Lust en Gratie. Jaargang 12
(1995-1996)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
‘Denken is altijd zonder resultaat’
| |
[pagina 84]
| |
Brieven | |
[pagina 85]
| |
Wellfleet 4, Massachusetts 10 augustus 1954Lieve Hannah, Dit is de tweede brief die ik je schrijf; de eerste heb ik als te saai opzij gelegd. Kom je ons in de eerste helft van september met Heinrich opzoeken? Ik hoop het zo. Ik verlang er erg naar met je te praten. Op het ogenblik ben ik uitgeput door het beschaafde geklets van hartje zomer aan de Cape en snak ik naar adem. Op de een of andere manier werd ons afweergeschut doorbroken, en nu zijn we overgeleverd aan het genadeloze geven en aannemen van invitaties. De vroege lente was fantastisch, maar sinds drie weken geven wij als lemmingen gehoor aan de geheimzinnige roep van sociale verplichtingen. [...] Hoe dan ook, dit eindigt allemaal abrupt op Labor Day, zoals een halverwege stopgezette plaat. De maand september zal weer van goud en vredig zijn. Tot drie weken geleden ongeveer, toen ik gasten kreeg met wie ik mij dacht te moeten bemoeien, heb ik tamelijk goed aan mijn nieuwe roman (A Charmed Life) gewerkt. Over een probleem dat met het boek samenhangt, het probleem van de pseudo-bohémiens, en het dogmatiseren van de onwetendheid moet ik per se met je praten. Ofwel over de uiteengevallen wetenschap van de epistemologie. ‘Hoe weet je dat?’ zo luidt de standaardreactie van een van de personages op alle feitelijke of esthetische uitspraken. Bij morele kwesties klinkt het refrein: ‘Waarom niet?’ ‘Waarom zou ik mijn grootmoeder niet vermoorden als ik daar zin in heb? Geef me één goede reden’, zegt een ander personage. Het is het oude probleem van Raskolnikoff (in Schuld en boete), grotesk geparodieerd; de vraag is namelijk niet serieus bedoeld, maar drukt een soort geestelijke onrust uit, zoals een kind dat om antwoorden bedelt die het niet eens wil begrijpen. Deze pseudo-vragen, deze dommige ‘nadenkendheid’ verspreidt zich volgens mij steeds meer in de moderne maatschappij; de doorsneemens, wantrouwend en slim, is een soort intellectueel - maar wat voor een. Hij twijfelt als een kluchtige filosoof en hij is belust op informatie zoals je belust bent op snoep. Ik zie dat en probeer het te beschrijven, maar wat ik niet weet - en dat is het waarover ik met je wil praten - is hoe en wanneer dit is ontstaan, historisch. Ik heb het gevoel dat ik een thema heb opgepakt dat ik niet aankan. Wanneer begon deze geritualiseerde twijfel alles te doortrekken, de filosofie en | |
[pagina 86]
| |
vervolgens het alledaagse denken? Ik vermoed dat die twijfel in zijn moderne vorm teruggaat op Kant. Of zou je zeggen, Hume? [...] Ik neem aan dat Nietzsche beslissend was en dat er sindsdien eigenlijk niets meer is gedaan aan het probleem. Zijn niet alle moderne filosofieën [...] uitvluchten of pogingen om de epistemologische vraag te omzeilen, net als de terugkeer naar de religie die vooral zo deprimerend is omdat niemand er eigenlijk in gelooft; het is slechts een andere vorm van twijfel. In die zin is het marxisme als politieke filosofie zeker een anachronisme; het heeft niets te maken met de moderniteit, voor zover ik het kan inschatten. Philip Rahv was hier en nam je artikel voor me meeGa naar eind1, dat ik net zit te lezen en niet alleen zeer levendig vind, zoals al je artikelen, maar ook verbazingwekkend relevant voor het probleem dat mij kwelt. Verder ben ik bezig geweest met je stuk over ‘ideologie’ en ‘terreur’ - in het bijzonder met de ideeën over logica.Ga naar eind2 Dat de logica als het belangrijkste instrument van het begrijpen wordt ingezet, lijkt mij ook typisch voor de bovengenoemde ‘nadenkendheid’. Het is tevens te zien in DwightsGa naar eind3 filosofie en zijn seksuele moraal die zeer ‘logisch’ is. Ook daar zou ik graag met je over praten. Ik ken verder niemand die zich bezighoudt met deze vraag die voor mij zo ontzettend belangrijk is. [...] Zo, ik moet nu stoppen. Alsjeblieft kom, als je kunt. Je weet niet hoe zeer ik naar je verlang. [...] Veel liefs voor jullie beiden, | |
