haar leven te participeren en zij liet hen louter het uitzonderlijke. Een rolletje in haar toneelstuk mochten ze meespelen en wie had daar zin in. Dus gingen ze, man na man. Tot ziens, gegroet, adieu. Maar deze laatste bleef. Voor enige tijd. Tegen zijn zin.
Zeer tegen haar zin. Oscar moest weg, vond zij. Zij was de haren in het badgat zat. De stank in bed. De peuken in de kopjes van de vorige avond, Opdonderen Oscar. Oscar speelde koe, schaap, vis, hertje zonder hoorns: