| |
| |
| |
De laatste dialoog van Plato
Laura Mancinelli
- Wie was, Ariadne, die sofist die naar jouw huis kwam? Een minnaar?
- Of hij beminde, weet ik niet, Socrates. Maar bemind werd hij zeker. Hij kwam hier op een dag bij toeval terecht toen hij achter een ekster aanzat, die hij tam wilde maken en die hem ontsnapt was.
- En heeft hij hem weer te pakken gekregen?
- Nee. Maar hij kwam hier terecht.
- Bedoel je, dat de draad van het lot ook de vlucht van een ekster volgt om zich te ontrollen?
- Niet de draad van het lot doet dat, Socrates, maar de draad van het leven.
- Verklaar je nader, maak dat ik begrijp hoe je denkt. En laten we ondertussen, als je het niet vervelend vindt, hier niet langs de golven blijven lopen maar ons neerzetten op die stenen die daarginds uit het zand omhoogsteken. Lang genoeg al hebben we onze voetstappen gedrukt in het natte, vaste zand van dit strand dat zo rustig in de windstilte van de zonsondergang ligt: ik op mijn leeftijd vind het prettig om een gesprek te voeren zittend aan de kust wanneer de zee zonder wind is en ons niet onze woorden ontsteelt. Zeg me, Ariadne, waarom protesteerde je toen ik het had over: ‘het lot’?
- Omdat in het leven van een mens niet zozeer het lot als wel het toeval zijn invloed doet gelden. Als die ekster in plaats van naar het oosten te vliegen de weg naar het westen was ingeslagen, dan zou die sofist hier nooit terechtgekomen zijn. En dan had ik hem niet kunnen liefhebben.
- Het leven is dus volgens jou afhankelijk van het toeval, van hoe de wind waait, van hoe een ekster vliegt.
| |
| |
- Zeker, van al die zaken, maar meer nog van de manier waarop een mens er gebruik van weet te maken, van de blik waarmee hij er naar kijkt. En niet van het lot.
- Van zijn blik? Wat bedoel je?
- Van de manier waarop hij op de uitdagingen van het leven ingaat. Ik bedoel dit: toen de sofist achter de ekster aan buiten adem bij mij terechtkwam, had ik hem met een onverschillig oog kunnen bekijken, kunnen doen of ik hem niet zag; of ik had hem woedend kunnen aankijken en hem uit mijn moestuin kunnen jagen, want die was hij in komen hollen, trappend op de prei die nog maar net was uitgeplant.
- Maar wat heb je dan wèl gedaan?
- Ik ben in lachen uitgebarsten. Ik vond het vervelend van het vernielde groentebed, dat is waar. Maar ik had te veel pret om het verschijnen van die filosoof die verdwaald was in een moestuin terwijl hij achter een ekster aanzat en die al hollend struikelde in de geulen. Ik had te veel pret om zijn verbaasde gezicht toen hij stilhield en in de gaten kreeg wat hij gedaan had en waar hij was aangeland terwijl hij achter de vogel met witte en zwarte veren aanzat. Daarom ben ik in lachen uitgebarsten.
- En hij?
- Na een ogenblik van verwarring begon hij ook te lachen.
- Verklaar me nu eens, Ariadne, dat onderscheid dat lag besloten in je eerste woorden, toen we nog langs de rand van de zee liepen en die voetafdrukken achterlieten die nu de ondergaande zon vult met dichte, donkere schaduw. Waarom heb je toen gezegd dat het zeker was dat hij bemind werd, maar niet zeker dat hij minde?
- Ik bedoelde dat ik niet zeker kan zijn van de gevoelens van anderen, maar alleen van die van mezelf.
- Dat is niet waar. Nou doe je maar alsof, Ariadne, ik zie het aan je glimlach.
- Ja, je hebt gelijk. Ik had moeten zeggen dat het voor mij veel belangrijker was hem te beminnen dan zelfbemind te worden. En ik bedoel niet dat dat altijd zo is. Maar die keer was het wèl zo.
- Het liet je dus koud of hij jou liefhad?
