Lust en Gratie. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
ineke middag
| |
[pagina 76]
| |
Karin Daan ontwierp het homomonument op de Westermarkt in Amsterdam. Terwijl zij indertijd op de afdeling Monumentaal van de Arnhemse academie zat, voltrok zich daar een grote verandering. Tot dat moment beschouwde men de monumentale kunst voornamelijk als ornament en als ondergeschikt aan de architectuur. De docenten Hendriks en Struycken formuleerden nu, hiertoe uitgenodigd door de directeur van de academie Harry Verburg, een nieuwe visie op de vormgeving van de ruimte en op het beroep van monumentaal vormgever. Zij zagen de traditionele monumentale kunst als een exclusieve kunst, slechts weggelegd voor enkelingen. Het uitgangspunt van de Arnhemse School was, dat het individu meer invloed moest krijgen op de vormgeving van zijn directe omgeving. De kunst zou zich bovendien niet moeten beperken tot een incident, maar moest zich uitbreiden tot het vormgeven van de hele buitenkant en de omgeving van de architectuur. Men vond het grootste deel van de grootschalige wederopbouwarchitectuur saai en eentonig en dat zag men als het gevolg van een tekort aan uitdrukking van individualiteit. Het was de taak van de kunstenaar om daar iets aan te doen. Zo kon de kunst uit het isolement van de musea worden gehaald en weer een plaats krijgen in de directe omgeving en in het dagelijks leven van de mensen. De via inspraak kenbaar gemaakte wensen van de gebruiker moesten daartoe een plaats krijgen in het programma van eisen voor het ontwerp. | |
Luisteren naar een plekKarin Daan zei in 1985: ‘Misschien ben ik wel een designer, iemand die goed kan vormgeven naar aanleiding van een programma van eisen.’ De op de academie geleerde methode is nog altijd haar werkwijze, hoewel minder dogmatisch dan in haar opleidingstijd. Aan de hand van een analyse van alle factoren die een rol spelen in de te ontwerpen ruimte, stelt zij een programma van eisen op, dat wordt getoetst aan vooraf bepaalde criteria en aan de beeldende middelen die de kunstenaar ten dienste staan. Daaraan vooraf gaat echter dat wat Karin Daan noemt ‘het luisteren naar een plek’. Van vitaal belang voor het ontwerpproces is haar directe gevoelsmatige reactie op een | |
[pagina 77]
| |
plek. Bepalend daarvoor kan de sfeer zijn, de klank. Op dat moment ontstaan op een intuïtieve manier de basisvormen van het ontwerp: zij weet onmiddellijk of het ontwerp rond of vierkant, plat of bol, groot of klein moet zijn. Voor de basisvormen probeert zij aansluiting te vinden bij de architectuur, bijvoorbeeld in het materiaal en in de maatvoering. Zij werkt echter niet met exacte verhoudingen, maar wijst vanuit haar ruimtelijke gevoel de zwaartepunten in een ontwerp aan. De zo ontstane ideeën krijgen een plaats in het programma van eisen, waarin verder technische, financiële en gebruikerseisen zijn geformuleerd. Het verdere verloop van het ontwerpproces is formeel; het ontwerpen bestaat dan uit het oplossen van een gesteld probleem. Karin Daan probeert zo veel mogelijk wensen en eisen in het ontwerp te realiseren. Karin Daan is een zuivere ontwerpster; niets van haar ontwerpen wordt door haarzelf uitgevoerd, noch berekent zij zelf de eventueel benodigde constructies. Zij maakt daarom gebruik van simpele materialen en constructies die zij zelf kan overzien. Met deze middelen ordent en organiseert zij de ruimte. Naarmate het ontwerp vordert, verliest zij zowel haar interesse in het ontwerp als in de verdere uitvoering. Vaak werkt zij details niet eens meer helemaal uit en staan er in haar definitieve ontwerptekeningen nog vraagtekens. Soms echter brengt zij nog veranderingen in het ontwerp aan terwijl de uitvoering al gaande is. | |
Een ginkgobladHoe werkt Karin Daan, wat zijn haar inspiratiebronnen? Om dat te achterhalen praten we met haar over de opdracht waar zij nu aan werkt. Een opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Nederlandse Ambassade in Tokio. ‘Vorig jaar nodigde het Ministerie van Buitenlandse Zaken me uit om documentatie in te zenden. De Nederlandse Ambassade in Japan had mij uit een aantal kunstenaars gekozen en met Kerstmis heb ik op hun uitnodiging een bezoek van twee weken gebracht aan Tokio. Ik heb de opdracht aangenomen en een plan gemaakt dat ik deze zomer heb gepresenteerd. Mijn opdrachtgevers op het ministerie in Den Haag waren enthousiast over mijn voorstel, maar wilden het ook voorleggen aan de ambassade, dat wil zeggen de gebruikers. Als die ook akkoord gaan, gaan we dit plan uitvoeren.’ | |
[pagina 78]
| |
‘Op het terrein staat een ambassadeurswoning, een negentiende-eeuwse villa met koperen daken, in een beeldschone oude tuin. Daaromheen rukken de “sigarettenaanstekers” van Tokio op. Aan de andere zijde van het terrein komt een nieuw gebouw, de zogeheten kanselarij. Aan mij was nu de opdracht om een intermediair te maken tussen de bestaande tuin en de nieuwbouw. De nieuwbouw zal ontworpen worden door een Nederlands architectenbureau, en de uitvoering wordt overgenomen door een Japans bureau, dat uiteraard veel beter op de hoogte is van de bouwspecialismen en -procedures ter plaatse.’ ‘Ik heb me laten inspireren door de plek zoals ik dat altijd doe en ook door de aard van de opdracht. Het is natuurlijk heel bijzonder om in Japan iets te mogen doen. Op het terrein staan ginkgobomen, ook wel maidenhairtrees genoemd. De vorm van het blad van deze bomen heb ik gebruikt als uitgangspunt voor het ontwerp. Ik had al heel snel gezien dat ik dat wilde doen. Ik heb persoonlijk affiniteit met deze bomen omdat mijn ouders ze geplant hebben op een oud landgoed aan de IJssel, waar we gingen wonen toen ik nog klein was. Ik zag ze in Tokio voor het eerst als inheemse bomen. Het blad is echter ook een Japans symbool, in Tokio zag ik dat het veel werd gebruikt.’ ‘Na mijn bezoek ben ik gaan schetsen en de situatie gaan intekenen en zo kwam ik uiteindelijk tot een plan waarbij ik een groot plein wil maken in de vorm van het ginkgoblad. In de oude tuin die iets hoger ligt is een bescheiden waterpartij. Die wil ik als bron gebruiken voor een cascade die via de middennerf van het ginkgoblad naar een bassin vlakbij de entree van de nieuwbouw loopt. Naast het plein moet achter een bamboescherm het zwembad komen, ook in de vorm van een ginkgoblad. De hoofdkleur wordt terra of okerrood in overleg met de architect, die nu een halfrond gebouw ontwerpt waarmee het plein wordt afgesloten. Op dit moment vind ik het zwembad het mooiste element in het plan, maar sommige delen moet ik nog verder detailleren en dan kan alles weer veranderen.’
‘De achtergrond voor het kiezen van zo'n ginkgoblad, een motief dat ik dus al uit mijn jeugd ken, is voor mij heel belangrijk. Ik noem het altijd mijn bagage. Het zijn de dingen waarvan ik ben gaan houden, die ik heb leren liefhebben en dat is ook de reden dat ze me zo fascineren. Dat héb ik, dat draag ik met me mee en dat kan dan opeens naar buiten komen. Dat ginkgoblad is me nooit speciaal opgevallen maar op het moment dat ik er dan mee geconfronteerd word is dat een | |
[pagina 79]
| |
enorme prikkel. Ik denk wel eens dat het huis waar ik opgegroeid ben, die hele overgang tussen huis en buitenwereld, ontzaglijk inspirerend is geweest. Daar was ik me toen natuurlijk niet van bewust maar later merkte ik dat dat een grote rol heeft gespeeld. In dat huis leerde ik al de liefde voor de plek, voor de ruimte waar je je lekker in voelt, die op een bepaalde manier vormgegeven is, die je ruikt. Ik heb daar om me heen leren kijken. Voor mij ligt de inspiratie op straat. Niet hier in die hondedrollen maar zoals de straat vormgegeven is in zijn algemeenheid. Soms moet je er ver voor reizen en soms is het heel dichtbij.’
‘Toen ik indertijd naar de academie ging wist ik niet eens wat monumentale kunst was. Ik kon aardig tekenen en had een vaag idee van een kunstenaarsleven: op zolderkamers zitten en wijn drinken, wist ik veel! Toen de directeur me uitlegde wat monumentaal was dacht ik, ja gebouwen, dat lijkt me wel wat. Architectuur daar zag ik ook wel iets in. Het lijkt of ik toevallig in dit vak terecht ben gekomen. Maar dat ís natuurlijk niet zo; je vangt iets op en dat doet iets bij je, het raakt je. Ik kwam precies op de juiste plaats en daardoor leerde ik eigenlijk mezelf kennen, mijn eigen mogelijkheden. Ik ben in mijn vak verstrikt geraakt, erdoor gepassioneerd. Als ik zou moeten bedenken wat ik nog meer zou kunnen dan lijkt schrijven me ook ontzettend mooi. Maar toch doe ik dat niet en dit doe ik wel. Als ik in mijn dia's zit te rommelen, merk ik dat ik alleen maar pleinen heb en parken, bomen, plekken. Daar ben ik gewoon gek op. Een goed plein, in Frankrijk, Italië, Spanje, dat vind ik zo prachtig.’ | |
Veel te mooi voor de ruimte‘Het is wel jammer dat je in dit vak zo verschrikkelijk weinig te zeggen hebt over de uiteindelijke kwaliteit. Als je schildert kun je je schilderij helemaal beheersen. Je kunt zelfs als je echt goed bent, bepalen waar het komt te hangen. Terwijl de plekken waarvoor ik moet ontwerpen dikwijls al zo amorf zijn. Mijn ontwerp is dan misschien wel mooi maar in de verdere uitvoering ben ik dan niet meer zo geïnteresseerd. Daarvoor ben ik ook te weinig manueel. Ik ben een ontwerper pur sang. Het Homomonument was een uitzondering. Dat was in drie opzichten uniek: het is een uniek monument in de wereld, ik voerde zelf de directie over de uitvoering en ik stond oog in oog met een plek van een heel grote schoonheid. Bij zo'n schoonheid | |
[pagina 80]
| |
moet je er als ontwerper op je knieën naar toe. Ik heb ontzag voor die plek en dat gevoel zit ook in het ontwerp.’ ‘Voor de plek in Tokio heb ik ook ontzag. Die tuin heeft een grote kwaliteit. Maar meestal krijg ik opdrachten in zeer treurigmakende omgevingen. Ik begin in eerste instantie zeer geïnspireerd te schetsen en word dan bijna lyrisch over mijn eigen talent: als een god maak ik tenminste íets temidden van deze ellende. Wanneer ik dan terug kom op de plek des onheils vind ik mijn ontwerp veel te mooi voor de ruimte. Het is altijd minder dan wat in mijn kop zit, gewoon doordat die plek zo lelijk is. Ik vind Nederland eigenlijk ontzettend lelijk. Het landschap is mooi maar wat ze er aan architectuur in plempen is godgeklaagd. De meeste mensen interesseert het alleen of ze met de auto voor hun deur kunnen komen en of de hond van de buurvrouw niet in hun tuin kakt. Dat is gewoon walgelijk en zij vinden mij walgelijk omdat ik dictatoriaal zeg wat er allemaal moet gebeuren.’ ‘Ik heb wel eens gedacht: ik schei ermee uit en ga gewoon mijn eigen plannen maken. Ik ga voor mijn vriendinnen en mensen van wie ik houd de ideale omgevingen ontwerpen. Maar tegelijkertijd ben ik heel ambitieus en wil ik applaus. Ik wil gebouwd worden. Daarom doe ik ook mee aan de prijsvraag voor het Museumplein, omdat ik naar mijn idee met bijzondere ogen naar zo'n ruimte kijk. En het bevredigt mij toch meer dan om voor een vriendin een eiland te ontwerpen.’
‘Toen ik een tijd alleen was, heb ik tekeningen gemaakt van ruimtes die op zichzelf stonden. Ik kan heerlijk gaan zitten dromen over ruimtes met een speciale betekenis en een bijzondere lading, zonder dat ze uitgevoerd hoeven te worden. Maar het zijn wel ruimtes die veel vertellen en helemaal geïnspireerd zijn door de dingen waar ik van houd. Die dingen verzamel ik ook. Als kind had ik al plakboeken vol met mooie plaatjes. Die boeken maak ik nog altijd en dat is in feite mijn cultuur, datgene wat ik met me mee draag. Het is zoveel meer dan alleen die paar dingen die je ontwerpt. Kijk, dit is mijn oude balkon. Zo'n mooie plek waar ik veel van houd, dat kun je ook voelen. Ik heb ook nog iets met dieren dat overal dwars doorheen gaat. Als je mij aan het huilen wilt krijgen, moet je me een film met olifanten laten zien. We hebben thuis altijd heel veel beesten gehad. Daarom houd ik zo van Barry Flanagan. Bij het ontwerp voor het Museumplein heb ik ook ergens een Barry Flanagan neergezet. Al deze plaatjes vertellen net zo veel over mij als mijn werk. Ik doe ook alijd foto's bij mijn documentatie.’ | |
[pagina 81]
| |
‘En bij al het mooie en perfecte wat ik verzamel, heb ik dan het gevoel: ik moet ook zoiets moois maken. Eigenlijk hoeft dat dan niet uitgevoerd te worden want ik vind het plan op zich al zo prachtig. Vooral zoals ik dat zelf dan in een boekje maak en omring met al die andere mooie dingen. Dat héb ik dan toch maar mooi, dat pakken ze me niet meer af. Ik heb die boekjes nog van vroegere ontwerpen. Ze lopen over van een charmante naïviteit. Je kunt er aan zien wat een geïnspireerd meisje ik was, zó enthousiast. Alles wat ik deed was diep gevoeld. Hier staat: ...groot orgasme. Alles blijft beperkt binnen de kraal van mijn intelligentie...’ Het was allemaal volstrekt idioot maar zo ontzettend geïnspireerd en zo romantisch.’
‘Eigenlijk doe ik nog altijd niets anders dan een gigantische verzameling aanleggen van dingen waar ik van houd. En soms, heel soms komt daar een werk in voor wat ík gemaakt heb.’ | |
[pagina 82]
| |
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
[pagina 85]
| |
[pagina 86]
| |
[pagina 87]
| |
[pagina 88]
| |
[pagina 89]
| |
|