Lust en Gratie. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Ernst & Mijmering | |
[pagina 109]
| |
Yves van Kempen
| |
[pagina 110]
| |
aan irritante diepzinnigheid en retoriek. Toch roemt Tom van Deel (Trouw) dit ‘overvolle en emotionerende boek’ onder andere om de tekening van de romanfiguren. Niks geen karikaturen, het zijn mensen ‘van vlees en bloed gemaakt met behulp van een bloemrijke, bloesemende taal’ tot leven gebracht. Het kan verkeren. Ook bij Carel Peeters (Vrij Nederland). Volgens hem laat de roman boek duidelijk zien hoe stijl inhoud kan uitdrukken: ‘Haar stijl is er een die weerstanden onder ogen wil zien en wil overwinnen, al was het maar met de juiste beelden en woorden, en daar zijn er veel van.’ Vitaal is er het juiste woord voor: ‘de woorden hebben iets om het lijf, de zinnen zijn even fijnzinnig als gespierd.’ En in De Groene Amsterdammer wordt het via de lap-top van Anthony Mertens ‘een nuchtere, laconieke, soms hilarische stijl met passages die de epische kracht hebben en de metriek, cadans en beelden ontlenen aan de Griekse tragedieschrijvers en mythografen’. Hij gunt De naam van de vader zelfs de eer van ‘de belangrijkste roman van de afgelopen jaren’. Zoveel hoofden, zoveel zinnen dus, maar bewondering voor een belangwekkend boek overheerst. En terecht. Met De naam van de vader schreef Nelleke Noordervliet een gedurfd boek, een volwaardige roman (en die wordt op Nederlandse bodem zo langzamerhand zeldzaam), met een knap in elkaar gezette en in de hand gehouden intrige. Vanaf de allereerste pagina demonstreert ze een vaste greep op haar materiaal te hebben, neemt ze de compositie van haar beelden stevig in handen en regisseert ze die met behulp van een even robuust als zinderd taalgebruik. Het boek kent een opmerkelijke opening. Het begint met een van op afstand door een fotografe waargenomen plaspartij van de advocate Augusta de Wit, hoofdpersoon in de roman. Tijdens een Bloemendaals feestje laat ze zich onder een treurwilg klaterend leeg lopen. Het voorval lijkt van symbolische betekenis. Het markeert een keerpunt in haar leven, een afscheid van haar verleden en een doorbraak naar een toekomstig eigen bestaan. Tot dan toe heeft ze zich steeds ondergeschikt gemaakt aan haar omgeving. Met deze ontsluiting creëert ze eindelijk de innerlijke ruimte die nodig is om alle tot op dat ogenblik opgehouden vragen omtrent haar identiteit, toe te laten. Na die dag begint het leven van Augusta verontrustend te schuiven. Wanneer ze op een ochtend onder de douche vandaan stapt en in een bewasemde spiegel nog wel haar lichaam gewaarwordt, maar elke herinnering verliest en daarmee ook haar geschiedenis, is het haar duidelijk dat alleen rigoureuze besluiten haar verder kunnen helpen. Vierenveertig is ze dan, | |
[pagina 111]
| |
een oorlogskind en wat voor een. Het woord buitelt al jaren door haar kop, dochter van een moffenhoer. Ze breekt de verhouding met haar getrouwde collega Erik plotseling af, bezoekt na een tijd van verwijdering haar (dementerende) moeder weer eens en keert van haar terug met een schoenendoos. De inhoud ervan bevat een brief en een foto van haar vader die ze nooit gekend heeft. Hij blijkt uit Weimar afkomstig te zijn en August Schulz te heten. Zo zijn ze via hun voornamen met elkaar verbonden. Augusta wordt in de eerste zin al geïntroduceerd als ‘een vegetatiegodin, rijpe oogst van gulle grond’. De draagwijdte van deze mededeling krijgt in de opbouw van het boek pas zijn volle betekenis. De roman blijkt geleed volgens de structuur van de oude vruchtbaarheidsmythe die de stadia kent van marteling (of kruisiging), afdaling in de onderwereld en wedergeboorte. Het eerste deel heeft met ‘Het woord’ een, zeker in mythisch verband, met betekenissen beladen titel gekregen. Het beschrijft hoe Augusta na de ontdekking van haar afkomst, haar moeders schuld op zich neemt en die probeert uit te boeten door honger te lijden, of de wreedheid van