Lust en Gratie. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Rook
| |
[pagina 74]
| |
Vrouwen roken niet. Goed, sòms, maar dan met mate en met filter. Ze inhaleren niet en roken zeker niet op straat. Dat doet alleen een speciaal soort vrouwen. Je rookt toch nog niet, hè? Ook niet stiekem? Daar ben je nog veel te jong voor. Op een ondergronds station in Londen, met een vriendinnetje ‘op kamp’ ergens aan de kust en nu een dagje los in de grote stad. Zij rookte al, rolde tabak, behendig, likte geroutineerd, rolde er nog een. Om ons heen werden grote ogen opgezet. O dear. ‘Shag is voor bootwerkers’, murmelde ze tevreden, ‘voor Jan met de pet’. Wij hadden geleerd dat wij vooral géén bootwerkers waren.
Mijn laatste middelbare meisjesklas bevatte opeens een zittenblijfster, een lange, indolent ogende schone, beladen met attributen van een hogere orde zoals de kameelharen redingote, de aardappel in de keel, de doublé vulpen in lederen etui. Het lerarencorps van welke kunne dan ook kreeg rooie oortjes bij haar aanblik, zo kon de hele meisjesklas nu ooggetuigen, maar toch moest ze het jaar overdoen. Ze werd gesignaleerd met echte volwassenen, opgehaald door heuse mannen, soms in een sportbolide en ze wilde bij Nederlands naast me zitten. Ze rookte shag, uit een pondsbaal. Ik kocht een pondsbaal, vloei, een rolmachientje en prutste, knoeide en hoestte net zo lang tot ik de rook van een fatsoenlijk uitziend sjekkie via mijn neus weer naar buiten wist te krijgen. Ik was zestien. Rock Hudson nog steeds niet van gehoord, Dietrich op de radio. Zelf dacht ze over zichzelf als meisje, hoewel het haar soms gemakkelijker leek om nog een kind te zijn of een jongen. ‘Hier, kind’, zei de bakker, maar soms ook wel eens ‘Jongedame’. Een gekruisde-enkelwoord. ‘Adolescent’ las ze en zag er tuberculeuze hologigheid bij, ‘bakvisch’ in een oud damesblad. Secundaire geslachtskenmerken. Puber. Doe niet zo, ach het gaat wel weer over, het is de leeftijd. Wat was ze en wat ging over. Ik ging met haar mee naar huis. Tenslotte was zij gezakt en ik erg slim en beiden waren we van het model strijkplank-met-twee-knopen, dus daar kwam het natuurlijk door. Ik was vereerd en had het gevoel dat mijn maag zich achter in mijn keel bevond. Hoe dat kwam wist ik niet. Haar moeder praat- | |
[pagina 75]
| |
te tegen me alsof ik een vrouw was of in elk geval direct begreep waarom zij, de moeder, hier nu wel zo zat (nog meer attributen van een hogere orde) maar haar leven had verknald, gòdvermerde vast zat, dat wij dat anders moesten aanpakken, ons niet laten opbergen, ‘kérels’, inperken en haal even nieuwe sherry tegen haar dochter. Ze was agressief, ironisch, huilerig en aanhalig, alles wat moeders tot dan toe niet plachten te zijn. Ik begreep er niet veel van maar op een merkwaardig zachtjes aansluipende manier ook weer alles. Meisjes, vooral meisjes die nou eindelijk eens een beetje volwassen moeten worden, meisjes van een zekere leeftijd, zien soms op de gekste momenten kans op een boot te springen die ze naar de andere kant vaart. Vervolgens werd ik flink teut (‘tìpsy, liefje?’) van sherry door sinaasappelsap en moest alle zeilen bijzetten om thuis aan tafel zo nuchter mogelijk te lijken. Maar ik was al vervoerd.
