Lust en Gratie. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
‘Het woord is een innerlijke klank. Deze innerlijke klank ontspringt ten dele (of zelfs hoofdzakelijk) aan het object waarvan het woord de naam is. Indien nu het object zelf niet zichtbaar is en alleen zijn naam wordt genoemd, ontstaat er in het hoofd van de toehoorder de abstracte voorstelling, het gedematerialiseerde object, hetgeen in het “hart” meteen een vibratie opwekt. (...) De juiste toepassing, met dichterlijk gevoel, van een woord, een innerlijk noodzakelijke herhaling ervan, tot twee-, driemaal toe, leidt niet alleen tot toeneming van de innerlijke klank, maar ook tot het oproepen en te voorschijn brengen van andere ongekende geestelijke eigenschappen van het woord.’Ga naar eind1. In La passion selon G.H. spreekt Lispector over ‘de God’.Ga naar eind3. Zoals in haar hele oeuvre is ook hier weer haar belangrijkste thematiek het ondervragen van haarzelf en de wereld om haar heen. In dit web van vragen strekt een lijn zich uit naar de God. Alhoewel G.H. niet precies weet wat je goddelijk zou kunnen noemen, kiest ze toch voor het woord God. In haar zoektocht, het verlangen om haarzelf helemaal tot op het bot te ontpellen, vangen we glimpen op van een goddelijke zone waar de mens niet kan blijven. Deze zone is zonder uiterlijke schoonheid, onprettig, zeer primair en vormloos. Een soort manna die uit de hemel valt en nergens naar smaakt.Ga naar eind4. In de tekst maken we het moment mee dat G.H. haar grenzen heeft bereikt, daarna wil ze terug naar haar dagelijkse leven, eten, uitgaan, verliefd worden, dansen... De God wordt aangesproken met behulp van het Nieuwe Testament, heel vaak citeert Lispector letterlijk. In La Passion staan een aantal Zaligsprekingen en veel woorden die direct naar de Bijbel | |
[pagina 85]
| |
Clarice Lispector. Collectie des Femmes, Parijs
| |
[pagina 86]
| |
verwijzen: offerande, hostie, gebed, redding, roeping, verdoemenis, vergiffenis, hel, zondvloed, paradijs, verlossing, (erf)zonde, martelaarschap, barmhartigheid, noodlot, openbaring, doop. Door de sfeer die op deze manier geschapen wordt, lijkt het voor de hand liggend de tekst vanuit een joods-christelijke symboliek te interpreteren: G.H. eet van de verboden vrucht, zij drinkt het bloed van de kakkerlak zoals Christus zijn eigen bloed dronk, ze kruisigt haarzelf en laat zich dopen. Deze symboliek vind ik te beperkt omdat die niet genoeg mogelijkheden biedt de originaliteit en subtiliteit van Lispectors schrijven tot haar recht te laten komen.Ga naar eind5. Een tweede interpretatiekader dat ik om dezelfde reden verwerp, is dat waarin men de nadruk kan leggen op de walging en het grote Niets in La Passion selon G.H. Een aantal onderzoekers ziet duidelijke verbanden met Sartre en het Existentialisme.Ga naar eind6. De benaderingswijze die ik voor dit artikel heb gekozen, is die van de taal, het schrijven als middel om een zielstoestand op de lezeres over te brengen. Lispector hanteert dit middel op een onnavolgbare wijze.
