Lust en Gratie. Jaargang 9
(1992)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
[Brief van Leïla Sebbar aan Nancy Huston]In 1986 verscheen een boek met brieven van de Frans-Algerijnse Leïla Sebbar en de Frans-Canadese Nancy Huston. De twee schrijfsters kwamen naar Parijs en ontmoetten elkaar in de jaren zeventig. Zij werkten samen bij het tijdschrift Histoires d'elles dat tot 1980 verscheen. Alhoewel beide schrijfsters zijn geïntegreerd in Frankrijk houdt ballingschap hen door hun achtergrond bezig. Al in 1977 gaven zij in Histoires d'elles ruimte aan vrouwen in ballingschap om ‘onze angst te overwinnen om over ballingschap te schrijven’. Huston en Sebbar schreven elkaar gedurende anderhalf jaar brieven bedoeld om achteraf te publiceren. De ervaring van ballingschap wordt hierin bezworen, geliefkoosd en tot op het bot ontleed. In antwoord op onderstaande brief schrijft Nancy Huston op 7 Januari 1985: ‘Onze ballingschap is een fantasma. Een fantoom. Dat wil zeggen: een dode die wij hebben willen opwekken, opdat we hem konden ondervragen, bekloppen... Zou onze correspondentie niet in bepaald opzicht een lijkschouwing zijn?’
Parijs, 11 December 1984
Nancy,
Je vertelt in je laatste brief dat je tot nog toe, dat wil zeggen sinds anderhalf jaar, niet over ballingschap hebt gerept, dat alles wat je geschreven hebt oneerlijk is (als je het goed vindt zullen we hier in een tête-à-tête verder over spreken)... En ik, ik heb de indruk dat ik mijn territorium, mijn land, mijn ballingschap, aan het verliezen ben... Wat zou ik zonder ballingschap moeten, als ik datgene zou verlaten wat mij sinds mijn geboorte bepaalt? Gelukkig leef ik dankzij een reis naar Marseille in de stellige overtuiging - omdat het die avond daarginds over kruispunten van culturen ging - dat ik nooit kan | |
[pagina 65]
| |
ontsnappen aan de biologische verscheurdheid waaruit ik ben geboren. Niets, zo weet ik, zal ooit die eerste wezenlijke breuk kunnen helen, opheffen: mijn Arabische vader, mijn Franse moeder; mijn islamitische vader, mijn christelijke moeder; mijn vader afkomstig uit een kuststad, mijn moeder uit het hart van Frankrijk... Ik bevind me op een kruispunt, voortdurend uit mijn evenwicht, uit angst voor gekte en ontkenning als ik me uitsluitend aan deze of gene zijde ophoud. Dus leef ik aan de oevers van beide kanten... Omdat ik teveel analyseerde, was ik bang deze positie te hebben uitgeplozen, al te zeer te hebben uitgeput en sinds enige tijd merk ik dat ik bij anderen die altijd al verder weg zijn, niet op zoek ben naar het exotische, maar steeds meer naar hun ballingschap, alsof je die zou kunnen meten... Ik begin te teren op mijn ballingschap en ook op die van anderen, ik ben op weg een parasiet van mezelf en tegelijkertijd van anderen te worden. Ik ben zo bang dat de inspiratie, ik bedoel een bepaalde emotie die ik nodig heb als ik schrijf, me in de steek laat als de ballingschap wegvalt, dat ik me vastklamp aan het geringste teken. Zo lees ik bijvoorbeeld de pagina met gemengd nieuws in de Libération en ik denk meteen: hier zou ik ballingschap als ondertitel hebben gezet in plaats van werkster... Laat het me je in het kort vertellen: Héléna, bevoorrechte Poolse in Polen (zij maakt deel uit van de nomenclatura), kiest ervoor naar het westen te gaan. Zij komt in Frankrijk wonen nadat ze haar Poolse echtgenoot heeft verlaten. Alleen, zonder familie, vrienden, huis, kinderen, zonder haar moedertaal die zij in Parijs niet kan spreken (zij ontloopt de Polen), wordt zij werkster om in haar levensonderhoud te voorzien. In een café in de wijk van de Bastille ontmoet ze een Tunesische arbeider. Gedurende vier jaar leeft ze met