Lust en Gratie. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
[pagina 73]
| |
Fragment 1Geef me je hand: Ik ga je nu vertellen hoe ik binnen ben getreden in het uitdrukkingsloze, waar ik altijd blind en heimelijk naar op zoek ben geweest. Hoe ik binnen ben getreden in datgene wat bestaat tussen het getal één en het getal twee, hoe ik de lijn van mysterie en vuur zag, die een slinkse lijn is. Tussen twee muzieknoten bestaat een noot, tussen twee feiten bestaat een feit, tussen twee zandkorrels, hoe dicht ze elkaar ook raken, bestaat een ruimte, er bestaat een voelen dat zich bevindt tussen het voelen - in de tussenruimten van de oorspronkelijke materie bevindt zich de lijn van mysterie en vuur die de ademhaling van de werefd is; en de onafgebroken ademhaling van de wereld is dat wat wij horen en aanduiden met stilte. Het was niet met gebruikmaking van mijn attributen dat ik het mysterieuze milde vuur bereikte van wat een plasma is - maar juist door me te ontdoen van alle attributen en door verder te gaan met alleen mijn levende ingewanden. Om zover te komen verliet ik mijn menselijke structuur - om binnen te treden in dat monsterlijke ding dat mijn levende neutraliteit is. - Ik weet het, het is vervelend om mijn hand vast te houden; het is vervelend naar lucht te snakken in die ingestorte mijn, waarin ik je heb meegenomen zonder eerbied voor jou, maar uit eerbied voor mezelf. Maar ik zweer dat ik je hier levend uit zal halen - zelfs als ik de waarheid verzwijg, zelfs als ik verzwijg wat mijn ogen hebben gezien. Ik zal je redden uit deze grote angst, waarin ik je voor even nodig heb. Wat een medelijden voel ik nu voor jou aan wie ik me vastklamp. Niets vermoedend gaf je me je hand en omdat ik hem vasthield, had ik de moed me in de diepte te gooien. Maar probeer me niet te begrijpen, houd me slechts gezelschap. Ik weet dat jouw hand me zou loslaten, als zij het wist. Hoe kan ik het bij je goedmaken? Gebruik jij ook mij dan tenminste, gebruik me tenminste als duistere tunnel - en als je door mijn duisternis heen bent gegaan, zul je aan de andere kant jezelf vinden. Misschien zul je mij niet vinden - ik weet niet of ik er doorheen zal gaan - maar wel jezelf. Dan ben je tenminste niet alleen zoals ik gisteren, en gisteren bad ik alleen maar dat ik er tenminste levend uit zou komen. En niet gewoon levend - zoals die primair | |
[pagina 74]
| |
monsterlijke kakkerlak leefde - maar gestructureerd levend zoals een mens. Was het de identiteit waaraan ik toegaf? - de identiteit die de eerste inherentie is - was ik daarin binnengetreden? De identiteit is verboden terrein voor mij, ik weet het. Maar ik ga het risico nemen, omdat ik vertrouwen heb in mijn toekomstige lafheid en mijn fundamentele lafheid zal mij opnieuw structureren tot een mens. Niet alleen via mijn lafheid. Maar ik zal me restructureren via het ritueel, waarmee ik al geboren ben, net zoals het ritueel van het leven inherent is aan het neutrale van het zaad. De identiteit is verboden terrein voor mij, maar mijn liefde is zo groot dat ik geen weerstand zal bieden aan mijn wil om binnen te treden in het mysterieuze weefsel, in dat plasma waar ik misschien nooit meer uit zal kunnen komen. Niettemin is ook mijn geloof zo diep dat ik weet - als ik er niet uit zou kunnen komen - dat zelfs in mijn nieuwe irrealiteit het plasma van de God in mijn leven zal zijn. Ach, maar hoe kan ik tegelijkertijd wensen dat mijn hart ziet? als mijn lichaam zo fragiel is dat ik de zon niet kan aanschouwen zonder dat mijn ogen tranen - hoe zou ik kunnen verhinderen dat mijn hart in fysiek organische tranen uitbarst als ik in naaktheid de identiteit voel: de God? Mijn hart dat zich toedekte met duizend mantels. De grote neutrale realiteit van wat ik bezig was te leven, oversteeg me in haar uiterste objectiviteit. Ik voelde me niet in staat zo reëel te zijn als de realiteit die mij bereikte - zou ik, me in bochten wringend, begonnen zijn zo volkomen reëel te worden als wat ik zag? Niettemin beleefde ik die hele realiteit met een gevoel van onwerkelijkheid van de realiteit. Zou ik bezig zijn niet de waarheid te leven maar de mythe van de waarheid? Elke keer dat ik de waarheid leefde, was het middels een impressie van een onontkoombare droom: de onontkoombare droom is mijn waarheid. Ik probeer jou te vertellen hoe ik tot het neutrale en het uitdrukkingsloze in mij ben gekomen. Ik weet niet of ik begrijp wat ik zeg, ik voel - en ik ben zeer beducht voor het gevoel, want voelen is slechts een van de manieren van zijn. Toch zal ik door het broeierige en verbijsterde weer gaan dat opzwelt van het niets en ik zal het neutrale moeten begrijpen met het gevoel. Het neutrale. Ik spreek over het vitale element dat de dingen met elkaar verbindt. Ach, ik ben niet bang dat jij het niet begrijpt, | |
[pagina 75]
| |
maar dat ik mezelf slecht begrijp. Als ik mezelf niet begrijp, zal ik sterven aan datgene waar ik niettemin van leef. Laat ik je nu het meest schrikbarende vertellen: Ik werd meegesleurd door het demonische. Want het uitdrukkingsloze is duivels. Als het individu geen hoop heeft, leeft het in het duivelse. Als het individu de moed heeft zijn gevoelens los te laten, ontdekt het het wijdse leven van een uiterst gevulde stilte, dezelfde als die in de kakkerlak bestaat, in de sterren, in zichzelf - het demonische gaat vooraf aan het menselijke. En als het individu dat actuele gebeuren aanschouwt, verteert het zich alsof het de God zag. Het vóór-menselijke en goddelijke leven is een brandend actueel gebeuren. | |
Fragment 2Tot in het oneindige de vraag VERGROTEN die ontstaat uit het gemis. Niet voor ons vloeit de melk van de koe, maar wij drinken haar wel. De bloem werd niet geschapen om door ons te worden gezien noch om door ons te worden geroken; en toch zien en ruiken wij haar. De Melkweg bestaat niet met het doel dat wij het bestaan ervan zouden kennen, maar wij kennen hem. En wij kennen God. En wij halen uit hem wat wij nodig hebben. (Ik weet niet wat ik met God aanduid, maar zo zou men het kunnen noemen.) Als we maar heel weinig weten van God, dan is het omdat we maar weinig nodig hebben: van Hem hebben we alleen datgene wat voor ons voldoende is door beschikking van het lot; van God hebben we alleen datgene wat in ons is. (Het heimwee is niet naar de God die ons ontbreekt, het is het heimwee naar onszelf, wij die niet genoeg hebben aan onszelf; wij voelen het gemis van onze onmogelijke grootheid - mijn onbereikbare actualiteit is mijn verloren paradijs.) We gaan eronder gebukt dat we zo weinig honger hebben hoewel onze geringe honger al voldoende is om een diep gemis te voelen van het genot dat wij zouden hebben als we een grotere honger hadden. Melk drinken we alleen tot ons lichaam verzadigd is en de bloem zien we slechts tot zover onze ogen reiken en de verzadiging verveelt. Hoe meer we nodig zullen hebben, des te meer God bestaat. Hoe meer we zullen kunnen, des te meer zullen we God hebben. | |
[pagina 76]
| |
Hij laat het toe. (Hij werd niet voor ons geboren, noch zijn wij voor Hem geboren, wij en Hij zijn tegelijkertijd) Hij is ononderbroken bezig te zijn, net zoals alle dingen bezig zijn te zijn, maar Hij verhindert niet dat wij ons bij Hem voegen en, met Hem, bezig blijven te zijn in een onderlinge uitwisseling, even vloeiend en permanent - als die van het leven. Hij, bij voorbeeld, Hij gebruikt ons helemaal, want er is niets in elk van ons dat Hij, wiens behoefte absoluut oneindig is, niet nodig heeft. Hij gebruikt ons en Hij verhindert niet dat wij gebruik maken van Hem. Het mineraal dat in de aarde zit is niet veranwoordelijk voor het feit dat het niet gebruikt wordt. Wij zijn erg achtergebleven en hebben er geen idee van hoe we God kunnen benutten in een onderlinge uitwisseling - alsof we nog niet hadden ontdekt dat er melk is om gedronken te worden. Over enkele eeuwen of over enkele minuten misschien zullen we verbijsterd zeggen: en dan te bedenken dat God er altijd geweest is! Degene die er weinig is geweest ben ik - zoals we over de aardolie zouden spreken die we tenslotte zozeer nodig hadden dat we erachter zijn gekomen hoe we die uit de grond moesten halen; zoals we eens diegenen zullen beklagen die aan kanker zijn gestorven zonder het geneesmiddel te hebben gebruikt dat bestaat. Ongetwijfeld zijn we er nog niet aan toe om niet te sterven aan kanker. Alles bestaat. (Misschien kennen wezens van een andere planeet al deze dingen al en leven zij in een voor hen natuurlijke toestand van uitwisseling; voor ons zou de uitwisseling ‘heiligheid’ zijn en zij zou ons leven volledig verstoren.) De melk van de koe drinken wij. En als de koe dat niet toestaat gebruiken we geweld. (In het leven en in de dood is alles geoorloofd, leven is altijd een kwestie van leven-en-dood.) Met God kunnen we ook de weg van het geweld kiezen. Hijzelf kiest ons uit, als Hij een van ons in het bijzonder nodig heeft, en doet ons geweld aan. Het enige verschil is dat mijn geweld tegen God tegen mezelf gericht moet zijn. Ik moet mezelf geweld aandoen om meer nodig te hebben; om mezelf zo wanhopig groter te maken dat ik leeg en behoeftig blijf. Zo zal ik de wortel van het nodig hebben bereiken. De grote leegte in mij zal mijn plaats van bestaan zijn; mijn extreme armoede zal een groot verlangen zijn. Ik moet mezelf geweld aandoen totdat ik niets meer heb en behoefte heb aan alles; wanneer ik nodig heb, zal ik krijgen, want ik weet dat het rechtvaardig is meer te geven aan wie meer vraagt; mijn veeleisendheid is mijn formaat, mijn leegte is mijn maat. We kunnen God ook op een directe manier geweld | |
[pagina 77]
| |
Foto: Robertine Romeny
| |
[pagina 78]
| |
aandoen door middel van een liefde die vol woede is. En Hij zal begrijpen dat die driftige, moordende begerigheid van ons in werkelijkheid onze heilige en vitale woede is, onze poging om onszelf geweld aan te doen, de poging meer te eten dan we kunnen, zodat we ons verlangen kunstmatig vergroten - in de levensdrift van het leven is alles geoorloofd, zelfs het kunstmatige, en het kunstmatige is soms de grote opoffering die we ons getroosten om het wezenlijke te krijgen. Maar aangezien we gering zijn en dus slechts weinig nodig hebben, waarom hebben we dan niet genoeg aan het weinige? Dat is omdat we het genot voorvoelen. Als tastende blinden bespeuren wij het intense levensgenot. En als we het voorvoelen, dan is het omdat wij ons op een onrustbarende manier gebruikt voelen door God, we voelen op een onrustbarende manier dat we gebruikt worden met een ononderbroken en intens genot - onze redding tot nu toe is trouwens geweest dat we tenminste gebruikt werden, we zijn niet nutteloos, we worden intensief benut door God; het lichaam, de ziel en het leven bestaan daarvoor: voor de onderlinge uitwisseling en de extase van iemand. Onrustig voelen we dat we op elk moment gebruikt worden - maar dit wekt in ons de onrustbarende wens om ook te gebruiken. En niet alleen laat Hij het toe, maar Hij heeft het ook nodig gebruikt te worden; gebruikt worden is een vorm van begrepen worden. (In alle religies eist God bemind te worden.) Om te krijgen ontbreekt het ons slechts aan nodig hebben. Nodig hebben is altijd het hoogtepunt. Net zoals de meest riskante vreugde tussen een man en een vrouw zich voordoet, wanneer het nodig hebben zo groot is dat het gevoeld wordt in doodsangst en ontzetting: zonder jou zou ik niet kunnen leven. De openbaring van de liefde is een openbaring van het gemis - zalig zijn de armen van geest want van hen is het verscheurende koninkrijk van het leven. Als ik de hoop laat varen, dan vier ik mijn gemis en dat is de hoogste intensiteit van het leven. En omdat ik mijn gemis heb aanvaard, is het leven dus onder mijn handbereik. Velen zijn er geweest die afstand hebben gedaan van alles wat ze hadden en zijn op zoek gegaan naar de grotere honger. Ik heb mijn verlegenheid verloren: God is reeds. Wij werden al aangekondigd en het was mijn eigen mislukte leven dat mij aandiende bij het echte. De gelukzaligheid is het ononderbroken genot van het iets, het verloop van het iets bestaat uit genot en uit contact met | |
[pagina 79]
| |
datgene, waaraan we geleidelijk meer behoefte krijgen. Al mijn bedriegelijke strijd deed zich voor, omdat ik niet de belofte wilde aanvaarden die in vervulling gaat: ik wilde de werkelijkheid niet. Want werkelijk zijn is de eigen belofte aanvaarden: de eigen onschuld aanvaarden en weer zin krijgen in datgene waar we ons nooit bewust van waren: de zin in het leven. | |
