Lust en Gratie. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Van bastaard tot pelgrim: riten en geschriften voor MadameGa naar eind1.
| |
[pagina 67]
| |
In 1964 verscheen De Bastaard en werd onmiddellijk een bestseller, die zowel grote lof oogstte als scherpe kritiek. Het was de uitdagende autobiografie van een vrouw van middelbare leeftijd die haar onwettige geboorte, haar lelijkheid, haar gecompliceerde biseksuele avonturen, haar armoede en haar falen in het maatschappelijke en het professionele leven op agressieve wijze wereldkundig maakte. De controverse rond het verschijnen van De Bastaard werd nog verscherpt door het lovende voorwoord van Simone de Beauvoir. De schrijfster van het boek, Violette Leduc, was voor het publiek nagenoeg een onbekende, ook al had zij toen al meer dan twintig lange, ijverige jaren geschreven. Leducs onverschrokken individualistische houding had haaks gestaan op de voornaamste literaire stromingen die tussen 1945 en 1965 tot ontwikkeling waren gekomen. Zij behoorde niet tot de groep geëngageerde schrijvers die, met hun polemische ondersteuning van kwesties betreffende moraal en politiek, het aanzien van de jaren van het existentialisme bepaalden, zij was ook niet betrokken bij de literaire rebellie die bekend werd als de Nouveau Roman. Leduc hield zich volstrekt afzijdig van de belangrijkste historische en politieke knelpunten van haar tijd. Het beschimpen van de taal als een misleidend middel, het verwerpen van het begrip ‘karakter’, of het theoretiseren over experimentele stilistische technieken, het was haar alles even vreemd. Integendeel, het obsederende ‘ik’, de aanhoudende eigen stem, bleef het grondprincipe dat de structuur van al haar werken bepaalde. Doordat haar gehele werk het karakter van een bekentenis heeft, wordt in iedere tekst de spil gevormd door de vertelster Violette, een vertelster die zich voor de niet erg aanlokkelijke taak gesteld ziet, aan de taal zowel identiteit als herkenning te ontworstelen. Leduc wilde zowel haar kijk op dagelijkse gebeurtenissen als haar afschrikwekkende hallucinaties in literaire werken vorm geven. Zij vermengde surrealistische visioenen met uiterst nauwkeurige beschrijvingen van haar eigen banale werkelijkheid. Als geobsedeerd komt zij steeds terug op problemen van het zelf en diens pijnlijke verwikkelingen met aanbeden anderen. De fictionele personages die zij een enkele keer schiep, waren nooit cerebraal of welbespraakt; zij bleven statisch, verloren hun innerlijke samenhang of vervielen gaandeweg in totale stilte. Leducs werk is door critici wel vergeleken | |
[pagina 68]
| |
met dat van Céline, Beckett en Genet; toch is het altijd aan de aandacht van zowel de literatuurwetenschap als de commercie ontsnapt. | |
Poètes mauditsHaar werk was bovenal onthutsend. De onverbloemde lesbische bekentenissen, de expliciet erotische beschrijvingen, de niet aflatende obsessies met schuld, lelijkheid, wreedheid en eenzaamheid brachten vele lezers in verwarring. Leduc heeft daarmee misschien, evenals Jean Genet, een weg gebaand voor de moderne poètes maudits, maar het feit dat zij de eerste vrouw was die tot deze traditite behoorde, maakte haar heel kwetsbaar voor kritiek.Ga naar eind2. Beide schrijvers waren ongeveer in dezelfde tijd ‘ontdekt’ door Jean Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Beiden zagen zichzelf als verschoppelingen, als individuen die in sociaal en in seksueel opzicht nergens op hun plaats waren. De eigenschappen die de samenleving ongewenst achtte maakten zij beiden met graagte tot een uitdagend zelfbewustzijn, waarvanuit zij geladen en onstuimige literaire werken schreven. Maar Leduc dwong haar lezers haar innerlijke wereld van genadeloze pijn en mislukking binnen te gaan en velen zijn daarvan met afkeer op hun schreden teruggekeerd. De gewaagde en amorele aspecten van haar werk, die haar zouden zijn vergeven als zij deze met enige triomf naar voren had gebracht - zoals bij De Sade of Genet - werden haar, nu zij uitsluitend tot verdriet leidden, kwalijk genomen. Het kwaad boeit niet als er meer nog dan uit deugd, pijn uit voortkomt. De Beauvoir was zich van deze impasse bewust toen zij in haar voorwoord bij De Bastaard schreef: ‘Violette Leducs gereserveerde schaamteloosheid is een van haar meest overrompelende kwaliteiten, die haar overigens ongetwijfeld geen goede dienst bewijst: ze schrikt puriteinen af en vuilbekkers vinden bij haar niets van hun gading.’Ga naar eind3. Bovendien werd de ‘niets ontziende eerlijkheid’ waarvoor De Beauvoir zoveel waardering had, opgevat niet alleen als exhibitionisme, maar ook als een teken van ongevoeligheid voor moreel onderscheid. De gefixeerdheid van de vertelster op haar eigen innerlijk en het ogenschijnlijke gebrek aan medeleven met het lijden van anderen heeft vaak negatieve reacties opgeroepen.Ga naar eind4. Ondanks het feit dat Violette Leduc met haar vroegere werk het respect had afgedwongen van een kleine maar vooraanstaande groep schrijvers, onder wie Sartre, Camus, Jouhandeau, Cocteau, Genet en | |
[pagina 69]
| |
Violette Leduc. Collectie Van Gennep
| |
[pagina 70]
| |
Sarraute, zag zij in de eenzaamheid en de afwijzing die de hoofdthema's van haar werk vormden, toch haar lot bevestigd, toen haar boeken twee decennia lang grotendeels onbekend bleven. Het feit dat Leduc met schrijven doorging, ondanks de schijnbare mislukking van die onderneming, heeft zij voornamelijk te danken aan de bijzondere band die zij had met Simone de Beauvoir gedurende deze sombere periode in haar leven. | |