[pagina 87]
| |
Chestnut Lawn House, Palenville, N Y 20 augustus 1954Liefste Mary, Ik heb genoten van je brief. Pas toen ik hem kreeg, merkte ik dat ik hem had verwacht. Laat ik meteen met het belangrijkste beginnen en de ditjes en datjes voor straks bewaren. De stompzinnige nadenkendheid of de nadenkende stompzinnigheid van intellectuelen - je voorbeeld: waarom zou ik mijn grootmoeder niet vermoorden als ik daar zin in heb? [...] Het filosofische antwoord hierop zou dat van Socrates zijn: aangezien ik met mezelf moet leven, zelfs de enige persoon ben van wie ik nooit kan scheiden, wiens gezelschap ik voor altijd moet verdragen, wil ik geen moordenaar worden; ik wil mijn leven niet in gezelschap van een moordenaar doorbrengen. Dit antwoord is niets meer waard omdat heden ten dage nauwelijks nog iemand met zichzelf leeft; als hij alleen is, is hij eenzaam, dat wil zeggen: niet samen met zichzelf. (Of je onder zulke omstandigheden in staat bent om met andere mensen samen te zijn, is iets anders.) Ik ben het volledig met je eens dat al deze mensen zich gedragen als kluchtige filosofen, omdat zij in een situatie terecht zijn gekomen waar in onze geschiedenis alleen filosofen op in durfden te gaan. Het socratische antwoord heeft nooit echt voldaan omdat het zogenaamde leven met jezelf waarop dat antwoord gebaseerd is, het leven van de denker par excellence is: wanneer ik denk, ben ik samen met mezelf - en niet met andere mensen noch met de wereld op zich, zoals de kunstenaar. Onze vrienden die verlangen naar filosofische ‘informatie’ (iets wat niet bestaat) zijn geenszins ‘denkers’ of van plan aan een denkgesprek met zichzelf te beginnen. Het socratische antwoord zou dan ook niet helpen. [...] Wat het soort redenering betreft, die is meer dan de algemene houding (inzake de twijfel) afhankelijk van verschillen in nationale traditie, in opleiding et cetera. Ik denk dat Dwight het Angelsaksische-Amerikaanse type bij uitstek vertegenwoordigt. In de Engelse filosofie komt de moderniteit tevoorschijn in de vermomming van een ‘gezond verstand-redenering’, dat wil zeggen: men verdraaide het gezond verstand met zijn zintuiglijke eigenschappen naar een zeer specifieke manier van redeneren die Hobbes, de grootste meester van de Engelse filosofen, typeerde als een ‘reckoning with consequences’ Dat is precies wat Dwight doet: hij gaat | |
[pagina 88]
| |
uit van een bepaalde vooronderstelling die hij meestal niet expliciet maakt, dat zou hij overigens ook niet kunnen, en vervolgens ‘berekent’ hij ‘de gevolgen’ ervan. Het eindresultaat is wat hij denkt dat de waarheid is. De denkfout is simpel: iedere dwaas kan de vooronderstelling aanwijzen, op zijn beurt met een andere hypothese inzetten en bij een ander soort ‘waarheid’ uitkomen. De twijfel waarvan jij gewag maakt, is in deze traditie slechts huichelarij; de redenering begint helemaal niet met de twijfel, maar met de vooronderstelling. Dit is heel anders dan het Franse soort van moderniteit waarin de cartesiaanse twijfel overheerst en alles doordringt wat erna komt. Wat beide tradities, de Franse en de Engelse, gemeen hebben en wat, denk ik, de wortel van de moderniteit is, is het wantrouwen tegen de zintuigen, het directe gevolg waarschijnlijk van de grote natuurwetenschappelijke ontdekkingen waaruit bleek dat de menselijke zintuigen de wereld niet onthullen zoals zij is, maar integendeel de mensen slechts naar de vergissing leiden. Daaruit komt de pervertering van het gezond verstand voort, of beter gezegd, de twijfel aan het zintuiglijke karakter van het gezond verstand (le bon sens), dat toch een soort zesde zintuig is dat alle bijzondere, door de vijf zintuigen geleverde gegevens in een gemeenschappelijke wereld onderbrengt, een