- Nee, allesbehalve. Ik denk zelfs dat het noodzakelijk is dat liefde beantwoord wordt. Maar het voorwerp van mijn liefde in aanmerking genomen, was datgene wat voor mijn leven bovenal telde: hem te beminnen. Want je weet dat beminnen kennen is.
| |
| |
- Dus het is niet, zoals ik wel gezegd heb, een vervoering van de zinnen, goddelijke verrukking die al het andere in het niet doet verzinken? Wat is dan jouw opvatting van liefde?
- Dezelfde als die van jou, Socrates. Eros is een god, het is de god die de mens ertoe drijft om al het mooie en goede te doen wat hem in zijn leven te doen vergund is. Het is de god zonder wie de mens zijn bestaan niet ten volle beleeft. Maar bovenal is Eros verlangen om te begrijpen en te kennen. Wanneer het voorwerp van liefde waard is gekend te worden, kan de kennis de overhand krijgen ook over de vervoering van de zinnen. Maar kort en goed, waarom proberen we de liefde te definiëren, nu we het erover eens zijn dat het een god is? We weten heel goed dat dat niet mogelijk is. Laten we genoegen nemen met de wetenschap dat zonder liefde niemand waarlijk dichter is, of schilder, of filosoof. Misschien zou niemand zelfs goed een moestuin kunnen onderhouden.
- Of hem ruïneren terwijl hij achter een ekster aanzat. Maar ook als het waar is wat je zegt, dat Eros niet te definiëren valt, dan vallen toch in ieder geval wèl de gevolgen aan te wijzen van zijn handelen. Ik zal je dus nu niet vragen wie hij is, maar hoe hij zijn invloed doet gelden, hoe hij werkt...
- Als impuls tot leven, als kracht die zich verzet tegen de dood. En jij weet dat heel goed, Socrates, en het is alleen maar uit koketterie dat je míj dat laat zeggen.
- Nee, je vergist je. Er is iets wat me duister blijft. Als zijn handelen een impuls tot leven is, betekent dat dat hij de tegenstrever is van de dood, hij strijdt tegen de dood. Maar wie wint het in die strijd? Slaagt Eros erin Thanatos te verslaan? Dat is het probleem dat me duister blijft.
- In talloze vormen strijdt Eros tegen de dood, in alle vormen van kunst, in alle vormen van wetenschap, in alle vormen van godsdienst. Maar de dood kan niet verslagen worden.
- Wat bedoel je, Ariadne? Waarom dat: ‘kan niet’?
- Omdat, als hij verslagen kon worden, de mensen gelijk zouden zijn aan de goden, onsterfelijk zouden zijn. Maar zelfs Phidias, zelfs Homerus is niet onsterfelijk. Hun werken leven voort, maar zijzelf, als persoon, zijn stervelingen.
- Eros is dus de verliezer en kunst heeft geen nut? Is dat wat je bedoelt?
- Nee. Phidias en Homerus zijn mensen en ze zijn sterfelijk. De dood wordt niet verslagen door de kunst, en ook niet door Eros. Maar desalniettemin is Eros niet de verliezer.
| |
| |
- Hoe is dat mogelijk? Hoe is het mogelijk dat in de strijd tussen Eros en Thanatos geen van de twee de verliezer is? Lijkt je dat geen ongerijmdheid gezien het feit dat die twee toch tegengestelde krachten zijn en als zodanig elkaar uitsluiten?
- Het is geen ongerijmdheid, en het werk van de kunstenaars is niet zonder nut. Zonder kunst zou je niet kunnen leven. Kunstenaars realiseren de meest omvangrijke ruimte van leven die de mens is toegestaan, veel omvangrijker dan degene die een moestuin onderhoudt, maar die óók zijn deel van leven realiseert, zoals de arbeiders die het Parthenon bouwen en marmerblok op marmerblok en steen op steen stapelen. Maar de dood uitschakelen, dat gaat niet. En het is goed dat dat zo is.
- Waarom zeg je dat het goed is? Is het misschien niet alleen maar onvermijdelijk?
- Het is goed, omdat als de mensen het leven zouden bezitten zonder de dood, ze in een dimensie zouden leven die ze zich niet eens voor kunnen stellen. Voor de mens heeft het leven zin, juist omdat het grenst aan de dood, omdat wanneer het leven er is ook de dood er is, of op zijn minst zijn schaduw altijd aanwezig is. En je weet dat tegendelen tegelijk kunnen bestaan.
- Dus jij bent het niet eens met wat ik tegen Cratylus zei om hem te troosten over de dood van zijn vader: dat je niet bang moet zijn voor de dood omdat, wanneer het leven er is, de dood er niet is, en wanneer de dood er is, het leven er niet is, wíj er niet meer zijn?
- Inderdaad, daar ben ik het niet mee eens. Dat is, Socrates, een redenering pour le besoin de la cause, ook al kon ze in dat bepaalde geval haar nut hebben, in die zin dat ze Cratylus kon troosten. Maar jij weet dat het niet zo is. Jij weet dat de mensen het leven tegelijk met de dood gegeven is, zoals vreugde samen met smart, goed tegelijk met kwaad. Alles in het leven van de mens is vermengd met zijn tegendeel.
- Maar dan is het, zoals de sofisten zeggen, zo, dat wat elkaars tegengestelde is, samenwoont; tegendelen zijn verenigd aanwezig in iedere ervaring, als broers haast.
- Zoals je zegt, o Socrates. Het zijn broers, en wel onafscheidelijke broers. De mens is het niet gegeven de dingen te bezitten in hun absoluutheid, en voor de mens is Eros onafscheidelijk verbonden met Thanatos, het leven met de dood. Dat leert je de baan die de zon beschrijft: vanaf het moment dat hij opkomt, gaat hij op weg naar zijn ondergang, waardoor oost en west
| |
| |
zich samenvoegen op zijn reis. Zo is het ook met het bestaan van de mens: daarin zijn leven en dood altijd verbonden, en het een is voorwaarde voor het ander, zoals het oosten voor het westen en omgekeerd, de zonsondergang voor de dageraad, de dag voor de nacht, en de nacht voor de dag.
- Maar zeg me dan eens, Ariadne, hoe kan dat voor de mens iets anders zijn dan een bron van ongeluk? Een dergelijke toestand lijkt me toch heel triest.
- Een reden tot ongeluk is het alleen wanneer de mensen uit zijn op het absolute dat ze niet kunnen bereiken, en wanneer ze het goede des levens in zijn totale omvang willen bezitten, wat niet voor hen is weggelegd. Het absolute komt toe aan de goden, als ze al bestaan. Maar de maat van de mensen is een andere. Herinner je je de mythe van Semele, die Zeus in het gelaat wilde zien en erdoor tot as verging? Die mythe wil te kennen geven dat ieder goed voor de mensen slechts toegankelijk is wanneer het is omfloerst door zijn tegendeel. Anders zouden ze het niet kunnen grijpen en er niet van kunnen genieten, en ze zouden erdoor vernietigd worden. En zo is het ook met de liefde, Socrates, die altijd vermengd is met liefdeloosheid, en nu eens is het een overheersend, dan weer het andere, en als een weegschaal in voortdurende beweging, doet dat de gemoedsgesteldheid van de minnaar schommelen tussen vreugde en lijden, en in deze aanhoudende afwisseling realiseert zich het leven van de mens. Dit is de maat waarbinnen het bestaan van de mens zich afspeelt, en dit alleen.
- Ik vraag me af, Ariadne: als de maat van de mens zodanig is dat hij niets kan bezitten in zijn absoluutheid, en in het bijzonder het leven niet; als met andere woorden de toegang tot de onsterfelijkheid in welke vorm dan ook voor hem is afgesloten - ik vraag me af of dat dan geen reden is voor een diepe moedeloosheid, zo diep dat ze degene die de dingen zou bezien zonder het floers der illusie zou beletten in het leven ook maar iets moois of goeds te bewerkstelligen; zo diep dat ze hem zou brengen tot dadeloosheid of tot het vergooien van zijn leven en zijn talenten.