Leduc en De BeauvoirViolette Leduc en Simone de Beauvoir ontmoetten elkaar in Parijs kort na de oorlog. In die tijd vormde het paar Sartre/De Beauvoir het middelpunt van het Parijse intellectuele leven. L'Invitée (Uitgenodigd, Agathon, 1986) was verschenen in 1943, Le sang des autres (Bloed van anderen, Agathon, 1986) was net uitgekomen en De Beauvoir werkte op dat moment aan Tous les hommes sont mortels (Alle mensen zijn sterfelijk, Agathon). Haar persoonlijke verhouding met Jean-Paul Sartre en haar samenwerking met hem op intellectueel gebied waren hecht: haar toekomst als schrijfster leek veelbelovend. Het leven van Leduc stond met de succesvolle levensloop van De Beauvoir in schril contrast. Leduc, die gebukt ging onder een levenslange obsessie met haar onwettige geboorte, die leed onder een uiterlijk dat zij zelf wanstaltig noemde, in wie nooit de wonde plekken waren geheeld van een reeks vernietigende liefdesaffaires met zowel vrouwen als mannen, en die werd gekweld door een onbeantwoorde liefde voor de homoseksuele schrijver Maurice Sachs, voelde zich in die tijd door eenzaamheid overspoeld en getergd door ledigheid. De bevrijding, die De Beauvoir in een feestroes had gebracht, had daardoor een omgekeerd effect op Leduc, die juist de oorlog als een soort verademing had ervaren.Ga naar eind5. De terugkeer naar een situatie die voor de meeste mensen als ‘normaal’ gold, betekende voor haar het hervatten van een armoedig bestaan aan de rand van de samenleving. Dit waren hun levensomstandigheden toen het vroegere ‘welopgevoede meisje’, dat zich inmiddels een vaste plaats had veroverd in de meest invloedrijke kringen van haar tijd, werd voorgesteld aan Violette, ‘lelijk mirakel, bastaard, door seks geobsedeerde, sado-masochistische voyeur, paranoicus, chronische klaagvrouw, aan luxe verslingerde, aan ijdelheid zich vergapende, sjacheraar tijdens de bezetting, Vestaalse maagd van de homoseksuelen in Parijs literaire kringen, hoer, moedermoordenaar, souteneur, verklikker, proletariër | |
[pagina 71]
| |
noch bourgeois noch intellectueel, maar vernederde, hartstochtelijke, mateloze armoedzaaier (...) Violette die zo graag in de smaak had willen vallen, maar het niet verder bracht dan steeds weer in uitersten te vervallen, driftkop, door creativiteit benevelde, met haar ogen vol waanzin die elders wenen.’Ga naar eind6. Deze ontmoeting, die voor Leduc het grootste keerpunt in haar leven was, is door Simone de Beauvoir kort beschreven in haar memoires: ‘In de herfst ontmoette ik, via een gemeenschappelijke vriendin, in de rij voor een bioscoop op de Champs Elysée, een elegante, lange, blonde vrouw wier gezicht onmenselijk lelijk was en tegelijk een intense levenslust uitstraalde: Violette Leduc. Enkele dagen later, in café Flore, overhandigde zij me een manuscript. “Ontboezemingen van een vrouw van de wereld”, dacht ik. Ik opende het schrift: “Mijn moeder heeft me nooit een hand gegeven.” Ik las de eerste helft van het werk aan één stuk uit.’Ga naar eind7. Het dunne manuscript, waarin Leduc vertelde over haar wrange jeugd in een klein plaatsje in Noord-Frankrijk, had niets van de ‘ontboezemingen van iemand uit de beau-monde’ die De Beauvoir zich had voorgesteld. De Beauvoir, die onder de indruk was geraakt van Leducs talent, deed enkele suggesties voor wijzigingen in de tekst en publiceerde fragmenten van de herinneringen in het kort tevoren opgerichte tijdschrift Les Temps Modernes. Daarna bracht zij het manuscript van Leduc onder de aandacht van de uitgever Gallimard en L'Asphyxie werd vervolgens gepubliceerd in de reeks Espoir onder redactie van Albert Camus. Gedurende de daarop volgende zevenentwintig jaar was Simone de Beauvoir de stuwende kracht achter de persoon van Violette Leduc, degene die haar inspiratie maar ook haar wanhoop steeds weer in goede banen wist te leiden. Het was De Beauvoir die van Leduc het harde werken eiste, het doorzettingsvermogen, en het moeizame schaven aan de taal, waardoor zij in staat werd gesteld verder te komen dan alleen het noteren van willekeurige associaties met haar jeugd en volwaardige literatuur te produceren. Iedere twee weken ontmoetten zij elkaar om te bespreken wat Leduc in die tijd had geschreven. De eeuwig terugkerende vraag van De Beauvoir, ‘Heb je gewerkt?’ bracht Leduc beurtelings in verlammende onzekerheid en in een stemming van herwonnen vastberadenheid. De Beauvoir steunde Leduc op alle fronten. In jaren van grote armoede hielp zij Leduc financieel met een bescheiden maandelijkse toelage, die in naam door Gallimard werd betaald. Zij introduceerde Leduc in haar vriendenkring om te proberen het schrijnende isolement van haar protégée | |
[pagina 72]
| |
wat te verlichten. Toen Gallimard besloot honderdvijftig pagina's van Leducs derde boek, Ravages, die hij seksueel te expliciet vond, te censureren, was het De Beauvoir die daartegen, overigens zonder succes, in het geweer kwam.Ga naar eind8. Toen de verminking van dit boek en daarna de onverschillige reactie van het publiek Leduc tot steeds grilliger excessen dreven, signaleerde De Beauvoir dat haar neiging tot zelfvernietiging gevaarlijke vormen begon aan te nemen, en overreedde zij haar zich te laten opnemen in een inrichting. Zij kreeg daar shocktherapie en een slaapkuur. De kracht om weer te gaan schrijven hervond Leduc pas nadat De Beauvoir haar het idee aan de hand had gedaan een autobiografie te beginnen. Bij het eerste deel van dit werk, De Bastaard, schreef De Beauvoir een geestdriftig voorwoord, waarmee zij ertoe heeft bijgedragen het boek een bredere bekendheid te geven bij het publiek. Tenslotte was het De Beauvoir die het derde deel van de autobiografie redigeerde, dat Leduc kort voor haar dood in 1973 voltooide. Hoewel Simone de Beauvoir nooit de intieme vriendin werd waarop Leduc zo vurig hoopte, nam zij de plaats in van Violettes moeder Berthe als de krachtige moederfiguur in het fantasieleven van haar beschermeling. Onbewust bracht zij in Leduc een verbeeldingswereld tot leven waaruit enkele van haar beste werken zijn voortgekomen. En het allerbelangrijkste: zij bleef haar voornaamste literaire gids en haar meest kritische lezer. Geleidelijk aan werd Simone de Beauvoir niet alleen Leducs mentor voor het leven, maar ook haar muze. Uit deze dubbelrol blijkt eens te meer hoe uitzonderlijk de band was die tussen deze twee vrouwen bestond. Niet alleen komt juist het mentorschap tussen vrouwen onderling heel zelden voor, doordat alle vrouwen in een positie van machteloosheid verkeren, maar ook behoren, zoals Carolyn Heilbrun het zo treffend heeft verwoord, ‘Muzen (...) aan mannen (...) de muze is steeds sterker opgevat als het eigendom van mannen en de inspiratiebron van mannen. De vraag wie als muze optreedt voor de vrouw, en welk geslacht de muze in dit geval heeft, is tot voor kort nooit gesteld.’Ga naar eind9. Het is Simone de Beauvoir - uit Leducs volwassen leven niet weg te denken - wier aanwezigheid in vrijwel al haar werken het meest voelbaar is. Ravages is aan haar opgedragen. L'Affamée is het verhaal, geschreven als een dagboek, van Leducs hartstocht voor Madame, in wie de nauwelijks verholen persoon van De Beauvoir kan worden herkend. De vertelster in Trésors à prendre richt zich herhaaldelijk tot Madame, al is deze in de tekst niet lijfelijk aanwezig. En Simone de Beauvoir komt natuurlijk voor op vrijwel | |
[pagina 73]
| |
Simone de Beauvoir
| |
[pagina 74]
| |
iedere bladzijde van de autobiografie waarmee Leduc fameus is geworden. Leducs werk is, zoals Françoise d'Eaubonne terecht zegt, ‘niet meer dan één en dezelfde brief aan Simone de Beauvoir geschreven.’Ga naar eind10. Simone de Beauvoir was niet de eerste bestaande persoon aan wie Leduc intens gehecht raakte en aan wie zij tevens een hoofdrol toekende in haar voornamelijk autobiografische literaire werk. Van het beeld dat op deze manier van verschillende personen wordt geschetst, biedt dat van De Beauvoir echter het beste inzicht in het gevoelsleven dat in belangrijke mate heeft vorm gegeven zowel aan het leven van de persoon Violette, als aan het werk van de schrijfster Leduc. Op deze structuur zal ik hieronder nader ingaan, om enig licht te werpen op de uiteenlopende rollen die De Beauvoir in het gehele oeuvre van Leduc vervult. | |
Nabijheid en afstandIn La folie en tête, het tweede deel van Leducs autobiografie, geeft zij de sleutel tot een beter begrip van haar onvermogen bestendige relaties te onderhouden met anderen: de metafoor van de verrekijker. ‘Een verrekijker snijdt je van mensen af door je dichterbij hen te brengen. Je ziet tot in detail wat ver van je vandaan gebeurt, maar deel daaraan heb je niet.’Ga naar eind11. Violette benadert anderen alsof ze hen ziet door een verrekijker, waardoor zij de indruk heeft dat deze heel dichtbij zijn, terwijl ze in feite, als in een optische illusie, heel ver van haar af staan. Wanneer de verrekijker wordt weggehaald, overvalt haar de enorme afstand die haar van anderen scheidt, overvalt haar ook haar eigen hopeloze vervreemding. Een bittere teleurstelling, iedere keer weer. Wel is dit echter een verademing na de te grote nabijheid, die verstikking (l'asphyxie) tot gevolg heeft. De frustratie waarvan het werk van Leduc is doortrokken, komt voort uit haar gewoonte lange tijd aan haar illusies vast te houden, om de verrekijker dan bruusk te verwijderen. Een correct perspectief wordt nooit gevonden. Schokkende vertekeningen en onjuiste waarnemingen leiden tot een ommekeer in Violettes oordeel over iedere persoon tot wie zij zich voelt aangetrokken. De titels alleen al van haar eerste drie boeken, L'Asphyxie, L'Affamée en Ravages, laten in beknopte vorm de paradox zien van een persoonlijkheid die hunkert naar aandacht en daardoor tezelfdertijd wordt verstikt, een persoonlijkheid die door een scheiding van degene die zij liefheeft tegelijk wordt verwoest en | |
[pagina 75]
| |
bevrijd, terwijl zij verlangt naar een nabijheid die haar onvermijdelijk te gronde richt. Dit spanningsveld is uiteindelijk het gevolg van de ambivalente relatie van de vertelster met de dominante figuur in haar leven, haar moeder Berthe, die, evenals De Beauvoir, in vrijwel alle werken van Leduc aanwezig is. De grote moeite die Violette heeft met het vinden van een eigen identiteit ten opzichte van haar moeder, zou enigszins kunnen worden verklaard met behulp van de theorie over object-relaties die Nancy Chodorow heeft ontwikkeld in haar boek The Reproduction of Mothering.Ga naar eind12. Niet alleen miste Violette al vroeg in haar jeugd een vader, die haar had kunnen helpen zich uit de primaire eenheid met haar moeder en de afhankelijkheid van haar los te maken; maar deze laatste behandelde haar dochter bovendien als een verlengstuk van zichzelf en belastte haar met al haar eigen angsten, zorgen en passies en de verbittering waarmee zij zich in het bestaan van een vrouw schikte. De steeds terugkerende problemen van toenadering en verwijdering van anderen, die het gehele leven van Leducs autobiografische vertelster beheersen, zijn te verklaren met Chodorows uiteenzetting over de psychische structuren in het onderbewuste van de vrouw, waaraan zij haar minder vastomlijnde en meer fluctuerende ego te danken heeft. Violette is niet in staat zichzelf uit de oorspronkelijke eenheid met haar moeder te bevrijden en de complexe uitingsvormen van dit onvermogen internaliseert zij. De band met een aanbeden persoon wier plichtsgetrouwe maar zo afstandelijke manier van doen Violette regelmatig tot wanhoop drijft, fungeert als model voor alle daarna volgende verhoudingen. Met de fictionele en autobiografische personages Isabelle, Hermine/Cécile, Gabriel/Marc, Jean Genet en Jacques Guèrin laat zij steeds weer ditzelfde patroon ontstaan: het duidelijkst is dit echter te zien in de twee werken waarin zij De Beauvoir (Madame) een cruciale rol toekent: L'Affamée en Trésors à prendre.Ga naar eind13. L'Affamée, geschreven direct na Leducs eerste ontmoeting met De Beauvoir en verschenen in 1948, bevat het beste voorbeeld van de obsessie van de vertelster met wat zij noemt ‘de identieke spiegelingen van aanwezigheid en afwezigheid.’Ga naar eind14. Het belangrijkste thema in dit boek is honger: het innerlijk smacht naar aandacht en tederheid, verslindt zichzelf omdat het de ander niet kan verslinden, hunkert naar een volledig opgaan, huivert voor deze drang en raakt toch gefrustreerd als deze op een mislukking uitloopt. L'Affamée opent met de ontmoeting, in een café, van de vertelster | |