wereld die wij met anderen kunnen delen, die wij met hen gemeen hebben. [...] Als dit gezond verstand verloren gaat, bestaat er geen gemeenschappelijke wereld meer, niet eens die wereld waarvan de filosoof een tijdje afstand meent te mogen nemen en waarheen hij altijd terug moet keren. De pervertering van het gezond verstand begon toen men bedacht dat het niet een zintuig is dat de gemeenschappelijke wereld constitueert, maar een vermogen dat ons allemaal eigen is, dat wij gemeen hebben. Dit vermogen is het logische vermogen, het feit dat wij allemaal unaniem zeggen: twee en twee is vier. Maar dit vermogen, ook al hebben wij het allen gemeen, is absoluut niet toereikend om ons door de wereld te gidsen of om ook maar iets te begrijpen. [...] Nu in historisch perspectief: het ritueel van de twijfel begon bij Descartes, en alleen bij hem zul je de oorspronkelijke redenen vinden: de reële angst | |
[pagina 89]
| |
dat niet God, maar een boze geest achter de hele vertoning van het Zijn zou staan. Bij Hobbes zul je de consequente ontwikkeling van het modernistisch redeneren vinden. Kant: probeerde al aan dit dilemma te ontsnappen. [...] Hume: is denk ik niet zo interessant. Nietzsche: natuurlijk, vooral zijn late manuscripten, gepubliceerd onder de misleidende titel Wille zur Macht. Maar ook de Zarathustra. - Dan van Kierkegaard: een kleine, onbekende verhandeling over de cartesiaanse twijfel, De omnibus dubitandum est. - Last but not least: Pascal. Van de moderne filosofen is Heidegger de meest interessante, denk ik, omdat hij probeert om Nietzsche in al zijn consequenties te doordenken, terwijl hij tegelijk de hele traditie van de filosofie meeneemt en levend houdt. [...] Als ik zelf iets toe mag voegen, onafhankelijk van de historische situatie: de belangrijkste vergissing is te geloven dat de waarheid een resultaat is dat zich aan het eind van een denkproces voordoet. Integendeel, waarheid is altijd het begin van de gedachte; denken is altijd zonder resultaat. Dat is het verschil tussen ‘filosofie’ en wetenschap: wetenschap kent resultaten, filosofie nooit. Het denken begint nadat een waarheids-ervaring is ingeslagen, bij wijze van spreken. Het verschil tussen filosofen en andere mensen is dat de eerstgenoemden weigeren die ervaring los te laten, niet dat zij de enige pachters van de waarheid zijn. De opvatting dat waarheid het resultaat van het denken zou zijn, is heel oud en gaat waarschijnlijk terug tot de klassieke filosofie, mogelijkerwijs zelfs tot Socrates. Als ik gelijk heb, en het is een misvatting, dan is het waarschijnlijk de oudste denkfout van de westerse filosofie. [...] De waarheid zit, met andere woorden, niet ‘in’ het denken, maar zij is, om de taal van Kant te gebruiken, de voorwaarde die denken mogelijk maakt. Ze is allebei, begin en a prion. [...] Ik verheug me heel erg op alles watje van je roman wilt laten zien. Overbodig te zeggen dat ik het onderwerp fascinerend vind. En laat ons gauw bij elkaar komen, op de een of andere manier. Liefs voor jullie beiden, | |
[pagina 90]
| |
8, Rue de la Chaise, Paris 7 28 september 1962Liefste Hannah, Het is nu zo ver dat ik het gevoel heb dat, als ik je niet binnen de komende vijf minuten schrijf, ik het nooit meer zal doen - ik zou me te veel schamen. Ik weet niet precies wat de oorzaak is van deze stilte. Gebrek aan tijd om een lange brief te schrijven en geen genoegen nemen met een korte. Of je bent van mijn invalidelijstje verdwenen. Nicola [Chiaromonte] zegt dat hij heeft gemerkt dat ik hem schreef zo lang hij een geclassificeerd invalide was; daarna, stilte. [...] Tucci kwam in Edinburgh opdagen, waar ik half augustus een congres over de roman bezocht - een ongelofelijke aangelegenheid; heb je er iets over gelezen?Ga naar eind4 Tucci onthulde er een mij tot nu toe onbekende karaktertrek - die van de malade imaginaire. Hij besloot dat hij zijn arm gebroken had doordat