Fragment 3Voor mij is het goddelijke het werkelijke. Maar een melaatse kussen is zelfs geen goedhartigheid. Dat is zelfverwerkelijking, zelf-bestaan - zelfs als het ook de redding van de melaatse betekent. Maar de redding van zichzelf staat voorop. Het grootste voordeel is voor de heilige zelf, dat wat zonder belang is: want als hij zijn eigen grote ruimhartigheid bereikt, worden duizenden mensen verruimd door zijn ruimhartigheid en zij leven ervan, en hij houdt evenzeer van de anderen als van zijn eigen buitengewone verruiming; hij houdt van zijn verruiming zonder geloof in zichzelf. Wil de heilige zich louteren, omdat hij de behoefte voelt het neutrale lief te hebben? te houden van wat geen vermeerdering is en afstand te doen van het goede en het schone. De grote goedhartigheid van de heilige - is dat alles voor hem gelijk is. De heilige verteert zichzelf totdat hij de liefde voor het neutrale bereikt. Dat heeft hij nodig voor zichzelf. Toen begreep ik dat leven, hoe dan ook, een grote goedheid betekent ten opzichte van de anderen. Leven op zich is al voldoende en voor een ieder zelf mondt dit uit in de grote goedheid. Degene die totaal leeft, leeft voor de anderen; degene die zijn eigen ruimhartigheid leeft, geeft een geschenk, zelfs als zijn leven zich afspeelt binnen de oncommuniceerbaarheid van een cel. Leven is zo'n groot geschenk dat duizenden mensen genieten van elk geleefd leven. - Doet het je pijn dat de goedheid van de God neutraal ononderbroken is en ononderbroken neutraal? Maar wat ik vroeger als wonder wilde, wat ik wonder noemde, was in werkelijkheid een verlangen naar discontinuïteit en onderbreking, het verlangen naar iets afwijkends: juist het moment waarop het echte ononderbroken wonder van het gebeuren werd onderbroken, duidde ik aan met | |
[pagina 80]
| |
wonder. Maar op de neutrale goedheid van de God kan men nog meer een beroep doen dan wanneer zij niet neutraal zou zijn: het is slechts erheen gaan en krijgen, vragen en krijgen. En ook om het wonder kunnen we vragen, en het krijgen, want de continuïteit heeft tussenruimten die haar niet onderbreken, het wonder is de noot die zich tussen twee muzieknoten bevindt, het getal dat zich tussen het getal één en het getal twee bevindt. Er is slechts nodig hebben en krijgen. Het geloof - is weten dat we kunnen gaan en het wonder eten. De honger is wat in wezen het geloof zelf is - en nodig hebben is voor mij de garantie dat er altijd aan mij zal worden gegeven. De behoefte is mijn gids. Nee. Ik hoefde niet de moed te hebben gehad om de substantie van de kakkerlak te eten. Want het ontbrak mij aan de nederigheid van de heiligen: ik had aan de daad van het eten ervan een betekenis van ‘allerhoogste’ toegekend. Maar het leven is verdeeld in kwaliteiten en soorten en de wet is dat de kakkerlak slechts bemind en gegeten zal worden door een andere kakkerlak; en dat een vrouw, ten tijde van de liefde voor een man, dat deze vrouw haar eigen soort leeft. Ik heb begrepen dat ik al het equivalent van de kakkerlaksubstantie had meegemaakt - want de wet is dat ik met de materie van een mens leef en niet van een kakkerlak. Ik heb begrepen dat, wanneer ik de substantie van de kakkerlak in mijn mond nam, ik geen afstand deed zoals de heiligen doen, maar dat ik opnieuw zoekende was naar het meerdere. Het meerdere is gemakkelijker te beminnen. En nu pak ik niet jouw hand voor míj. Ik ben het die jou mijn hand geeft. Nu heb ik jouw hand nodig, niet opdat ik geen angst zal hebben, maar opdat jij geen angst zult hebben. Ik weet dat in dat alles geloven, in het begin, jouw grote eenzaamheid zal zijn. Maar het moment zal komen, waarop je mij je hand zult geven, niet zozeer uit eenzaamheid, maar zoals ik nu; uit liefde. Zoals ik zal je niet bang zijn op te gaan in de extreme krachtige mildheid van de God. Eenzaamheid is slechts het menselijke lot bezitten. En eenzaamheid betekent niet nodig hebben. Niet nodig hebben maakt een mens heel alleen, helemaal alleen. Nodig hebben isoleert de mens niet, het iets heeft het iets nodig: we hoeven maar een kuikentje te zien lopen om te zien dat zijn lot zal zijn wat het gemis van hem maakt; zijn lot is één te worden zoals kwikdruppels met andere kwikdruppels, zelfs als het, zoals elke kwikdruppel, op zichzelf een | |
[pagina 81]
| |
Clarice Lispector. Collectie Lilith, Berlijn
| |
[pagina 82]
| |
volledig compleet en afgerond bestaan heeft. