Kindertijd
• Ida Gerhardt
Ida Gerhardt is nu achtentachtig jaar en nog altijd zeer produktief. Haar laatste bundels waren Het sterreschip (1979), Dolen en dromen (1980), De zomen van het licht (1983) en De adelaarsvarens (1988). In 1982 verscheen bovendien een nieuwe editie van Gerhardts Verzameld werk, mooier uitgegeven dan ooit, in twee delen. Als de dikke Van Dale zijn die delen gevat in een hardkartonnen hoes, met foto's van de dichteres. Een niet toevallige gelijkenis: als er één dichter is die de Nederlandse taalschat bewaart en proeft, dan is het Gerhardt wel. Zij gebruikt vaak woorden en wendingen die haast niet meer kunnen van antiquiteit, maar als je ze eenmaal bij haar hebt gelezen, zijn ze weer modern, afgestoft: horen ze er weer bij.
Opmerkelijk vind ik dat Gerhardts werk de laatste tien jaar ook losser is geworden, eenvoudiger, soms bijna vrolijk en in elk geval minder streng. Ook qua versvorm is het werk vrijer dan voorheen.
Merkwaardigerwijs wijdt deze oude, kinderloze dichter veel verzen aan kinderen. Het gaat dan vaak over het belaagde, van liefde verstoken kind. Gerhardt toont een onveranderlijke empathie met kinderlijk lijden. In het heel korte vers ‘Bekentenis’ uit 1988 bijvoorbeeld:
Ik kan langs vlakke velden gaan,
ik kan op hoge bergen staan, -
ik kan geen ogenblik vergeten
wat kinderen is aangedaan.
Eenvoudiger kan het haast niet. Die twee plaatsaanduidingen ‘vlakke velden’ en ‘hoge bergen’ roepen samen, in hun onderlinge tegenstelling en complementariteit, de gedachte aan overal op. Wanneer je iets ‘geen ogenblik vergeet’ denk je er altijd aan. Het gedicht zegt dan: overal en altijd, denk ik aan wat kinderen is aangedaan. Het bewustzijn van wat kinderen lijden wordt daarmee gepresenteerd als overheersend en buitengewoon indringend. Tegelijk vult het gedicht niet in wat kinderen precies is aangedaan, waaraan deze ‘ik’ precies denkt. Die ‘inhoud’ moeten we als lezers zelf aan-