hij in de trein de koffer van een schone dame had gedragen. [...] Ook zonder hem was het congres bizar genoeg. Mensen sprongen op en bekenden homo- of heteroseksueel te zijn; een geregistreerde heroïneverslaafde gaf leiding aan de jonge Schotse oppositie tegen de literaire tirannie van de communist Hugh MacDiarmid (die weer tot de partij was toegetreden na er jarenlang uit te zijn geweest na de Hongaarse revolutie); de Joegoslavische groep was uiteengevallen en haar gezant dreigde het opera- en balletensemble van Belgrado van het festival terug te trekken omdat een onofficiële gedelegeerde vóór de officiële mocht spreken; een Engelse schrijfster beschreef de gesprekken met haar overleden dochter; een Nederlandse homoseksueel, ooit verpleger, nu bekeerd katholiek, was op zoek naar iemand die hem zou kunnen dopen; een Sikh met een baard en haar tot op zijn heupen stond op het podium uit te leggen dat homoseksuelen niet in staat zouden zijn van iemand te houden, zoals (zei hij) hermafrodieten niet in staat zouden zijn om een orgasme te hebben (waarop Stephen Spender in zijn functie van voorzitter mompelde dat hij zou denken dat ze er juist twee konden hebben). En dat allemaal voor een publiek van meer dan dagelijks tweeduizend mensen, de meesten van hen Schotse presbyterianen naar ik vermoed. Het meest frappante was het grote aantal gekken zowel op het podium als in de zaal. Een schrijfster van jeugdboeken was tijdelijk vrijgelaten uit een psychiatrische inrichting om aan het congres deel te nemen, en zij | |
[pagina 91]
| |
was een van de lichtere gevallen. Ik geef toe dat ik er enorm van heb genoten. [...] Zie alsjeblieft mijn zwijgen over het hoofd en schrijf gauw. Het verontrust me dat ik zo lang niets van je en over je heb gehoord. Met veel liefs voor jou en voor Heinrich, | |
[pagina 92]
| |
New York 16 september 1963Liefste Mary, Ik weet hoe lang deze brief al over tijd is. Ik heb erg veel plezier gehad in The Group, het is heel anders dan je andere boeken, milder en tegelijk droeviger; het komt over als een scherp statement over die tijd, maar vanuit een zeer grote afstand. Je hebt perspectief gewonnen, of misschien beter: je hebt een punt bereikt dat zo ver verwijderd is van je vroegere leven dat alles nu op zijn plaats valt. Je bent zelf niet meer rechtstreeks betrokken. En deze eigenschap maakt dat dit boek meer dan welk ander boek van jou een roman is. Ik hoef niet te herhalen wat iedereen die er ook maar een beetje verstand van heeft zegt - dat het mooi geschreven is (het innerlijke evenwicht van de zinnen is buitengewoon) en vaak op verfrissende wijze komisch. [...] Waarom ik niet eerder schreef? Tja, de waarheid is dat ik niet kon zeggen ‘met mij gaat het goed’. Heinrich was niet in orde, nu gaat het weer beter, hij werkt weer als gewoonlijk et cetera, maar ik ben nog altijd zeer bezorgd en erg ongelukkig over het feit dat ik naar Chicago moet.Ga naar eind5 Wij zijn nu 28 jaar bij elkaar en een leven zonder hem zou ondenkbaar zijn. Daar komt de Eichmann-narigheidGa naar eind6 bij die ik ver van hem probeer te houden, zo goed als ik kan - en dan zul je begrijpen dat ik niet in de stemming om te schrijven ben. Je weet waarschijnlijk dat de P[artisan] R[eview] zich ook tegen mij heeft gekeerd en wel op een tamelijk boosaardige manier (Lionel Abel doorkruist de stad met kwaadsprekerij over mij en Heinrich), en in het algemeen kun je wel zeggen dat het - intellectuele of overige - gepeupel met succes is gemobiliseerd. Ik hoorde net dat de Anti-Defamation League een rondbrief naar alle rabbijnen van New York heeft gestuurd met het verzoek om op nieuwjaarsdag tegen mij te preken. Nou ja, ik geloof dat dit mij niet zo buitensporig zou storen als de rest in orde was. Maar ik ben zo bezorgd dat ik er niet meer vanuit kan gaan dat ik mijn hoofd niet verlies en ontplof. Riskant hoor, om de waarheid op het niveau van de feiten uit te spreken zonder theoretische en academische franje. Deze kant van dit alles, dat geef ik toe, vind ik leuk; ik heb er heel wat van geleerd over waarheid en politiek. [...] Ik ben blij je op de bestsellerlijst te zien staan, en ook blij dat je zoveel | |