G.H. is een vrouw van wie we alleen de initialen kennen. Haar initialen zijn in koffers gegraveerd en de koffers staan op een zolderkamer, ver weg, boven in haar huis. Op een dag besluit ze de zolderkamer te gaan opruimen, omdat haar dienstmeisje Janair bij haar weg is. Door het zien van de kamer en door de aanblik van een kakkerlak die in de kast zit opgesloten, raakt zij overgeleverd aan een chaos die zich geheel in haar innerlijk blijft afspelen. In de loop van de tekst zal zij een andere vrouw worden. Vroeger baseerde haar leven zich op hoop en beloftes voor de toekomst, in de kamer ontdekt ze een nieuwe passie: die van het heden. Wij volgen haar weg naar het heden via een tekst die je gedachteloos denken zou kunnen noemen, een stroom van zoeken op de tast in een donker onbekend innerlijk. Deze vrouw noemt het leven het meest bovennatuurlijke iets dat er bestaat. Ze ontdekt dat ze gelijk is aan het leven. Behalve de hoop verliest ze ook de angst voor het lelijke en vormloze in die kamer. Dit verlies geeft haar vreugde. Het vormloze, lelijke, zwijgende, onverbiddelijke, smakeloze in het bestaan is wat | |
[pagina 87]
| |
Lispector bij monde van G.H. het Goddelijke noemt. Ze wil het Goddelijke zien in het witte kleurloze bloed dat uit de kakkerlak stroomt, maar ook in het meest onbekende deel van haarzelf. De essentie van de God verwoordt Lispector in een beschrijving van een fresco op de droge muur van de zolderkamer. Met houtskool heeft het vroegere dienstmeisje drie silhouetten getekend van een naakte man en vrouw en van een hond: ‘Het waren de contouren van een lege naaktheid. De lijn was grof, getekend met de verpulverde punt van het houtskool. Op sommige plekken werd de lijn verdubbeld, zodat een streep de trilling van de andere leek. De droge trilling van een droog stuk houtskool. (...) Ze kwamen naar boven drijven, zoals een sijpeling die langzaam maar zeker uit het binnenste van de muur naar buiten komt totdat het ruwe oppervlak van de pleisterkalk met zweet bedekt is geraakt.’Ga naar eind7. Als zij spreekt over de angst voor de God herinnert G.H. zich haar eigen naaktheid op de muur, het gezicht van God lijkt op die onverbiddelijke niet meer verder te reduceren naaktheid. God is een afgrond en door in deze afgrond te kijken ziet ze ook de afgrond in haarzelf. Dit brengt vreugde teweeg bij G.H., ongekende vreugde. In het dagelijks leven is G.H. beeldhouwster. Ze bevindt zich in een sociaal tussengebied, het gebied van de kunst. Zoals zij tijdens haar werk probeert te zien, te voelen en te betasten om iets van haarzelf weer te geven in een beeld van klei, was, steen of marmer, zo probeert zij zich in de kamer te ontdoen van alles wat haar belemmert te zien, van alles wat ze teveel heeft. Ze zegt zich van haarzelf te willen bevrijden. Dit thema van het zich depersonaliseren komen we ook in Agua Viva (1973) tegen, waar de hoofdpersoon niet beeldhouwster, maar schilderes is. In de kamer heerst de onverschillige sfeer van voorwerpen die geen medelijden kennen. G.H. noemt de kamer het portret van een lege maag. Met behulp van twee fysieke ruimtes in La Passion selon G.H. kunnen we ons meer toegang tot ‘De God’ verschaffen. De eerste ruimte is die van G.H., het zijn alle kamers in het huis behalve de zolderkamer. Er zijn ramen met gordijnen ervoor die het licht filteren, zodat het slechts beetje bij beetje en met mate naar binnen kan vallen. In deze ruimte is alles netjes opgeruimd. In de zolderkamer van het dienstmeisje Janair (van haar kennen we de hele voornaam en niet de initialen) zijn geen gordijnen. De kamer is de plaats van de zon, het lijkt of hij niet eens van buiten hoeft te komen. Het licht is er schel, er bestaat geen afdekking, | |
[pagina 88]
| |
verhulling, illusie of hoop. De zon heeft de kast uitgedroogd, zodat de kleur ervan is verschoten. Alles is er valer. Op de kapotte matras kleven zweet en bloedvlekken. In deze ruimte zal G.H. vinden wat passie betekent en hier zal zij het gezicht van ‘De God’ zien. ‘Het leven, mijn lief, is een immense verleiding, waarin alles wat bestaat elkaar verleidt. Deze kamer die verlaten was en daardoor het leven in een primaire staat. Ik had het niets bereikt en het niets was levendig en vochtig.’Ga naar eind8. In La Passion selon G.H. probeert Lispector de onverbiddelijke hardheid van de realiteit met behulp van de blik om te vormen en aan ons door te geven, op een manier dat wij in die onverbiddelijkheid ook iets goddelijks kunnen zien. ‘Wat ik zal doen met wat men mij vraagt en met wat ik nodig heb - dat zal het leven zijn wat ik gemaakt heb van mijn leven.’Ga naar eind9. Met het nodig hebben, het verlangen, doet de geliefde zijn intrede in de tekst. In La Passion selon G.H. is een delicate liefde, de liefde die ook gevoelens van verveling en verzadiging toestaat. In de beschrijving van de liefde probeert Lispector een staat van zijn op te roepen waarin je niets meer nodig hebt en waarin het heden in al zijn volheid boven het samenzijn hangt. ‘Jij was de monotonie van mijn eeuwige liefde, en ik wist het niet. Met jou voelde ik de verveling die ik ook op feestdagen kan voelen. Wat was het? (...) Diepe verveling - zoals een grote liefde - verbond ons. En de volgende ochtend, 's ochtends heel vroeg - bood de wereld zich aan mij. De vleugels van de dingen lagen open, 's middags zou het warm worden, ik voelde het al aan het frisse zweet van de dingen die de vochtige nacht hadden doorgemaakt, zoals in een ziekenhuis waar de zieken op de drempel van de dag, nog steeds levend wakker worden.’Ga naar eind10. Lispector keert veel gangbare waarden en normen op verrassende wijze om: verveling wordt passie, lelijk wordt mooi, het banale dagelijkse leven wordt een Egyptisch koninkrijk, charme wordt iets overtolligs en lastigs dat G.H. niet meer nodig heeft. Toch gaat het niet alleen om omkering. Met behulp van de stijlfiguur (de oxymoron) die twee niet-verenigbare begrippen met elkaar doet versmelten, zodat de tegenstelling wordt opgeheven, leidt Lispector ons naar de zone van een tussengebied. Voor dit gebied hebben we nog geen taal tot onze beschikking. In La Passion ligt het tussen de cijfers 1 en 2, tussen twee muzieknoten, tussen twee feiten en twee zandkorrels in. G.H. vermoedt dat er een gevoel bestaat dat tussen het gevoel in ligt. In deze tussenzone | |
[pagina 89]
| |
vangt ze een glimp van de God op. De oxymoron verwijst naar dit nog onuitspreekbare gebied. Zo spreekt G.H. over ‘une mort vivificatrice’ (een dood die mij leven geeft), of ‘une fertilité morte’ (een vruchtbaarheid die dood is), ‘un malaise heureux’ (een malaise die een gelukkig gevoel geeft), ‘la préhistoire d'un futur’ (de prehistorie van de toekomst) en tenslotte ‘une vibration muette’ (een geluidloze trilling). Vooral deze laatste is behalve betekenisscheppend ook zeer beeldend. La Passion selon G.H. gaat over een stille geluidloze trilling. In het tussengebied van de dageraad (als het nog niet helemaal dag is en als de nacht nog niet helemaal voorbij is), voelt G.H. vreugde. In alle stilte kan zij de ademhaling van de wereld voelen, als dag en nacht geruisloos in elkaar overgaan. Beweging in stilte, geluidloze trilling. Zo probeert Lispector ook het beeld op te roepen van een bloem die zich voelt barsten onder haar eigen gewicht. Ze trilt van haar eigen schoonheid. Door Lispectors sobere stijl wordt een verborgen werkelijkheid tot leven geroepen, een werkelijkheid die zó subtiel is dat wij hem maar al te gauw met onze ‘patte humaine’ verbrijzelen. Een wereld die aan onze voeten lag te slapen, wordt met een toverstaf tot leven gewekt.
G.H. komt tot de conclusie dat God datgene is wat bestaat. Alle tegenstrijdigheden van de werkelijkheid verenigen zich in hem en in deze vereniging spreken ze elkaar ook niet meer tegen. In de synthese van het Goddelijke is het oppositionele denken opgeheven en bestaan er geen uitsluitingen meer. De gratie die G.H. na haar zoektocht ontvangt, is die van de passie van het dagelijkse leven om haar heen. Ze zegt dat de dialoog met de God en met de dingen om haar heen een stille dialoog is. Woorden die stilte oproepen zijn er nodig om dit contact weer te geven. Bij monde van G.H. vernemen we dat Lispector zich gehandicapt voelde door het woord. Toch wilde ze spreken. Ze probeerde een taal te vinden die het gefluister van het stille contact met het leven om haar heen kon oproepen. Je hoeft La Passioon selon G.H. maar te lezen om te weten dat dat gelukt is: na de tekst te hebben gelezen ben ik met een verbijsterende stilte om mij heen sprakeloos blijven zitten. ‘Maar luister een ogenblik: ik heb het niet over de toekomst ik heb het over de voortdurend aanwezige tegenwoordige tijd. En dat | |
[pagina 90]
| |
betekent dat er geen hoop bestaat want er is geen tot morgen uitgestelde toekomst meer. De toekomst is nu. Want de God belooft niet. Hij is veel groter dan dat: Hij is en houdt nooit op te zijn. Wij kunnen dat voortdurend aanwezige licht niet verdragen en daarom beloven we het onszelf voor later, alleen om het niet vandaag te hoeven voelen, nu meteen. Het heden is het immanente gezicht van God. Het akelige is dat we weten dat we God in het leven zelf zien. En dat we God met open ogen zien. En als ik het gezicht van de werkelijkheid tot na mijn dood van mij afduw dan doe ik dat uit listigheid want ik hoop dat ik dood ben op het moment dat ik hem zie en zo denk ik hem niet echt te zien - op dezelfde manier heb ik evenmin de moed om te dromen, tenzij ik slaap.’Ga naar eind11. | |
[pagina 91]
| |
Clarice Lispector. collectie Lilith, Berlijn
|
|