[pagina 76]
| |
met de persoon die zij Madame noemt. In het boek wordt een gekwelde geest in alle bewegingen gevolgd, zowel tijdens de regelmatige ontmoetingen met Madame, als tijdens haar afwezigheid, wanneer Madame op reis is. Het eindigt met een schoorvoetend aanvaarden van de werkelijke aard en beperkingen van hun relatie. Het boek is geschreven als een monoloog, opgebouwd uit passages waarin beurtelings de angst van de vertelster, haar vreugde, wanhoop, pijn, woede, frustratie, bewondering en waanzin tot uiting komen, die zij doormaakt in haar contacten met Madame. Het werk bestaat, afgezien van een enkel feitelijk gegeven, vrijwel geheel uit gedetailleerd beschreven fantasieën van de vertelster. De meeste daarvan hebben betrekking op de thema's dood en vernietiging; L'Affamée is Leducs meest agressieve werk. Het is doorspekt met voorstellingen van verslinding, hakken met bijlen, snijden, onthoofden. Verkeersongevallen, sirenes van ambulancen en begrafenisstoeten zijn de dragende elementen van het verhaal. Soms fantaseert de vertelster dat zij van willekeurige vernietiging slechts passief getuige is, op andere momenten verbeeldt ze zich dat zij zelf de moordenaar is. Vaak is zij het slachtoffer van geweld, maar in sommige fantasieën is zij zowel slachtoffer als moordenaar, waarmee zij concreet vorm geeft aan haar overtuiging dat zij zelf haar grootste vijand is en dat zij leeft van de ellende die ze zichzelf aandoet. Sommige fantasieen leveren prachtige, lyrische passages op, zoals bijvoorbeeld de scène waarin de vertelster zich verbeeldt dat ze een gespierde jonge houthakker is, die de grootste bomen in het bos omkapt als een eerbetoon aan Madame. Vaak echter eindigen de fantasieën in een bloedbad. Door middel van zeer korte zinnen en voortdurende herhaling brengt Leduc haar frustratie en woede over en maakt zij voelbaar hoe achtervolgd ze zich voelt, hoe innerlijk verdeeld, bezeten en verstikt. Het boek als geheel doet denken aan een reis vol martelingen en verschrikkingen, een reis overheerst door impressies van achtervolging en gevangenschap. Toch blijkt de vertelster zich aan het einde van haar innerlijke reis enigszins te kunnen verzoenen met haar situatie: ze heeft geleerd haar liefde door te schrijven in een nieuwe vorm te laten herleven. Aan het slot van L'Affamée doet de vertelster niets anders dan vol bewondering gadeslaan hoe Madame in haar café rustig zit te lezen. De ideale afstand is gevonden. Zij zijn van elkaar gescheiden door een glazen wand, afgezonderd en toch dichtbij elkaar:
‘Ze las. Ze sloeg een bladzijde van haar boek om, maar ik hoefde niet | |
[pagina 77]
| |
te huiveren. Die arm, die hand half gebogen onder haar kin, daardoor werd ik van mijn stuk gebracht. Altijd als ik een andante hoor denk ik aan die arm, die hand. Ze sloeg nog een bladzijde om. Dit werd het ontvouwen van het verleden in mijn directe nabijheid. Ik nam de cadans in me op waarmee zij las, een verheldering in het diepst van mijn innerlijk. Ik ging weer zitten. Ik was bang haar stralend licht te vervalen. Ik kende haar manier van ademhalen niet. Ze is de slaaf van haar ademhaling. Bij deze gedachte voelde ik een grote genegenheid in me opkomen. Ik stond op van mijn stoel, want ik was ontwapend. Het grauwe kant van het rolgordijn was met zijn opengewerkte slakkehuisvormen nadrukkelijk aanwezig. Ik zag de telefoonboeken van het café waarop ze haar papieren legde. Ze keek niet op. Geen oplossing, geen verklaring, geen uitroep. Door de ruit heen kon ik het geratel horen van het ronde dienblad dat op en om zichzelf heen wentelde. Ze las te midden van het geratel. Het sterrenrijk was minder groot. Haar concentratie bracht me in vervoering. Ze hief haar hoofd niet op, maar ze vulde een schilderij. Een koninkrijk kon ik niet binnendringen, mijn ellende kon ik niet op de bladzijde van haar boek deponeren om die later weer op me te nemen. Als ik het geluid van het omslaan van de bladzijde had kunnen horen, was ik rijk geweest. Ik ging weer zitten. Stond weer op. Vervreemding en toenadering. Door de ruit heen kon ik haar gezicht beter zien. De kleine gespikkelde voile die ze droeg, had ik wel in gedachten voor me gezien. Die voile herinnerde aan de honderden, duizenden uren van studie in haar leven, die voile temperde haar schoonheid.
Ik ben geruisloos weggegaan. Ik stond rechtop in mijn stulp. Ik praatte niet tegen de muren. Ik heb hetzelfde jasschort aangedaan. Ik heb mijn lederen ceintuur wat aangehaald. Ik ben aan mijn tafel gaan zitten. Ik heb niet lang hoeven wachten. Mijn hals werd ontbloot. De kraag van mijn schort werd omlaag geschoven, een diamanten halssnoer werd rond mijn nek gesloten.
Liefhebben is moeilijk, maar liefde is een gratie.’Ga naar eind15.
De eerste ontmoeting met Madame, die zij l'évènement noemt in L'Affamée, fungeert duidelijk als het moment waarop in de vertelster het besef ontwaakt van een goddelijke werkelijkheid:
‘Het licht brak door in een café in de maand februari. Bliksem en | |
[pagina 78]
| |
verscheuring. De eerste keer dat zij met me sprak vielen de andere geluiden weg. Ik was de onbezonnen wandelaar die zich uit een tijdens de jacht gezette strik niet meer kon bevrijden. Ik was gevangen. Terwijl ik haar mijn bundeltje papier gaf daalde een wolk in mij neer. Ik boog me naar haar over. Nog eerder werd ik overmeesterd. Er was, zonder mijn medeweten, een gewichtige gebeurtenis voor me gearrangeerd. Het stralende licht verspreidde zich. Ik nam het in me op zoals een glas-in-lood raam het opneemt. Ik leunde tegen de rug van de bank, maar ik gaf me niet gewonnen. Ze heeft het café verlaten. Ik was verdoofd door een innerlijk gemis. Ik herinner me hoe fataal de deur was die vanzelf weer dicht sloeg. De andere geluiden kwamen weer terug. Ik overdacht het voorval. Ik leek te dromen midden tussen de mensen. De rookpluimen die opstijgen na het lossen van een schot zijn traag. Ik was traag, meegaand, geladen. (...) Ik wist toen dat wat me overkwam een begin was.’Ga naar eind16.
Deze ‘bekering’ - een conventioneel hulpmiddel bij het structureren van een autobiografisch werk - is in zekere zin te vergelijken met het eerste stadium van een mystieke ervaring, die door een specialist op dit gebied, Evelyn Underhill, aan het begin van deze eeuw werd beschreven als ‘een verstoring van het evenwicht, in het zelf, zodat het bewustzijnsveld naar een hoger niveau wordt verschoven, waardoor de belangstelling zich niet langer richt op het subject, maar nu eerder op een object dat zichtbaar is geworden (...) mystieke bekering is een op zichzelf staand, plotseling gebeuren, dat duidelijk kan worden onderscheiden van de langdurige en schemerige perioden van strijd die eraan voorafgaan en erop volgen. Meestal gaat deze ervaring gepaard met een plotselinge, scherpe bewustwording van een schitterende en liefelijke bestaande werkelijkheid.’Ga naar eind17. Madame, die voor het ontstaan van deze nieuwe persoonlijkheid verantwoordelijk is, verscherpt in de vertelster het besef van haar eigen tekortkomingen. Ook deze reactie vertoont overeenkomst met de houding van de mysticus ten opzichte van de grootheid van het goddelijke wezen dat zich zojuist heeft geopenbaard. Voor hen in wie het mystieke besef werkelijk is doorgebroken geldt immers, ‘het Zelf, dat zich voor het eerst van Goddelijke Schoonheid bewust is, krijgt aan de andere kant ook een besef van de eigen eindigheid en onvolmaaktheid, van het veelvoud van illusies waarin het is weggezonken, van de immense afstand die hem scheidt van het Ene. De pogingen van het Zelf om door discipline en ascese af te rekenen met alles dat het hindert op zijn | |
[pagina 79]
| |
weg naar eenheid met God, vormen samen de Loutering, een moeizame en pijnlijke fase.’Ga naar eind18. Op dezelfde manier wordt Violette, die de tekortkomingen waaronder zij haar leven lang lijdt zo zwaar benadrukt, ertoe gebracht een vorm van straf te zoeken waardoor zij het gezelschap van Madame waardig zal zijn: ‘Laat zij me gebieden mijn schoenen uit te trekken, laat zij me gebieden over rotsen te rennen, over spijkers, over glasscherven, over doornen.’Ga naar eind19. Maar dergelijke fysieke bewijzen van toewijding verlangt Madame niet. Wat zij van Violette vraagt, is de ‘loutering’ die wordt bereikt door het schrijven van literatuur.Ga naar eind20. De volgende stap in het proces dat de mysticus traditioneel doormaakt, wordt weergegeven in de vorm van een allegorie van de pelgrimstocht - een ontdekkingsreis met het doel afstand te leren nemen van het materiële en zich toegang te verschaffen tot de spirituele wereld. Geheel in overeenstemming met dit model wordt Leducs vertelster een pelgrim op zoek naar loutering. Trésors à prendre vormt de verbinding tussen L'évènement in L'Affamée en de intrede van de vertelster in de orde van de literatuur. Trésors à prendre is het verslag van een reis die de schrijfster maakte door Zuidwest-Frankrijk, echter niet in de gebruikelijke vorm van een dagboek, maar als een doorlopend verhaal. In het boek wordt verteld van de avonturen en tegenslagen die de vertelster op haar weg ondervindt, haar ontdekkingen en teleurstellingen, het landschap dat ze ziet en de mensen die ze ontmoet, vanaf het moment dat ze Parijs verlaat, tot ze daar enkele weken later terugkeert. Maar Trésors à prendre is ook het verslag van de pelgrimstocht van een mysticus. Het is een hommage aan dezelfde afwezige Madame van L'Affamée, een hymne voor haar geest, die de reizigster op al haar omzwervingen vergezelt. Violette, die letterlijk treedt in de voetsporen van haar geliefde, is in staat zich één met haar te voelen door te vertoeven op dezelfde plaatsen die ook Madame heeft bezocht, die haar plezier hebben gedaan en die zij haar heeft aanbevolen, en dat zijn plaatsen waar haar aanwezigheid voor Violette nog steeds voelbaar is. Violette bezoekt, in overeenstemming met het religieuze doel van haar tocht, hoofdzakelijk kerken, kathedralen, basilieken en abdijen. De geur van wierook, de kleuren van glas-in-lood ramen, de stille aanwezigheid van zwarte priestergewaden bepalen de sfeer van deze tochten. De pelgrim treedt in het voetspoor van haar heilige en zoekt loutering door discipline. Zij reist alleen, als een monnik, heeft afstand gedaan van wereldse goederen en verlangens, eet eenvoudige | |
[pagina 80]
| |
kost langs de kant van de weg, wast haar kleren in de dorpsfontein en klimt zelfs op haar knieën over rotsachtige heuvels. Meermalen beleeft ze een mystieke trance: het meest intens is die bij het zien van de hoogvlakte van Montpellier-le-Vieux en de kathedraal van Albi, waarvan Madame zo verrukt was geweest. Zij wordt daarbij in een extatische vervoering gebracht als zij zich met haar idool en beschermvrouwe één weet.
‘Ik sta op de hoogvlakte die uitziet op Montpellier-Le-Vieux, ik richt me op voor u, Madame. Het is mij vergund mij voor niets aan u te geven, door u te verloochenen. Het is mij een troost naar u terug te keren. Ik zeg u dat mijn werkzaamheid groot is in de tijd dat ik me aan u wijd. Uw hoofd was gebogen. U zat te schrijven in een café, u schonk mij geen aandacht. Dat was het wonder. U heeft mijn hart genomen en het mij maagdelijk en afhankelijk terug gegeven, terwijl u uw hoofd gebogen had, terwijl u zat te schrijven in het café, terwijl u mij geen aandacht schonk. U bent mijn bedevaart over de vijf continenten, u bent mijn bestemming en mijn tussenstation, u bent mijn basis van rust, waaruit ik omhoog schiet om nog meer te geven. Mijn blouse, die op mijn borst is losgeknoopt, trek ik wijd open, ik scheur mezelf aan stukken. Er is ruimte nodig (...) U bent dood noch levend. U bent afwezig. Ik heb u ruimte gegeven in mijn ingewanden, terwijl ik afscheid van u neem en u, als anders, bescheiden de hand schud, en het is daar dat ik u heb gebalsemd, terwijl de taxi me met mijn relieken wegvoerde door de nacht (...) Wachten, zich een orgelpunt wensen tussen de frasen van de grote orgels. Dat is onderwerping, dat is de stilte van liefde. Ik ben begonnen met bouwen aan uw opstanding. Ik zal voor ik sterf niet kunnen zeggen wie het werk voor me heeft voltooid, wie voor mij heeft gewerkt... Ik heb in mijn duisternis geduldig gewacht tot ik u kon vergeten, tot ik mezelf kon vergeten, ik heb geduldig gewacht in mijn ruime kap van duisternis. Ik wist wel dat ik het wonder waarop ik hoopte dicht genaderd was toen ik mijn ogen opende, toen mijn kledij van een wachtende was weggesmolten. U bent gekomen, u verscheen aan mij in uw dagelijkse doen en laten. Ik zie u terug op de hoogvlakte van Montpellier-le-Vieux zoals ik u zal terugzien in Parijs. U verscheen opnieuw, zoals u weer opnieuw zult verschijnen, als draagster van eeuwen van werkelijkheid die ik u heb toevertrouwd.’Ga naar eind21.
