| |
| |
| |
Christa Stevens
Een duivelse hoest
Een klinkend portret
Freud noemde zijn analyse van Dora een fragment, Cixous de hare een portret. Wat een schril contrast tussen Freuds bescheiden klinkende titel, die zich al bij voorbaat lijkt te excuseren voor mogelijke onvolledig- en onvolleerdheden, en Cixous' benaming ‘portret’ met haar claim op trefzekerheid, juistheid en kunde!
Niets is echter minder waar, en dat in de meest letterlijke zin van het woord. Om te beginnen portretteert Cixous Dora als een uiterst ambigue persoonlijkheid die, als een ware donna hysterica, zich nu eens manifesteert als een kindvrouwtje, dan weer als een femme fatale of zelfs als een hartstochtelijke minnaar. Bovendien vervalt elke karakterisering van Dora in het stuk in een kakofonie van de stemmen, die van Dora incluis, die alle menen te weten wat Dora nou eigenlijk wil. Als Portret van Dora inderdaad een portret is - in de zin van een analyse, een weergave of een optelsom van iemands kenmerken - dan is één portretframe hier niet voldoende. Want net als zijn wispelturige, ongrijpbare model, is dit portret niet stil te zetten of te fixeren: het is er niet één.
‘Zit stil, we gaan je portret maken, zodat je er snel op kunt gaan lijken.’ Zo diskwalificeert Cixous in De lach van de Medusa de portretkunst als een kooiende blik, een leugen. Vreemd dan, dat deze auteur zich met titels als ‘portret van de zon’, ‘het portret van God’ of ‘zelfportretten van een blinde’ juist profileert als een portrettiste! Voor een auteur die zo geïnteresseerd is in de ander en het mysterie ‘mens’ moet het portret, met zijn criteria van getrouwheid, juistheid en inzicht, overigens een ware uitdaging betekenen. Maar ligt in Cixous' portrettitels niet al de onmogelijkheid van hun project besloten? Wie kan zeggen de zon of God te hebben aanschouwd, hoe kan een blinde zichzelf zien? En als het model zo onkenbaar is, welke taal zou zijn portret dan kunnen bevatten?
Met haar portretprojecten tart Cixous niet alleen haar en onze verbeelding, maar ook de representatieve vermogens van de taal. Typisch is dat zij in verband met de portretkunst verkondigt eigenlijk te willen schrijven als een schilder: met de onmiddellijkheid en directheid van fijnen en kleuren. Maar hoe moet een schrijver schilderen als zijn penselen vastgekoekt zitten met woorden die door dagelijks gebruik zijn verworden tot clichés,
| |
| |
kretologie en vastgeroeste beeldspraak? Met haar schilderend schrijven wil Cixous de taal inzetten als een medium dat niet losstaat van zijn eerste verschijningsvorm: als gesproken woord, klinkend materiaal.
Portret van Dora wordt gedragen door het gesproken woord. Niet alleen omdat het een toneelstuk is dat zich bovendien in een psychoanalytische setting afspeelt, maar ook omdat de personages zich ontpoppen als ware taalvirtuozen: de heren K. en B. met hun sluwe, in hun eigen logica verdrinkende uitvluchten, Freud met zijn associërend woordtalent en Dora die, in tegenstelling tot in Freuds Fragment, eindelijk aan het woord komt. Daarnaast is er een grote rol weggelegd voor de woordeloze lichaamstaal - Freuds beroemde ‘babbelen met de vingers’ - en vooral voor het hoesten, waarmee het voor de echte Dora en Freud begonnen is.
Freud vatte Dora's keelproblemen op als symptomen, ziekelijke uitingen - maladie, mal à dire, zoals Cixous zou zeggen - van verdrongen seksuele verlangens. Haar gekuch en heesheid verklaarde hij op ingenieuze wijze als een identificatie van het meisje met haar sigarenrokende vader; een uiting van schuldgevoelens voor het verboden masturberen; een identificatie met mevrouw K., die haar ‘impotente’ geliefde, Dora's vader, met de mond bevredigde, en dus een seksueel verlangen naar de vader. Verder zag Freud een verband tussen Dora's keelpijn en haar aanranding door K. toen zij nog maar veertien jaar was: wat de achttienjarige Dora in haar bovenlichaam akelig voelde drukken, had zij toen op een prettige manier in haar onderbuik moeten voelen. Om kort te gaan: als Dora hoestte of naar haar hals wees, zei zij: ‘seks.’
Op een enkele verwijzing na herinnert bij Cixous nog maar weinig aan Dora's hoesten. Tenminste, in de Nederlandse tekst. Als je de Franse tekst erbij neemt, hoor je het telkens hoesten, ook als Dora zich stilhoudt. In het Frans is hoesten tousser, la toux. Deze klank komt herhaaldelijk terug, maar dan in de gedaante van toucher en tout:
freud Qu'est-ce qui vous a touchée? [...]
dora [...] Tout ce que vous savez. Tout ce queje ne sais pas. [...] Vous parlez trop. C'est dans vos silences que j'aimerais vous toucher. [...] toutne veut rien dire.
| |
| |
freud Wat heeft u zo geraakt? [...]
dora Alles watu weet. Alles wat ik niet weet. [...] U praat te veel. Als u stil was, zou ik u willen aanraken. [...] Alles betekent niets.
Met dit klankspel neemt Cixous Dora's lichaamstaal á la lettre, radicaliseert het woordeloos uitgesproken verlangen als gearticuleerde taal (toux) en verspreidt het vervolgens over de tekst als ware het een bacil. Zoals uit Freuds vraag blijkt, raken ook de andere personages geïnfecteerd.
Maar wat wilde Dora met haar hoesten, haar toux? Ook dat ‘zegt’ toux, namelijk tout: alles, alle liefde, van haar vader, haar moeder, de heer K., mevrouw K. Maar zij wilde ook tout-zijn, toufe-zijn, wat wellicht een knipoog is van Cixous naar Lacan met zijn uitspraak dat de vrouw pas toute is, dat wil zeggen: als verlangend subject geen plaats heeft in de symbolische orde. Iets waarvan Freuds Dora trouwens de perfecte illustratie is. En als Dora bij Cixous het 'tou-cher wil, aanraken, dan spreekt daaruit met het verlangen naar het aanraken van de ander een verlangen naar heel-zijn, met de ander, via de ander.
Met haar letterlijk ‘alles’ overstijgend verlangen maakt Cixous' Dora ook korte metten met de symbolische tegenhanger van toux/t: tout ou rien, het alles of niets van de beperkte familiale economie waarvan zij inzet en slachtoffer is. In deze economie kan Dora alleen maar madonna of hoer zijn (Mevrouw K.: ‘Je kunt geen madonna zijn. [...] Een misstap is snel begaan’), terwijl zij juist alles wil: liefhebben en bemind worden, dwars door alle vastgeroeste sociale, familiale en sekserollen heen.
Toux/t: ou rien: dit alles of niets verwijst ook, in de tekst van Freud, naar de waardering die de mannen, Dora's vader en meneer K., voor hun vrouwen hebben: ‘mijn vrouw betekent niets voor mij,’ Dora's toux/twil zich aan dit ‘niets’ onttrekken. Want in het web van het burgerlijke overspel dat zich om haar heen dichttrekt, dreigt Dora door elke belanghebbende ook tot dit ‘niets’ te worden gereduceerd. Cixous' stuk maakt duidelijk dat zelfs tegenover de ongenaakbare mevrouw K., Dora's grote liefde, Dora zich ‘niets’ voelt, pas du tout, ‘helemaal niet’:
DORA je n'ai rien à donner. [...] Vous ne m'aimezpas du tout alors? Je ne vous plais pas du tout? [...] Je ne peux rien vous donner?
| |
| |
dora Ik heb niets te vertellen. [...] Houdt u dan helemaal niet van me?
Beval ik u helemaal niet? [...] Kan ik u dan niets geven?
Is het verwonderlijk dat Dora als reactie op mevrouw K's afwijzing een van dodelijke seksualiteit doortrokken wraakfantasie beleeft? Zij ziet zich hierin als de minnaar van mevrouw K. die, ook al is hij un homme trop doux, er toe komt mevrouw K. te doden, op afstand te zetten. Maar ook hier verricht de toux/t-bacil zijn verwoestende werking:
dora Un jour, je voudrais être allongée contre vous. Pas assise - Allongée contre vous. Je ferme les yeux, et je vois. Il y aurait du sang partout. J'en aurais sur la figure. [...] Et moi, je vous vois morte. J'aimerais vous voir morte. Et que personne ne puisse vous toucher. Vous voir.’
dora Ooit op een dag zou ik tegen u aan willen liggen. Niet - zitten - Tegen u aanliggen. Ik doe mijn ogen dicht, en ik zie. Er zou overal bloed zijn. Mijn gezicht zou onder het bloed zitten. [...] En ik, ik zie u dood. Ik zou u graag dood willen zien. En dat niemand u aan mocht raken. U zien.