- Die vraag, o Socrates, heb ik mezelf ook gesteld. En ik blijf hem me stellen. Je vraagt je af: als we dan toch moeten sterven en van ons niets overblijft, waartoe dient het dan om te leven? En vooral: waartoe dient het om al handelend te leven wanneer je geen Phidias en geen Homerus bent en geen werken aanvat die reiken tot voorbij de individuele dood? Wanneer je alleen maar in staat bent een moestuin te onderhouden of kinderen voort te brengen die op hun beurt weer zullen sterven?
- Heel goed gezegd, Ariadne. Maar wat dan?
| |
| |
- Dan zou ik je willen antwoorden met het beeld van die voetstappen die we daar in het zand hebben gedrukt. Zie je het spoor van onze wandeling, zoals dat wordt aangegeven door de schaduw die zich in de afdukken nestelt? Zo is ons leven. Wanneer we voorbij zijn, wanneer we dood zijn, zal de herinnering aan ons gaandeweg slijten, precies zoals onze voetstappen slijten in het zand door de voortdurende aandrang van golven en wind, tot ze uitgewist zijn. En ook de herinnering aan ons leven zal zijn uitgewist wanneer diegenen dood zijn die ons hebben gekend en bemind. Maar iets blijft er, naar mijn overtuiging, over, ook al zijn we geen Phidias of Homerus. Want het weefsel van het menselijk leven heeft meer weerstandsvermogen dan het zand van dit strand, het is elastischer en taaier, en bewaart de afdrukken van allen die voorbij zijn gegaan, afdrukken die meer of minder diep zijn, meer of minder diep ingedrukt. Maar toch allemaal aanwezig. Dat zijn onze werken, onze handelingen, die die van anderen kruisen en ze in zekere mate ook wijzigen, eventueel in uiterst geringe mate, zoals de handeling van de jongen die het water ging halen om de kleuren van Apollodorus vloeibaar te maken. Niets gaat verloren in dat soepele en duurzame weefsel dat het leven van de mensen is, ik bedoel niet dat van ieder afzonderlijk, maar dat van allen in hun totaliteit. En wanneer jij een schilderstuk van Apollodorus bekijkt en ervan geniet, dan leeft in jou behalve de penseelstreek van de meester ook de handeling van de jongen die voor hem water ging halen, of die van de kookster die zijn avondeten klaarmaakte. Maar nu, o Socrates, kunnen we beter weer naar binnen gaan, ook al omdat dit gesprek van ons àl te gedurfd aan het worden is. De prei van mijn tuin, eerst vernield en daarna opnieuw geplant, wacht je voor een eenvoudig avondmaal, samen met malse sla en olie van deze heuvel. En ook wacht je een kan wijn die we zullen drinken op de ekster die op zijn vlucht de weg dwars door
mijn tuin had genomen, en op de sofist die achter hem aan kwam en die me heeft geleerd wat ik je nu gezegd heb.
- Ik wist wel, Ariadne, dat je terug wou komen op het onderwerp van die sofist, en ik weet ook wat je bedoelt met de toespeling op de ekster: je bedoelt dat ook die, met zijn vlucht zonder duidelijk doel, tegenwoordig is en leeft in wat we nu gezegd hebben. Ik ga graag met je mee naar binnen, want het is al zo dat de zeelucht hier me te vochtig wordt, en graag zal ik samen met jou de maaltijd gebruiken, zittend in de deuropening, waar de zilte geur is te ruiken, die de avond losmaakt uit zee, en waar hij zich vermengt met de zoete kamperfoelie die je tegen de muur van je huis
| |
| |
omhoog hebt laten klimmen. Maar wat die wijn betreft, laten we daar wat van bewaren voor het geval er iemand zou passeren daar bij de zee en zijn voetstappen zou vermengen met de onze, of hij nu komt langs een weg die hij nog niet kent, of dat hij terugkeert over een pad dat hem al bekend is.
Vertaling: Frans Verbrugge
Uit: Laura Mancinelli, Il fantasma di Mozart, Torino 1986, pp. 123-130.
|
|