Tenslotte komt Violette aan in Ars, een werkelijke bedevaartplaats, | |
[pagina 81]
| |
bekend door Saint Jean-Marie Vianney, waar zij zich enkele dagen voegt bij een groep echte bedevaartgangers. Het geloof van de vertelster heeft, evenals dat van de gedreven mysticus, heel weinig te maken met de gewoonten van de doorsnee kerkganger. Violette, die haar status van rebel en paria nooit verloochent, heeft niets dan minachting voor de verwaterde vorm van religie die de georganiseerde godsdienst biedt. Ze zegt zelfs te zijn vergeten hoe ze het kruisteken moet maken. Ze verafschuwt de morbide droefgeestigheid van het katholicisme en de daarbij gebruikte ‘martelwerktuigen’, de nare kruisbeelden, de sombere biechten. In plaats daarvan vormt zij zich een eigen religie, met behulp van een arsenaal van genieën, gekken en homoseksuelen, aan wie zij de status van heiligen verleent. Als Madame (De Beauvoir) hierin het opperwezen is, zijn Jean Genet, Vincent van Gogh en Toulouse Lautrec - personen die een visionaire transgressie hebben doorgemaakt - haar heiligen. De heilige schrift van Leduc, samengesteld uit beeldende kunst, literatuur, hartstocht en waanzin, is het werk van Michelet en Sartre. In Trésor à prendre verwijst Leduc direct naar de allegorie van de pelgrimstocht in haar nauwkeurige beschrijving van de eenzaamheid en de beproevingen van de zwerver, die alleen worden verzacht door een enkele illuminatie, of een in een visioen opgevangen flits van de geliefde. Evenals in L'Affamée worstelt de vertelster met de aanvaarding van het feit dat zij, behalve in hun gezamenlijke onderneming, nooit iets voor Madame zal betekenen. En evenals in L'Affamée slaagt zij erin haar verlangen om te zetten in schrijven. Allereerst de brieven, en daarna de tekst zelf van Trésor à prendre zijn taalvormen die het verlangen van de vertelster tot uiting brengen, en die haar tegelijkertijd dichter bij de persoon brengen naar wie dat verlangen uitgaat. Zowel in L'Affamée als in Trésors à prendre is in de figuur van Madame gemakkelijk de persoon van De Beauvoir te herkennen:
‘De waardevolle persoon die ik liefheb, die mij in mijn zielsleven tegemoet komt, de persoon in wie ik mijn vertrouwen heb gesteld, voor wie ik respect heb, mijn opperwezen, had mij een rugzak zonder frame aangeraden, opvouwbare tassen en de reisroute die zij op kaarten voor mij heeft aangetekend (...) Ik geloofde niet in een geesteshouding die een zuiverende werking heeft. Ik geloof er nu wel in. U haalt De Sade neer terwijl we zitten te eten op de eerste etage van een brasserie. Ik luister naar u, ik concentreer me, ik houd van u, | |
[pagina 82]
| |
ik ben tot niet meer in staat dan mijn armzalige brein me toestaat. Het is mijn hart wat u volgt, omdat u het intelligentie heeft gegeven, het tot ontwikeling heeft gebracht, tot beschaving zonder koketterie. U haalt De Sade neer. De brasserie en zijn hele kermis bereiken het hoogste heil terwijl u praat. De kerf van liefde in het vlees van de reine-claude, de vrucht gewond door tederheid die een verzonken mond wordt, dat ben ik, die me in u zou willen verliezen. Vandaag houd ik van u en geef ik me voor niets, zoals ik alle dagen van u zou moeten houden en me zou moeten geven. Dat is de brief die ik hier aan u schrijf en die u pas over enkele maanden zult lezen. Ik geef voor niets. Er bestaat maar één liefde. Dat is deze.’Ga naar eind22.
Naarmate meer hoogtepunten van illuminatie optreden verliest het goddelijke wezen geleidelijk aan haar specifieke karakter. Zij wordt diffuus en blijkt herkenbaar te zijn in de kleuren, beelden en geluiden die de pelgrim op haar bedevaart tegenkomt:
‘Ik heb u ontmoet, Madame, in de vorm, in de steen van een kathedraal, van een aartsbisschoppelijk paleis, in de rozen die in de tuin staan tussen de kathedraal en het aartsbisschoppelijk paleis. Ik werd opgezweept door liefde, door verwondering, door schoonheid, tot ik in mijn hotelkamer als een hoop vodden ineenzakte. U bent mij niet verschenen. Wij waren niet langer in Montpellier-le-Vieux. 's Ochtends, op het middaguur, 's avonds, om middernacht, heb ik met mijn vingers, met mijn wimpers, met mijn wangen over de oppervlakte van uw huid gestreken. Ik, die religieus word zodra de gedachte aan u in mij opkomt, ik heb zacht met mijn lippen de vurige buitenkant van de kathedraal aangeraakt. Die kathedraal dat bent u. U, Madame, mijn pure schoonheid.’Ga naar eind23.
Hoewel Violettes visioenen, zoals zij die zelf beschrijft, soms sterk doen denken aan die van ware mystici, mag de vergelijking niet te ver worden doorgevoerd. Voor de gekwelde, op zichzelf gerichte Violette bestaat er geen verenigend Leven, geen onderdrukking van het zelf in traditioneel mystieke zin. Haar pelgrimstocht maakt het haar echter wel mogelijk een aantal literaire werken te voltooien, waarmee zij een offer kan brengen dat haar toegang verschaft tot de religie van de literatuur. Wanneer Violette de protagoniste zich ontwikkelt tot Violette de schrijfster vormt de literaire verwoording van haar ervaringen het kostbaarste geschenk dat zij de onbekende lezer, die | |
[pagina 83]
| |
uiteindelijk de plaats van De Beauvoir inneemt, kan geven:
‘22 augustus 1963. Augustus, lezer, is vandaag een roosvenster van hitte. Ik bied het je aan, ik geef het je. Eén uur. Ik ga terug naar het dorp voor het middageten. Steunend op de stilte van de dennen en de kastanjebomen loop ik onversaagd dwars door de brandende kathedraal van de zomer. Grandioos en zoetvloeiend is mijn steile pad van laaiend gras. Vuur drukt de eenzaamheid mij op mijn mond.’Ga naar eind24.