Met haar toux/t blijft Dora haar verlangen naar absolute liefde en de ander ondanks zichzelf, en ondanks de taal, uitspreken.
In La Jeune née roemt Hélène Cixouds Dora om haar recalcitrante, ‘ontembare poëtische lichaam’ dat, al hoestend en kuchend, de helaas al te banale, overspelige machinaties van haar naasten aan de kaak stelde. In Portrait du soleil, de moedertekst van Portret van Dora, laat Cixous de vertelster echter mededelen dat zij nooit heeft gehouden van Dora, met haar ‘schreeuwende geslacht’ dat zich in haar irritante gekuch laat horen...
Waarom dan toch deze fascinatie van Cixous voor Dora? Wat als Dora nooit haar ‘nerveuze hoest’, haar mal à dire had gehad?
Op naar Portrait du soleil, waarin Cixous Dora en de haren als alter ego's van de vertelster laat optreden. Ook in deze tekst wordt omstandig gehoest, maar niet alleen door Dora: il a une toux, hij hoest, luidt een herhaalde mededeling. Slechts één keer wordt duidelijk gemaakt van wie deze hoest komt:
| |
| |
Il a une toux. Une chose inconnue parle dans sa poitrine où je ne suis pas admise. Où je ne puis être, elle est. Epouse bestiale, à demeure. Son pouvoir est grand, elle l'embrasse et l'étouffe, elle le touche où je ne peux le toucher. [...]Il a dit que ce n'est rien, qu'il va l'expulser, qu'elle ne saurait tenir contre sa volonté, qu'il est maître de la chaleur et du froid. Pendant la nuit, elle attaque, et je le vois se plier pour n'être pas percé, les genoux ramenés vers le menton. Ainsi recroquevillé, il semble plus jeune ou plus vieux, plus petit. Une solitude trés forte me remplace. Elles'allonge à côté de lui. Elle est aussi forte que la toux, c'est une toux aussi, un gémissement séculaire qui le désire.
Hij hoest. Een onbekend iets praat in zijn borst waar ik niet ben toegelaten. Waar ik niet kan zijn is het. Een beestachtige echtgenote, die zich voorgoed heeft geïnstalleerd. Haar macht is groot, zij omarmt en verstikt hem, zij raakt hem aan waar ik hem niet kan aanraken. [...] Hij zei dat het niets was, dat hij haar de deur uit gaat zetten, dat zij niet kan blijven als hij dat niet wil, dat hij meester is over warmte en koude. 's Nachts valt zij hem aan, en ik zie hoe hij zich kromt, met zijn knieën tegen zijn kin, om niet doorboord te worden. Terwijl hij zo in elkaar gedoken ligt, lijkt hij jonger of ouder, kleiner. Een zeer sterke eenzaamheid neemt mijn plaats in. Zij gaat naast hem liggen. Zij is net zo sterk als het hoesten, zij hoest zelf ook, een eeuwenoud gekerm dat naar hem verlangt.
Deze in elkaar gedoken figuur is Jeor, de geliefde op wie de vertelster al haar erotische verlangens projecteert. De hoestende Jeor draagt zijn naam wel. Niet alleen verwijst hij naargorge, keel, de plek waar het hoesten zich afspeelt, maar hij herinnert ook aan Georges, de naam van Cixous' vader. Zoals Cixous schrijft in L'Ange au secret, een roman uit 1991, stierf haar vader aan de gevolgen van tuberculose, de duivelse hoest, toen zijzelf nog maar tien jaar oud was. Deze gestorven vader blijkt zelfs de oorsprong te vormen van haar schrijverschap: ‘Eigenlijk ben ik gaan schrijven om de dood weg te strepen. Om een dode.’
Zou bovenstaand fragment inderdaad het lijden van de stervende vader verhalen, zijn gevecht tegen het hoesten dat als een wrede minnares bezit van hem heeft genomen? Deze scène staat dan in het perspectief van de
| |
| |
buitengesloten dochter, en hier is al een link mogelijk met het Doraverhaal. Vertelt Freud niet dat Dora gewoon was haar ziekelijke vader dagenlang te verzorgen totdat mevrouw K. die taak van haar overnam of afpakte? Ook op een andere manier maakt Cixous de band tussen de twee teksten expliciet. In Portret van Dora laat zij Dora vermelden dat haar vader ook hoest: ‘Mon père tousse aussi.’
