Lust en Gratie. Jaargang 10(1993)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Drie gedichten Esther Jansma Het woord voor leeuw Met mijn tochtende mond vol tijd, waaigat, roep ik het dier en hij komt. Hij komt over de deinende brug van mijn tong, de boog van een arm die zich heft boven water, dan wijkt en zinkt tot spiegeling. Het woord voor leeuw kromt en strekt zich, stijgt, krimpt. Papier door vuur verteerd; geen woord is groot genoeg voor zoveel onbehouwen rood en goud. Hij loopt niet, hij doodt afstanden. Zijn schreeuw komt uit een buik van grond, is instorten, een dodelijk verschuiven. Hij likt mijn tong stuk met zijn tong, wrijft tegen de spijlen van mijn mond. [pagina 75] [p. 75] Modernisme Dit, glazen tanden uit een onderkaak, helblauw verhemelte waaruit de zon, die ronde god van goud, zijn speeksel groen tot daktuinen en parklandschappen druipen laat, dit is de ideale stad. Het is hier vroeg in de middag. We zitten allemaal achter het stuur en rijden voortdurend zachtjes juichend naar huis over wegen als glijbanen. Gelijk engelen in een luchthaven zijn we, lichter dan adem, onbewust van techniek als de eenhoorn die het tienjarig maagdje nadert: glimp tussen stralende vlakken van beton, gelenigde honger naar gaaf zijn, volmaaktheid. Hij neigt naar haar schoot zoals wij ons voegen in de volgende rijstrook, bevend, hulpeloos van liefde voor de choreografie die zij, de bijna ingerichte, niet begrijpend uitvoert, feilloos. [pagina 76] [p. 76] Dione Een hek van tanden, marmeren niets waarin niets uitgesproken kan; de lucht ontbreekt haar, woorden doen in haar verwoeste havens aan - Dione kent zichzelf niet meer. Hoe ging het laatste kind, hoe gaat het haar, ze weet het niet, ze smelt van binnen, is een vuur in mantels van marmer, verstard, een stomgeworden dier dat roerloos lijdt, blind van verdriet, niet sterft. Bezoekers aaien haar gezicht, dopen hun voeten in haar water, drinken van haar, zijn haar kind niet. Vorige Volgende