Als men Leducs oeuvre wil lezen als één enkele tekst die zijn structuur ontleent aan één centraal thema - de pijnlijke maar verlossende bezigheid van het schrijven - kan men de ontwikkeling die zich daarin voltrekt, beschrijven als een ontdekkingstocht die mogelijk wordt gemaakt doordat Violette Leduc Simone de Beauvoir tot heilige heeft verheven. De Beauvoir is haar voornaamste katalysator, degene die in figuurlijke zin - en in Trésor à prendre in letterlijke zin - de tocht heeft uitgezet langs de weg die Leduc voert van de totale verslagenheid van de zondaar-bastaard tot de discipline van de schrijfster-novice. Aan het slot van haar laatste werk, La chasse à l'amour, beschrijft de vertelster zichzelf als een non in de orde van de literatuur. Haar huis in de Provence vergelijkt ze met een klooster, schrijven is een ritueel, een ascese: ‘Mijn slaapkamer, een nietgewijde kapel. Er staat niet meer in dan een oude kast. Mijn bed? Een metalen springveer, een matras als steen (...) Ik struikel over de plavuizen in de slaapkamer. De intoxicatie van een klooster (...) De plavuizen worden gladder naarmate ik ze langer veeg (...) Mijn schema is onaantastbaar. Ik heb een ijzeren discipline.’Ga naar eind25. Van L'Affamée tot La chasse à l'amour heeft Violette Leduc, ondanks de lange episode van loutering in La folie en tête - waarin ze vertelt over haar tijdelijke ‘krankzinnigheid’ en opsluiting in een psychiatrische inrichting - een ontwikkeling doorgemaakt waarvan een deel wordt gevormd door een psychische en spirituele reis die uitmondt niet in heiligheid maar in een andere, niet minder serieuze en niet minder gewijde roeping - die van schrijfster: ‘Schrijven. Het betekende dat ik de strijd aanging, het betekende dat ik mijn brood verdiende zoals een gelovige haar recht op een plaats in de hemel verdient.’Ga naar eind26. Hoewel Leducs vertelster ten opzichte van Madame dezelfde gevoelens toont die ze in wisselende mate ook uit in haar relaties met anderen, is toch de genegenheid voor De Beauvoir/Madame het meest | |
[pagina 84]
| |
consistente positieve element in haar gehele oeuvre. Hun levenslange contact wordt een bijna harmonieuze band. Ze weet zich los te maken van een hartstochtelijke fantasie, zonder het daarbij onvermijdelijk tot een radicale breuk te laten komen met het object daarvan in de werkelijkheid, en dat is een unieke prestatie in Violettes leven en in haar werk. De Beauvoir/Madame is de enige persoon wier beeld intact blijft na onderwerp te zijn geweest van een van Leducs bandeloze passies. Dit is te danken aan het feit dat zij meer is dan een moederfiguur, meer dan het object van seksueel verlangen, meer dan het benijde voorbeeld van de vrouw die Leduc nooit kon zijn, meer ook dan een aanbeden idool. De Beauvoir is allereerst een schrijfster die Leduc inspiratie, moed, en leiding heeft gegeven en haar daadwerkelijk heeft geholpen in haar ontwikkeling tot schrijfster. De Beauvoir heeft daarmee zelfrespect aangekweekt in iemand die zich haar gemis daarvan pijnlijk bewust was. De sleutel tot De Beauvoirs succes is de afstand die zij tot Leduc altijd wist te vinden en te bewaren. ‘Ik heb van begin af aan een zekere afstand gehouden in onze contacten.’Ga naar eind27. En Leduc bekent, ‘Ik zal nooit begrijpen wat het woord liefde betekent met betrekking tot haar en mij. Ik houd niet van haar als van een moeder, ik houd niet van haar als van een zuster, ik houd niet van haar als van een vriendin, ik houd niet van haar als van een vijand, ik houd niet van haar als van een afwezige, ik houd niet van haar als van iemand die altijd dichtbij me is. Ik heb nooit een seconde van intimiteit met haar beleefd en zal die ook nooit beleven. Als ik haar niet meer iedere twee weken zou kunnen zien, zou ik door duisternis worden overspoeld. Zij is mijn reden van bestaan, ook al was er nooit ruimte voor mij in haar leven.’Ga naar eind28. De Beauvoir besteedde serieuze aandacht aan haar als schrijfster en haalde het beste in haar naar voren, maar ze heeft zich door haar allesverslindende protégée nooit te dicht laten naderen. Ze bood de juiste ‘combinatie van weerklank, stimulans, verwachting en volstrekte objectiviteit, die de katalysatie van creativiteit ten goede komt,’Ga naar eind29. en bewaarde dit wankele evenwicht steeds zorgvuldig, waardoor De Beauvoir Leduc wist te behoeden niet alleen voor nog weer een rampzalig emotioneel debâcle, maar ook voor een creatieve verstikking. De regelmatige besprekingen van De Beauvoir met Leduc door de jaren heen, de genereuze hoeveelheid tijd die zij voor Leduc beschikbaar had, en haar scherpzinnige redactionele adviezen, hebben Leduc geholpen een identiteit te vinden en een richting als schrijfster. De basis van het contact tussen de twee vrouwen was gelegen in de | |
[pagina 85]
| |
literatuur en in het schrijven, die beiden meer dan wat ook respecteerden. ‘Ik, ben de bast, u bent het sap’, schreef Leducs vertelster aan Madame.Ga naar eind30. En vijfentwintig jaar lang is het sap onafgebroken blijven vloeien en de boom blijven voeden. In een van haar laatste interviews gaf Leduc blijk van haar diepe erkentelijkheid, ‘Aan het einde van mijn leven zal ik denken aan mijn moeder, aan De Beauvoir en aan mijn lange strijd.’Ga naar eind31. | |
Monster en engel - de dubbelgangerSurrogaat moeder, object van verlangen, godin, model, mentor, muze, idool, en inspiratie - de rollen die Simone de Beauvoir in het leven en in de fantasie van Violette Leduc vervulde zijn talrijk.Ga naar eind32. Maar welke functie had Leduc voor De Beauvoir? De enkele passages in De Beauvoirs memoires die op Violette Leduc betrekking hebben zijn weliswaar beknopt, maar vol bewondering, het heeft de pedagoge in De Beauvoir ongetwijfeld voldoening geschonken deze uiterst trouwe en hardwerkende leerlinge te begeleiden in haar ontwikkeling tot een schrijfster van nationale allure. Ook wordt duidelijk dat De Beauvoir grote waardering had voor Leducs discipline, haar moed, en haar sterke persoonlijkheid. Als zij vertelt van de afschrikwekkende hallucinaties waaraan Leduc leed en die uiteindelijk resulteerden in een totale inzinking, schrijft De Beauvoir:
‘Ze was er zo ernstig aan toe, vond ik, dat ik er op een gegeven moment aan twijfelde of ze er nog bovenop zou komen. Een van haar oudste vrienden was zo bang van haar geworden dat hij haar helemaal niet meer kwam opzoeken. Maar ze had iets zo wilskrachtigs, ze hield zo hartstochtelijk van het leven, dat ze al haar waanzin uiteindelijk te boven kon komen (...) Als men beseft wat de confrontatie met het witte papier van iemand vergt, welke spanningen met het rangschikken van de woorden gepaard gaan, kan men niet anders dan versteld staan van een zo energieke volharding.’Ga naar eind33.
En wat nog het belangrijkste is, De Beauvoir had veel respect voor Leducs literaire werk, ‘Ze had een toon, een stijl, een benadering die me onmiddellijk aanspraken. Ze was een harde werker, en ook die vasthoudendheid sprak me aan.’Ga naar eind34. Afgezien van deze expliciete redenen voor hun contact, blijft de plaats die Leduc in het leven van De Beauvoir innam onduidelijk. De | |
[pagina 86]
| |
beeldende beschrijving die Michèle Respaut gaf van Leducs obsessie met De Beauvoir kan de duistere kanten van deze unieke relatie misschien enigszins verhelderen:
‘In deze gedreven queeste, die verder gaat dan homoseksuele relaties, verder dan kinderliefde, kunnen we zien hoe het oude stereotype nieuw leven wordt ingeblazen. Hier wordt nog eens herhaald wat duizenden vrouwen al geprobeerd hebben, “Engel te worden”, af te werpen wat zij weet dat ze is en dat monsterlijk wordt genoemd, onwaardig, gevaarlijk, en dwaas - wat de vertelster in wezen zoekt is haar antithese, of misschien zou men kunnen zeggen haar complement. De “zwarte” vrouw op zoek naar de “witte” vrouw, het Monster op zoek naar de Engel: van die ander bezit nemen, zich in haar verliezen en haar identiteit aannemen.’Ga naar eind35.