[pagina 93]
| |
geld krijgt. Je hebt het verdiend, liefje, geniet ervan en wees gelukkig! De hartelijke groeten aan Jim. [...] Veel liefs, | |
[pagina 94]
| |
Tegna 8 augustus 1969Liefste Mary, Ik zou veel eerder geschreven hebben en veel eerder hebben moeten schrijven, maar meteen na je brief kreeg ik de Review of Books met je stuk over SarrauteGa naar eind7 en toen was er zo veel te schrijven dat ik het opgaf. Ik heb het met groot enthousiasme gelezen, niet alleen vanwege de kwaliteit, maar vooral omdat er zo veel in staat wat heel, heel dicht bij die dingen staat waarover ik de laatste jaren heb nagedacht. De hele kwestie van het innerlijke leven met zijn verwarring, verveelvoudiging, gespletenheid (bewustzijn), het eigenaardige gegeven dat ik slechts Eén ben in gezelschapGa naar eind8, de importantie of non-importantie van deze feiten voor het denkproces, de ‘zwijgende dialoog tussen mij en mezelf’ et cetera. Ik ben nu (Sarraute's) Entre la vie et la mort aan het herlezen - dank je wel dat je een nieuw exemplaar voor me meenam. Ik weet zeker dat ik het niet begreep toen ik het voor het eerst las en ermee ophield. Ik dacht toen dat zij de maatschappelijke komedie opeens serieus nam. De belangrijkste zin inje essay voor mij en mijn specifieke interesses is: ‘van binnen... bestaan er geen verschillen; iedereen is hetzelfde.’ En dat is letterlijk waar, niet alleen metaforisch; alleen dat wat aan de buitenkant verschijnt, is onderscheiden, anders, zelfs uniek. Kortom, onze gevoelens zijn allemaal hetzelfde, het verschil zit in wat we daarvan laten verschijnen en hoe. Anders gezegd, de natuur heeft alles verstopt wat louter functioneel is en heeft het vormeloos gelaten. Wat uiterlijk is of wat uiterlijk verschijnt, is bijvoorbeeld precies symmetrisch, gekleurd et cetera, maar de innerlijke organen van alle levende wezens zien er niet uit, alsof zij toevallig bij elkaar gegooid zijn. Ad alter ego: de zwijgende dialoog van het denken vindt plaats tussen mij en mijzelf, maar niet tussen twee ikken. In het denken ben je zonder zelf [self-less] - zonder leeftijd, zonder psychologische eigenschappen, helemaal niet zoals je ‘in werkelijkheid’ bent. Dit twee-in-één kan ontaarden en dan spreken er twee ikken met elkaar waarbij ieder claimt het ‘ware’ ik te zijn, met een identiteitscrisis en al dat soort nonsens, inclusief de oneindige regressie die ermee gepaard gaat.Ga naar eind9 Het klopt natuurlijk dat er altijd en voortdurend iets in mezelf omgaat; dat ‘iets’ staat in contact miet de buitenwereld, het is iets ‘van binnen’ wat ‘naar buiten’ kijkt. | |
[pagina 95]
| |
Waarheen zou het anders kunnen kijken? Als het naar binnen begint te kijkenGa naar eind10, valt het onmiddellijk in de oneindige regressie, niet één zelf, maar verveelvoudiging. De ‘projectie van iemands eigen ego in de wereld’ is ofwel een daadwerkelijk project - ik zal dit of dat doen, zal dit of dat zeggen et cetera - of het is een projectie van de wereld in het eigen ego. Het cartesiaanse cogito me cogitare [ik denk mezelf denkend] als de enige realiteit. Niet cogito mundum [ik denk de wereld] of wat dan ook, maar cogito me cogitare, cogito me cogitare [ik denk mezelf denkend, ik denk mezelf het denken denkend] et cetera; met als resultaat dat nu de wereld onderworpen is aan dezelfde eindeloze caleidoscopische verandering, aangetast als het ware door de innerlijke verwarring van het zelf, zijn vormeloosheid. In deze innerlijke verwarring lossen alle identiteiten op, mets meer om je aan vast te houden. Identiteit is afhankelijk van manifestatie, en manifestatie is allereerst uiterlijkheid. De ‘primitieve functie’ van het