een roze grafsteen in de aarde gelegd, terwijl het laatste verhaal, zonder dat iemand het weet, begraven ligt in een graf vol spinrag onder de keukenvloer.
Het is een mooi verhaal. Colette heeft een ‘uitgeteerd jong meisje’ aangenomen voor het uittypen van haar manuscripten. Het meisje (dat Adèle heet) lijkt zo pijnlijk eenzaam. Ze lijdt, natuurlijk, aan een gebroken hart. Adèle deed vroeger een trapeze-act in het circus, samen met haar man, diens beste vriend en een meisje met de naam Délia. In woorden die de geur van hars en zweet oproepen, beschrijft Colette hoe de meisjes elke dag door de avondlucht in de open armen van hun mannen vlogen. Maar toen gebeurde er iets vreemds; de meisjes werden verliefd op elkaar. Dreigementen en tranen volgden totdat Délia op een avond op de grond viel waar ze in de piste vol zaagsel lag, haar lieftallige nek gebroken. Adèles echtgenoot beweerde dat Délia gewoon uit zijn armen was gegleden, maar Adèle wist wel beter. Ze ging bij hem weg en had vreselijke gedachten van versleten en gebroken touwen totdat de trapeze afbrak en ook hij dood neerviel. Nu typt ze manuscripten uit en wacht tot haar hart breekt. En daar houdt het verhaal op.
Dan komt het lot opnieuw tussenbeide. Na verloop van vele jaren wordt Colettes kamer verhuurd aan een regeringsfunctionaris die een groot voorstander is van gestroomlijnde, moderne doelmatigheid. Dat wil zeggen dat de vloerplanken in de keuken die van lang geleden dateert, moeten worden opengebroken, vervangen en bedekt met speciaal, makkelijk schoon te houden linoleum. Er worden twee werklieden aangetrokken om het werk te doen, Albert en Salif. Albert is de baas, dus hij laat het meeste werk aan Salif over. Op een dag tilt Salif de losse vloerplanken onder het keukenraam op en ontdekt het laatste verhaal. Ze vinden wel vaker verborgen voorwerpen, geld en sieraden, zorgvuldig verstopt onder de eetkamervloer of achter de stortbak van de wc. Eigenlijk is Albert rijk geworden van die kleine vondsten. Maar de behoedzame Salif weet dat het geen zin heeft om zijn baas een stapel oude papieren te laten zien omdat het de indruk zou kunnen wekken dat hij de dingen van waarde zelf al heeft ingepikt, een beschuldiging die hem zeker zijn baan zou kosten. Gedurende enige tijd knielt Salif neer en bidt in stilte, met zijn gezicht in zuidoostelijke richting. Daarna, omdat hij een grote eerbied heeft voor andermans bezittingen, vouwt hij de papieren weer op en legt ze terug op hun stoffige rustplaats.