Ik stopte briefjes in haar kamelenmouw. Krabbelde onzin in haar agenda bij Nederlands, krabbelde Heel Diepe Ryam-wijsheden in haar agenda bij Nederlands, fietste met schrikbarend lange omwegen van school naar huis om haar intussen misschien erg per ongeluk tegen te komen, zeurde om een echte vulpen en schafte het rolmachientje af. Shag draai je met je vingers en de plak zit onderaan. Geen idee waar dit allemaal toe moest leiden, wel dat het niet over de zoldertrap naar beneden moest buitelen. Anders dan bij voorhene hartsvriendschappen voelde dit met handen en voeten in iemand willen klimmen als een taboe. En het wàs nog niet eens hartsvriendschap. En er wáren al die mannen, inclusief de leraar Engels die helemaal raar van haar werd en bij wie ze nota bene in de auto stapte. Het zou een staaltje hardnekkige inventiviteit vragen om haar aandacht te vangen, maar het kon. Ik, vlo, zestien, net voor het eerst gaan bloeden, was op de andere oever geland, daar waar je je kansen en beperkingen moet gebruiken, waar je verneemt dat Rock Hudson op het oude land een filmheld was met een technicolour gebit. Hoe komt het dat de meisjes van de andere kant, niet the boys of the band maar die meisjes, elkaar er vaak zo feilloos uit kunnen pikken? Zwikken rond op hakjes, doffen zich standaard op, hullen zich in erger Peeks dan Cloppenburg bedacht krijgt, staan zuur achter winkelkarren, vet op de heupen, zijn gezegend met smaak voor een of ander en | |
[pagina 76]
| |
gieten op tijd hun geraniums. Hoe komt het dan? Is het de taaie belegeraar in ze, die dag en nacht een rode van een witte vlag kan onderscheiden? Zouden ze nooit echt zijn afgeleerd, weggevangen, ondergesneeuwd, aangeharkt; is een deel van ze zo'n meisje-op-de-rand gebleven, heeft het geweigerd vrouw te worden? Zien ze elkaar met het scherpe oog van nieuw land? ‘Mijn moeder zei, ‘wat ik ervan vind... Die mensen horen niet tot dezelfde wereld als wij... Maar het is nu eenmaal jouw vriendin... Luister kindje, je doet maar wat jij wilt, ik weet het niet. Daar slapen, waarom niet. Ik hielp haar met huiswerk of zoiets. Bleef eten met veel sinaasappelsap en heel behendig werd het steeds later, dus zat er niets anders op dan blijven logeren. Ik telefoneerde. ‘Hm’, zei mijn moeder. En natuurlijk was het opeens geen ordinaire nachtzoen meer tussen het bed en het ernaast geschoven logeerbed, het was zoenen, of zoiets. Je kansen gebruiken. Met handen en voeten in een andere orde klimmen, geruisloos, want muren hebben oren. 's Ochtends lieten wij de hond uit op de hei. Ze zei niet veel, zei ‘Dit kan niet’ en staarde veel naar de horizon. Kan wèl, dacht ik, maar bewaarde het voor later. ‘“Zo kan ie wel weer, hè?” brieste Ariane. “Wat betekent dat nou eigenlijk, is dat een nieuw soort logica? Betekent het dat ze wel van je zou willen houden, maar dat ze het niet kan en dat ze daar dus zo'n verdriet van heeft Nou zeg, die heeft maling aan iedereen! Heeft iemand wel het recht om dat tegen een ander te zeggen? Zeg! Kun je zoiets nog wel verdragen?” Ik geloof dat niemand weet wat hij wel of niet kan verdragen. Dat begreep ik toen ik Ariane hoorde tieren. Toen ik zag hoe ze ineens haar mond hield en me onderzoekend aankeek alsof ik plotseling tot een ander ras of zelfs tot een andere wereld was gaan behoren. “En wat ga je nu doen?” had mijn zusje Ariane gezegd, zachter en enigszins ontzet, maar toch bleef ze doorvechten als een dappere kleine krijger. “Je ziet best dat ze een loopje met je neemt Je blijft toch niet eeuwig naar haar koekeloeren Ik vraag me af hoe iemand zo koppig een ander kan blijven aanbidden die het totaal niets kan schelen...” | |
[pagina 77]
| |
Ik zei tegen Ariane of ze zich alsjeblieft met haar eigen zaken wilde bemoeien Ik zei dat ik vast en zeker weg zou gaan. Waren we opgeschoten, vroeg mijn moeder, was het laat geworden: er zat een donkere wolk in haar ogen. Moeders weten heel goed wanneer dochters nou eindelijk eens volwassen worden en het zag er bij mij niet naar uit. Misschien kon ze nog niet bedenken wat ze al wist, terwijl ik op mijn sokken de school uit zou stomen, een vak ging leren op de verst verwijderde zolderkamer die er maar te vinden was en wel altijd een met handen en voeten klimmend meisje zou blijven, een baal shag onder handbereik. Toen ze het had bedacht was ik al verdwenen, oefende kringetjes rook blazen voor het open raam, maakte me op voor een lang beleg. |