woord, het ‘ai!’ of ‘goh!’, onderscheiden van een ongearticuleerde kreet, is al manifestatie voordat het een ‘teken of betekenaar’ kan worden. Taal is de uiterlijke manifestatie van iets innerlijks; maar het is een misvatting te geloven dat deze presentatie een loutere weerspiegeling is, een soort carbon-kopie van wat er binnen gaande was. Taal, gebaren, gezichtsuitdrukkingen - ze maken alle iets verborgens manifest, en het is deze manifestatie die het vormeloze, chaotische innerlijk zodanig verandert dat het geschikt wordt om te verschijnen, om gezien of gehoord te worden. Maar het pint ons evenzeer vast, het verplicht ons et cetera. Je zou (met Aristoteles) kunnen zeggen dat alles wat is, verschijnt; maar het punt is dat al wat leeft, ieder levend organisme, een ‘drang’ tot verschijnen lijkt te hebben; de moderne biologie, vooral A. PortmannGa naar eind11 en zijn school, heeft aangetoond hoezeer de functionele verklaring van natuurlijke feiten - zelfbehoud en het overleven van de soort - te kort schiet omdat ze geen rekenschap aflegt van de rijkdom van de fenomenen. Portmann definieert leven als ‘het verschijnen van een “binnen” in een “buiten”’, en ook hier is wat daadwerkelijk verschijnt natuurlijk helemaal niet hetzelfde als wat in het binnenste ‘is’ dat wij kunnen zien wanneer wij het opensnijden. In mijn optiek zou het verschil tussen | |
[pagina 96]
| |
mens en dier niet alleen in de manifestatie liggen, waarmee ik nu de bewuste keuze bedoel van wat ik wil dat er verschijnt, maar in de taal, voor zover deze niet alleen de communicatie is voor bepaalde doeleinden - de ‘taal’ van de bijen, hun dans, of de geluiden van de vogels, zijn tamelijk adequaat voor een louter informatief doel - maar in de zin dat de woorden per definitie de primaire levensbehoeften overleven en overstijgen, tenminste zolang de soort het uithoudt en woorden deel worden van de wereld. Als je vanuit dit gezichtspunt naar het ‘innerlijke leven’ kijkt, dan zijn de innerlijke opwellingen gelijk aan de onvermijdelijke herrie van ons functionele apparaat, wat Broch zielelatvaai noemt. Het is datgene wat ons gaande houdt. Het is niet minder aanstootgevend of ongeschikt om te verschijnen dan ons spijsverteringsapparaat of anders onze innerlijke organen die ook door de huid aan het zicht worden onttrokken. Vandaar: ‘De handeling bij N[athalie] S[arraute] komt op uit het duister dat haar verbergt met zulk een zichtbaarheid dat het bijna onbescheiden is’ (McCarthy). Als het duister zelf verschijnt, blijkt dat wij allemaal ‘hetzelfde’ zijn, en het verschijnt slechts als wij ziek zijn. Dit heb ik enigszins haastig en ongeduldig opgeschreven - alleen maar om je te zeggen hoe en hoezeer onder de indruk ik was van je artikel. Ik hoop dat mijn ongeduld het niet onbegrijpelijk maakt. Mocht dat zo zijn - tant pis. [...] Mijn lief, het gaje goed, | |
[pagina 97]
| |
141 Rue de Rennes, Paris 6 12 november 1975 Lieve Hannah, [...] Hoe gaat het met je, mijn lieve? En met je werk? Ik geloof dat ik je verteld heb dat we in Holland geweest zijn, het was erg leuk op onze verschrikkelijke verkoudheden na - alweer. Maar ik ben in het parlement geweest en heb met de minister-president gedineerd. Hij en de staatssecretaris van Defensie gaven me zeer toepasselijk advies over enkele technische problemen in mijn roman [Cannibals and Missionaries], zoals de vraag of de Nederlandse regering een helikopter die dertig passagiers kan vervoeren, zou kunnen lenen van de Duitse Navo-strijdkrachten. Erg amusante en aardige mensen. De enige angst is dat, daar Holland zo'n klein land is, iedereen al snel op de hoogte zal zijn van de plot van mijn verhaal. We hebben ook een polder bekeken en de landingsmogelijkheden onderzocht. Ik schrijf je snel een echte brief. Ik mis je, en veel liefs Bewerking en vertaling Christiane Kuby en Marja Loomans | |
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
|