Meer nog dan Portret van Dora is Portrait du soleil besmet door het hoesten. Toux is in tal van woorden terug te vinden, te beginnen met tout. Geen ander woord krijgt dezelfde nadruk als tout: zinnen achter elkaar wordt het herhaald met een staccato dat het ontleent aan zijn beginpositie, en voor het geval we er doof voor zouden blijven, is het ook nog cursief gezet:
Tout cela me désespérait; ce désespoir était une grande force qui me débordait et m'exaltait. Dans les mollesses du désespoir je ne me trouvai plus du tout. Tout était au commencement, sauf moi, et encore à la fin. Tout à l'heure j'étais encore parmi les vivants. Toutle monde sait qu'il tue. Comme tout est simple et terrible. Tout à l'heure je vivais, je bougeais, j'hésitais, j'ouvrais.
Dat alles maakte me wanhopig; deze wanhoop was een sterke kracht die mij te boven ging en me verrukte. In de zwakte van de wanhoop vond ik me helemaal niet meer. Alles was in het begin, behalve ik, en nog op het einde. Zo net was ik nog onder de levenden. Iedereen weet dat hij doodt. Wat is alles toch eenvoudig en verschrikkelijk. Zo net leefde ik, ik bewoog, ik twijfelde, ik opende.
Kan wat de vertelster niet op het niveau van het verhaal en het vertoog weet te benoemen, mogelijk via de poëtische associatie worden verwoord? In ieder geval zet de auteur nog andere sonore wapens in om de richting aan te geven die toux/t uitgaat. Zo is er sprake van le tourment du tour ment,de kwelling der kwellingen, of van une ville au nom anglais (To Lose) qui s'écrit comme (Toulouse) - een stad met een Engelse naam (To Lose) die geschreven wordt als (Toulouse). De klankschema's die toux en zijn echo's uitzetten, cirkelen rond de noties van pijn en verlies met daarbovenuit schreeuwend het verlangen naar tout, de paradijselijke toestand van wat ooit was.
| |
| |
Voor de ultieme vraag die Portrait du soleil stelt: de aanwezigheid van de dood in het leven, is de taal uiteindelijk ontoereikend, op dezelfde manier als het hoesten de keel schuurt en het spreken onmogelijk maakt.
Dat de taal onbemiddelbaar is, wordt in Portrait du soleil duidelijk gemaakt als toux zich nu niet als een klank, maar als een spoor, het duivelse spoor van een tatouage, in de tekst ingraaft:
Il me sembla saisir de vagues échos sonores. D'une toux.Ce mot est porteur de lames croisées: x x, comme mon nom.
Het leek me dat ik wat vage geluidsecho's opving. Van hoesten. Dat woord draagt gekruiste mesjes: x x, net als mijn naam.
Vormen de twee ‘x’-en een tekening, een hiëroglief of een rebus? Twee ‘onbekenden’, volgens de algebraïsche taal, omkaderen een lege ruimte die eigenlijk een eigen naam (‘mijn naam’), dus ook de naam van de vader is... ‘x x’: twee onbekenden omkaderen een leegte, een afwezigheid, terwijl ze ook een naam zijn: is dit het onmogelijke portret van iemand, hem, die spoorloos verdwenen is?
Maar deze ‘x’-en zijn ook inkervingen, insnijdingen: ze vormen sporen, traces, waarvan de vertelster overigens veelvuldig spreekt. Hun va et vient en un doux et irritant flamboiement - heen en weer gaan in een zachte en irriterende fonkeling, brengt zij expliciet in verband met Dora - alsof wij al niet gealarmeerd zouden zijn door de termen ‘irritant’ en ‘flamboiement’, die kunnen verwijzen naar Dora's geïrriteerde, ontstoken keel.
Intrigerend is ook het woordje doux, de zachtere evenklank van toux/t, dat de vertelster trouwens elders in Portrait du soleil door middel van cursivering van zijn onschuldige verschijning heeft ontdaan.
Toux klinkt naar doux klinkt als Du in het Duits, een taal die Cixous vaak gebruikt omdat het haar moedertaal èn die van Freud is. Eén keer is er sprake van Du:Il était impossible de savoir si ‘Du’ et ‘Deine’ référaient à la mère ou au pére - Je kon onmogelijk weten of ‘Du’ en ‘Deine’ op haar moeder of op haar vader sloegen. Du trekt aldus een spoor van toux /t naar ‘jij’, naar het verlangen en het aanwezig stellen van de ander. Alsof alleen de moedertaal de vader kan oproepen.
| |
| |
Du is in het Frans tu, en ook hier is een echo van toux: toux klinkt als tout neigt naar tu. Maar wie of wat is tu? Portrait du soleil laat er twee horen: Je le tue. [...] Je le tue. [...]Je dis tu - Ik dood hem. [...] Ik dood hem. [...] Ik zeg jij. ‘Jij’ zeggen is ‘jou’ aanwezig stellen, net zoals in de onnavolgbare klanklogica van Cixous' tekst tuer, doden, dire tu, ‘jij’ zeggen is: tu-er, tu es, tu.