haar stiefvader te ondergaan als een geheime straf. Het middenstuk, ‘Het verborgen vaderland’, beschrijft haar speurtocht naar de vader en is daarnaast en daardoor een afdaling in het labyrint van de herinnering. Drie jaartallen geven toegang tot de geheugenplekken waar schuld en boete, verraad en wraak, offer en lijden liggen opgeslagen. Het zijn 1945, Augusta's geboortejaar aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en 1968, het jaar waarin Amsterdam met Provo, Parijs vanwege de arbeiders- en studentenrevolte en Praag door ‘het communisme met een menselijk gezicht’ trilden van revolutionaire spanning. Allemaal locaties waar ze actief is, samen met haar vriend Melchior Beerbaum, een halfjood die ze later zal trouwen en met wie ze de herinnering aan een verdronken kind deelt. Ten slotte is er 1989. In dat jaar speelt de roman, bezoekt ze met een vriend en vriendin Weimar, ontmoet daar de zus van haar vader die haar met een fotoalbum als hulpmiddel nog enigszins vertrouwd probeert te maken met de inmiddels gestorven man. Niet toevallig is 1989 ook het jaar van de Duitse hereniging. Het verblijf in wat eens de DDR was, herinnert Augusta aan de oprechte bedoelingen van de generatie uit de jaren zestig en confronteert haar tevens met het verlies van de toen gekoesterde idealen. Als foto's in een fixeerbad lichten beelden uit die tijd op: haar verblijf in de Franse hoofdstad vervuld van filosofische discussies en het idee van de verbeelding aan de macht of de dagen van de Praagse Lente vlak voor en tijdens de inval | |
[pagina 112]
| |
van de Russen toen ze Pavel Hasek leerde kennen, een Amerikaanse Tsjech op wie ze in een roes verliefd werd, met wie ze een nacht doormaakte en die ‘is verdwenen onder een spinsel van waarheid en leugen, mythe en werkelijkheid’. Want jaren later nog zal Melchior haar ervan beschuldigen dat hun kind in die nacht verwekt werd en daarom niet zijn kind was. Nelleke Noordervliet breit in de roman steeds met twee draden, die van het heden en die van het verleden. Die werkwijze biedt haar de mogelijkheid om in de patronen die daaruit ontstaan alle personages steeds van een achtergrond te voorzien. De complexe verstrengeling van persoonlijke en maatschappelijke geschiedenissen worden in het boek steeds in drietallen onderzocht. Behalve het mythische getal drie spelen foto's en spiegels een opvallende rol. Ze zijn de belangrijkste coördinaten op Augusta's geheugentocht. Spiegels betrappen het denkend oog en daarmee vooral actuele gemoedstoestanden van personen die zichzelf observeren. Zij maken van de verhouding tussen werkelijkheid en tijd een probleem van het bewustzijn zelf. Foto's daartegenover archiveren historische momenten. Hoofdstuk drie heet ‘Stirb und werde’ en heeft de spankracht van een catharsis uit een Griekse tragedie. Het verplaatst de roman naar de mythische plek bij uitstek: Kreta. Augusta is er in gezelschap van Erik naar toe gereisd om na jaren van scheiding de man te ontmoeten met wie ze haar leven ooit deelde en die ze om zoveel zaken is blijven bewonderen: zijn belezenheid, overtuigingskracht, gevoel voor theater en humor en zijn mysterieuze aantrekkingskracht. Tussen hen in staat nog steeds, en niet minder levensgroot dan voorheen, het drama van hun verdronken kind. De herbeleving daarvan brengt haar terug in de kring van de aloude mythen, ze ontdekt: ‘een preëxistentie, niet te definiëren als een goddelijk principe, een religieus beginsel of een morele imperatief, die met zoveel gemak in een naam bezweren wat naamloos is. Augusta ontdekte, misschien omdat het in de lucht hing, in haar eigen tijd en op haar eigen wijze de Vorm van het Niets. [...] Doen of niet doen. Eindelijk begreep ze het.’ Met De naam van de vader schreef Nelleke Noordervliet een even gewaagd als rijk geschakeerd boek, een ideeënroman die zich kan meten met het beste wat op dit terrein in Nederland gepubliceerd is: doordacht, doorvoeld, doortimmerd. |
|