Omgekeerd kan Leduc voor De Beauvoir in letterlijke zin de belichaming zijn geweest van de ‘waanzinnig geworden dubbelganger’ (maddened double) waarover Gilbert en Gubar spreken in The Madwoman in the Attic, ‘door hun opstandige impulsen te projecteren niet op hun heldinnen, maar op krankzinnige of monsterachtige vrouwen (...) dramatiseren schrijfsters hun eigen innerlijke verdeeldheid, hun verlangen de beperkingen van de patriarchale maatschappij zowel te aanvaarden als te doorbreken.’Ga naar eind36. Een dergelijke angstwekkende identificatie met de ‘monster-vrouw’ in zichzelf kan ongetwijfeld boven zijn literaire representatie uitstijgen en geprojecteerd worden op bestaande personen. De schrijfster De Beauvoir creëerde ‘kalme’, ‘serieuze’, ‘serene’, ‘afstandelijke’ en ‘strenge’ autobiografische heldinnen voor wie een catharsis slechts was weggelegd in momenten van beneveling, een bevrijding slechts in tijden van ziekte, ‘aanvaardbare’ kanalen voor het uiten van woede en wanhoop. Dezelfde schrijfster creëerde voor elk van deze werkelijke heldinnen een tegenpool, vrouwelijke personages die zichzelf verloren in de waanzin van jaloezie, afhankelijkheid, excentriciteit en woede. De intellectueel De Beauvoir vond dat zij haar zelfbeheersing nooit mocht verliezen, tenzij ze haar woede projecteerde op misdadige politieke en historische krachten. De vrouw De Beauvoir tenslotte wist redelijk te blijven zelfs bij hevige emoties als jaloezie. Zoals Leduc haar ‘engelachtige helft’ projecteerde op Madame/De Beauvoir, zo zou men kunnen zeggen dat De Beauvoir, gevangen als ze was in haar plichtmatige zelfbeeld en niet in staat haar onvrede en verontwaardi- | |
[pagina 87]
| |
violette Leduc. Collectie An Dekker
| |
[pagina 88]
| |
ging direct te uiten, er baat bij vond zichzelf in tweeën te delen om gedeeltelijk te kunnen opgaan in de hartstochtelijke en chaotische Violette, haar andere, donkere zijde. De beheerste De Beauvoir heeft haar ‘monsterachtige kant’, die zij zo zorgvuldig had onderdrukt, misschien afgeschoven - waardoor deze nog verder werd ingedamd - op de losbandige en onstuimige persoon wier werk bol staat van de emotionele risico's die zij nam, en waarnaast het werk van De Beauvoir kil en levenloos aandoet. Hier zijn twee vrouwen die zowel in hun creatieve werk als in hun persoonlijke leven geen grotere tegenstelling hadden kunnen vormen, geen grotere verschillen in hun autobiografieën hadden kunnen vertonen. Toch waren zij door orde en chaos, aanpassing en transgressie, vormelijkheid en onbesuisdheid, plichtmatigheid en krankzinnigheid, in hun psychosociale erfenis, nauw met elkaar verbonden, als niet te scheiden aspecten van dezelfde Mythische Vrouw. In dit opzicht zou het voorwoord dat De Beauvoir schreef bij De Bastaard en dat oppervlakkig gezien een existentialistische analyse van Leducs werk is, een weerspiegeling kunnen zijn van de functie die Leduc onbewust voor haar had: ‘De meeste schrijvers slijpen van hun verkeerdheden, wanneer ze die bekennen, juist door hun oprechtheid de scherpe kantjes af. [Leduc] dwingt ons ze te voelen, bij haarzelf, bij onszelf, in al hun pijnlijkheid. Ze blijft de medeplichtige van haar afgunst, haar rancunes, haar bekrompenheden: daarmee neemt ze de zorg voor de onze op zich en bevrijdt ze ons van schaamte: niemand is monsterlijk als we het allemaal zijn.’Ga naar eind37. Een dergelijke interpretatie zou ook verklaren waarom deze specifieke ervaring in feite uniek was in het leven van De Beauvoir - hoe verleidelijk de gedachte ook is dat haar generositeit niet alleen Violette Leduc ten deel zou zijn gevallen - en zou tevens verklaren waarom ze de onwaarschijnlijke keuze voor Violette Leduc maakte als enige die van haar generositeit mocht profiteren.
De band tussen deze twee schrijfsters is, zelfs in de meest hagiografische werken over Simone de Beauvoir, tot nu toe helaas nog nauwelijks belicht. Waar camaraderie virile in literaire projecten niet weg te denken is uit ons culturele repertoire, ontbreekt van de contacten tussen twee vrouwen zelfs de taal waarmee die kunnen worden beschreven, als deze niet gebaseerd zijn op seksuele intimiteit dan wel seksuele rivaliteit. De lange en moeizame leertijd van een schrijfster, de vurige roeping die tenslotte werd beloond met genade, komt niet dan in de marge van de literatuurgeschiedenis aan bod, waar deze | |
[pagina 89]
| |
beschreven is in onzichtbare inkt en is verstopt in de nauwelijks gelezen bladzijden van de hand van een excentrieke bastaard-plattelandsvrouw. Meer dan een kwart eeuw lang is De Beauvoir de katalysator geweest van Leducs uitbundige emotionele leven. In de pagina's die zij redigeerde en bijschaafdeGa naar eind38., trof ze zichzelf aan als de gevangene van de representatie van zichzelf als de hemelse Madame - een bron van majestueuze beelden, gekwelde visioenen, mystieke crises en verrukte linguïstische vondsten. Toch liet De Beauvoir zich bij haar supervisie over deze wilde passages waarin ze zelf vaak een hoofdrol speelde, door dit ontwrichtende fenomeen nooit verstoren: ‘Ik blokkeerde mezelf,’ zegt ze nu, ‘ik beschouwde het uitsluitend als literatuur.’Ga naar eind39. Wat Simone De Beauvoir Leduc heeft gegeven, een deel van haar tijd, haar ervaring, en haar zelf, is een onvergelijkelijk geschenk dat nu, in het veel besproken leven van De Beauvoir nog nauwelijks meer is dan een voetnoot, maar dat uiteindelijk zijn rechtmatige plaats zal vinden in de nog te schrijven hoofdstukken over vrouwen-die-vrouwen-helpen-schrijven. |
|