Ook Portret van Dora kent een tuer, en wel in een van zijn meest intrigerende scènes. Dora fantaseert er over de mogelijkheid van een amoureuze ontmoeting met meneer K. Het bevreemdende van deze scène is echter dat Dora haar verlangen en hartstocht in een nogal gewelddadig lexicon vervat: zij wil K. ‘doden’, tuer, de keel doorsnijden:
Er zal gedood moeten worden. Het is een wet. Het is een sleutel. [...] Ik wil hem doden. Hij weet het. Hij wil mij doden. Ik weet het. Zometeen zou ik willen dat hij me doodt. Wie doodt me? Degene die me doodt, die wil ik. Ik heb zin. [...] Dood me! Dood me! Dood me!
Vormt Dora's ondubbelzinnig ‘dodelijk’ liefdesvocabulaire een naadloze repliek op K. 's seksuele agressie? Dora plaatst zijn ‘bedoelingen’ in ieder geval in een gewelddadige sfeer: ‘Ik begrijp zijn bedoeling. Ik hou de klink tegen. Ik ben er zeker van dat hij de deur wil forceren.’ Of verwijst Dora hier naar haar eigen situatie? Verstikt door haar omgeving, afgesneden van haar verlangens, monddood gemaakt, kent Dora inderdaad slechts één wet: die van het doden, wurgen, verstikken.
Maar er is meer aan de hand. Want waarom concentreert Dora's wraakfantasie, als het er al een is, zich nou juist op K.'s keel? Cixous neemt Freuds idee van de keel als zetel van seksualiteit hier letterlijk over: haar Dora projecteert immers haar, volgens Freud, eigen seksuele beroering op de keel van de ander. Dat het niet bij een omhelzing alleen blijft, zegt meer iets over de heteroseksuele code van de penetratie - het ‘forceren van de deur’, ‘het drukken tegen de deur’ - wiens primaat zij op de hak neemt.
Trouwens, ook bij Cixous krijgt Dora last van haar keel, maar pas nadat zij K. gekeeld heeft, als een soort teruggegeven liefkozing:
Zijn lijden maakt me ziek. Ik had een verschrikkelijke keelpijn.
Het is moeilijk voor me om te praten.
| |
| |
Tu, tu es, tuer. Zou het inderdaad mogelijk zijn het duistere tuer dat Dora in haar mal à dire uitspreekt, te begrijpen als een tu, een aanraking, een liefkozing? Maar een liefhebbend subject is ‘niets’ zonder de ander: Tue-moi! Tue-moi! Tue-moi. De grammatica mag het verbieden, maar door dit dodelijk bevel heen klinkt een onvervalst ‘jij-en-ik’, een roep om heelheid met de ander, en een tuer-tu es-moi in de betekenis van tout: ‘jij bent alles voor mij.’ En in tu als voltooid deelwoord van taire, zwijgen, klinkt het verlangen door naar de ‘jij’ wiens stem al jaren verstomd is...
Misschien dat Liliana Alexandrescu in haar enscenering van de moord op meneer K. de band tussen tuer, tu en tousser al voorvoelde. Als de Dora's hun begerige vingers over K.'s lichaam hebben laten glijden en hem hebben gekeeld, laten ze hem los en kuchen omstandig. Dit gehoest staat niet in de regieaanwijzingen van Cixous.
Hoesten: Dora doet het onophoudelijk, Portrait du soleil is erdoor geïnfecteerd, de personages in Portret van Dora zijn ermee besmet. Hoesten is voor Freud seks in de keel, en dat heeft Cixous goed begrepen: haar erotische scènes concentreren zich op de keel, tot haar personages er van pijn bij neervallen. Hoesten, vertelt zij Freud op haar beurt, is vooral pijn: Dora's pijn (‘Dolora’, zoals ze op een gegeven moment in Portrait du soleil wordt genoemd), Freuds pijn (Freud stierf aan mondholtekanker), Georges Cixous' pijn.
Van Cixous' ene portret naar het andere, via Freuds portrettering van Dora, en vooral in de repercussies van toux en zijn echo's, ‘klinkt’ nog een ander portret door: dat van een dochter-geliefde, een alleen gelatene, een kermende. Het is ook het portret van de ‘x’, de onbekende, de gemerkte, dat wil zeggen: gepijnigde, die van ‘mijn naam’, een zelfportret.
|
|