hem samen. Op een dag vertrekt hij alleen naar Tunesië en komt als getrouwd man in Parijs terug met een jonge Tunesische vrouw, Rabiah. Na enige maanden ontvlucht echtgenoot Chedli twee of drie nachten per week het huwelijksnest om Héléna op te zoeken die vriendschap heeft gesloten met Rabiah. Misschien dat Héléna en Rabiah gelukkig hadden kunnen samenleven als echtgenotes van dezelfde man ergens op een Afrikaanse patio... In Parijs loopt alles slecht af. Rabiah gaat naar Héléna toe. Ze maken ruzie, schelden elkaar voor rot - in de taal van het gastland neem ik aan - gaan op de vuist. Héléna is vijfendertig jaar, Rabiah zeventien; de ene vrouw is sterk gebouwd, de andere niet. Héléna vermoordt Rabiah. Héléna is helemaal alleen: zij heeft niemand die ze in vertrouwen kan nemen, met wie ze zou kunnen praten, aan wie ze alles zou kunnen vertellen, niemand die ze kan roepen. Met wie zou ze onder een hoedje kunnen spelen? Er is maar een oplossing: Rabiah die | |
[pagina 66]
| |
misschien illegaal in Frankrijk was, laten verdwijnen... Was zij echt getrouwd met Chedli? Wat is de status van deze man in Frankrijk? Mocht hij haar zoeken dan zal dat zonder hulp van de politie zijn. Mechanisch snijdt Héléna het lichaam van Rabiah met een mes in stukken, te beginnen bij het hoofd en verspreidt de stukken zoals in de Griekse tragedies van moord en doodslag, maar dan wel in de Parijse afvalbakken en niet over de mediterrane aarde waar Rabiah vandaan komt. Van Rabiah zal men terugvinden ‘de romp van een jonge vrouw met een matte huid en bruine haartjes en met naar binnen gekeerde tepels’... Het bovenlijf van iedere vrouw uit het Zuiden van Frankrijk of mediterrane landen. Een stichtelijk verhaal... Aan het einde van de tunnel van ballingschap wacht de dood, de afvalbak, de gevangenis, en tussen leven en dood, de gekte: een zenuwinzinking van Rabiah als ze bij Héléna is, de moord op Rabiah door Héléna en het in stukken gesneden lichaam van de jonge Tunesische opdat er niets van overblijft en het niet geïdentificeerd kan worden. Zij is niemand meer, niet eens een menselijk wezen, zij is een aantal stukken vrouwelijk lichaam, zonder begraafplaats, een stuk afval. Dit is zo'n voorbeeld van een van die tekenen, het akeligste... In vergelijking hiermee vallen alle andere in het niet. Ik heb je al verteld over dat Duitse meisje dat ik in een winternacht ontmoette in een brasserie in de buurt van De Hallen: dun blond haar, hemelsblauwe wat zwaarmoedige ogen, een bleke vleselijke mond; als ze lachte zag je een aantal slecht verzorgde tanden, waarvan sommige rot. Ik heb je verteld over haar beweeglijkheid, het gemak waarmee ze in vreemde landen leeft en vreemde talen spreekt. Een paar dagen geleden toen ze even in Parijs was belde Meike me op. Ik ken haar eigenlijk niet, ik ben een keer naar een feest gegaan ergens in een buitenwijk op een flat die ze met een vriend die ook haar minnaar was deelde en ik was toen een beetje boos op mezelf, omdat ik de hele avond zo somber ben gebleven... Ik wist niet wat ik moest zeggen; haar vrienden verveelden me; het waren allemaal ouwe hippies die daar heel ‘cool’ zaten of junkies die zich hadden bekeerd tot een of ander droevig sociaal werk en er droevig over vertelden. Ik had de indruk dat ze de laatste decadenten van het westen waren, maar dan zonder de bravoure, de charme en de verleidelijke excessen van de decadente levensstijl van overdreven en perverse rijken. Ze leefden in de vegetarische ellende die het kenmerk is van vegetariërs die voortdurend bezig zijn met hun maag, buik, slikvermogen en spijsvertering... als zieke oudjes; het was beklagenswaardig. Ze waren lelijk en afgetakeld. Die avond voelde ik me in hun gezelschap een klein meisje of een oude vrouw. Ik | |
[pagina 67]
| |
heb niets gezegd. Meike droeg een witte jurk van een wollen stof die strak om haar lichaam zat. Ze ging steeds rond met groente en drank. Ik heb haar nauwelijks gehoord. Ik kwam te weten dat ze elkaar allemaal al heel lang kenden, dat ze in de loop der jaren vaker van stelletje waren gewisseld en dat ik niets te zoeken had tussen hun intieme gesprekken. Ik was bijna weggegaan. Ik bleef, als verstijfd in mijn intolerante houding. Een jaar later dus belt Meike op om me gedag te zeggen en te vertellen over haar omzwervingen, haar ballingschap, haar komen en gaan. Zo kom ik te weten dat zij in een klein plaatsje in Colorado woont en dat ze een aantal maanden als receptioniste in een hotel heeft gewerkt en vervolgens in een nachtclub waar ze achter de bar stond. Ze hadden haar aangenomen vanwege haar Frans en Engels accent. Voor de Amerikanen uit Colorado leek zij een Frangaise en de baas had dat exotische wel leuk gevonden. Verder had ze overdag werk gevonden op een instituut waar ze Franse les gaf, maar geen Duits vanwege haar Franse accent als zij Duits spreekt (ze heeft een paar jaar in Frankrijk gewoond)... Ze zegt dat ze nooit van het Duits, haar moedertaal, heeft gehouden en dat ze een Duits spreekt dat trouw is aan de Franse syntaxis. Voor haar moeder is dat een gruwel iedere keer als Meike haar in Duitsland opzoekt. Ze zegt ook dat ze Engels spreekt als een Amerikaanse. Tot haar verbazing vertelde ik haar dat zij in het Frans het accent heeft van een Engelse Canadese... Ik dacht eerst dat jij het was die belde en D. zei zonder enige twijfel: ‘Nancy voor jou’... Na Colorado zal Meike naar Mexico gaan en vervolgens naar Argentinië en Alaska. Ze wil haar omzwervingen in Afrika eindigen. Ze heeft me nog nooit verteld wat ze zoekt. Flora Tristan die zocht de arbeidersklasse en ook zichzelf tijdens haar reizen in Peru; haar vader was immers een Peruaanse aristocraat. In Londen en Frankrijk ging zij wanhopig op zoek naar arbeiders voor de revolutie vanuit een christelijke geloofsovertuiging die haar opbrak. Ze stierf alleen tijdens haar zoektocht van zendeling op veertig- of eenenveertigjarige leeftijd in barre omstandigheden. Misschien werd ze bijgestaan door Eléonore, de jonge revolutionaire wasvrouw die zij als dochter had geadopteerd en die haar enige volgelinge was. Zij voelde zich meer betrokken bij een sociale outcast dan bij haar eigen dochter. Vandaag de dag, sinds Yvette RoudyGa naar eind1. en het presidentschap van Mitterrand staat Flora Tristan op Franse postzegels die op 8 maart 1984 zijn ingegaan... En ik die niet reis (met ShérazadeGa naar eind2. ga ik naar Palestina)... Toen ik deze brief begon wilde ik je over mijn verbazing vertellen bij het openen van een brief die mij bereikte via Sans frontières de emigrantenkrant waar- | |
[pagina 68]
| |
voor ik nu werk sinds Histoires d'elles er niet meer is. Ik herinner me dat Amar me bij de vrouwen weghaalde. Toen ik de envelop opende viel mijn oog op ansichtkaarten van Bretonse vrouwen in Bretonse klederdracht, oude vrouwen en jongere die bezig waren met werkzaamheden van de streek. Ik bedacht dat het van iemand moest zijn die me wilde plagen met mijn verzamelwoede van ansichtkaarten van vrouwen in ouderwetse klederdracht... Misschien herinner je je nog dat ik bij Histoires d'elles altijd iedereen die op reis ging vroeg om het soort ansichtkaarten dat je nergens meer vindt: Martine Delétang bracht ze voor me mee uit Spanje, jij hebt ze me gestuurd, net als Dominique Pujebet en Luce en Dominique Doan, Dani, Hélène, Rosi uit Australië, Ruth uit Israël... Het waren iedere keer vrouwen, of kinderen, of landschappen van her en der, gekke en vriendelijke tekens die ik altijd als zodanig heb ontvangen, omdat ik geen echte verzamelaar ben. Ik doe alsof. Een manier om te geloven dat ik uit een land met een duizend jaar oude geschiedenis kom; die vrouwen in verouderde en ontroerende klederdracht. Voor Histoire d'elles ben ik in 1979 naar Longwy gegaan op het moment dat de metaalarbeiders acties hielden en ik ging samen met vrouwen en kinderen in klederdracht naar feesten en kermissen die door links werden georganiseerd. Op dat moment heb ik geloof ik de noodzaak om te schrijven gevoeld, om vrouwen en meisjes die uit de Maghreb-landen naar Frankrijk zijn geëmigreerd aan het publiek voor te stellen. Ik werd getroffen door kleine meisjes die in Lotharingse klederdracht op regionale muziek volksdansten; en die kleine meisjes waren Arabisch. Hun moeders hadden de kostuums samen met Franse moeders genaaid, Lotharingse vrouwen die de modellen hadden kunnen namaken van familiekostuums die van moeder op dochter worden bewaard. Terug in de trein naar Parijs dacht ik aan al die vrouwen uit de Elzas, Lotharingen, uit Vlaanderen, Limousin, Toulouse, Bourgondië, uit Berry... die de passen van volksdansen uit de streek leerden en die hun moeders kostuums van het oude Frankrijk lieten naaien om in klederdracht te kunnen volksdansen, net als op de televisie..., en zij waren Arabisch of uit Kabylië, of Berbers van de Afrikaanse kust, gelukkig zoals kleine meisjes op feesten dat kunnen zijn, op een podium, vereerd en met applaus overladen. Na Longwy heb ik Fatima geschreven... Maar die Bretonse vrouwen, van wie kwamen die? Vrienden van mij in Bretagne hebben me nog nooit dat soort kaarten gestuurd... Het is een Bretonse jongen die jij tijdens de jaren bij Histoires d'elles hebt leren kennen en die jou nog steeds schrijft. Vanaf 6 december 1984 schrijft hij ook mij, nadat hij om andere redenen naar Carmen Castillo | |
[pagina 69]
| |
had geschreven. Hij schrijft dus naar vrouwen van de ballingschap... Hij vertelt me in zijn brief dat hij van ontwortelde mensen houdt, van hen die buitengesloten zijn, dat hij die mensen overal in Frankrijk heeft ontmoet; hij zegt dat hij graag vreemde talen leert, ik weet niet of hij Bretons spreekt, hij is gek op Latijns Amerika, ik weet niet waarom, misschien vanwege de mengeling van culturen? Het is vreemd. Ik vertel je over Yannick die jij goed zult kennen uit brieven alsof ik hem antwoordde via deze brief... Ik voer een correspondentie met een jongen die ik niet ken en die een beetje op Yannick lijkt, maar dit pas sinds een paar maanden, sinds De Chinees uit Afrika. Hun ballingschap is tragischer dan de onze want in werkelijkheid hebben zij daar waar zij wonen weliswaar een plek en een taal, maar zij staan er op een wanhopige manier buiten, zonder te kunnen zeggen dat zij zonder land en zonder woorden zijn, zonder moedertaal, want dat zou niet kloppen. Wij kunnen tenminste nog volhouden dat een deel van onze echte werkelijkheid elders is en dat dat klopt. Zij niet. Via een omweg van kaarten uit de provincie, Franse volksfeesten waar kleine Arabische meisjes dansen, ben ik terecht gekomen bij mijn Frans-zijn... en eens te meer... Jij gaat met Léa op familiebezoek naar de Verenigde Staten en naar Canada. Je gaat vaak weg. Jij zult in de winter met je dochter daarginds zijn, ik zal alleen zijn in Parijs, zonder kinderen voor Shérazade. Léa zal gegroeid zijn. Misschien spreekt ze woorden die ik niet zal begrijpen? Liefs, Leïla Leïla Sebbar, brief xxix uit: Nancy Huston & Leïla Sebbar: Lettres parisiennes, autopsie de l'exil. Paris, Barrault 1986. |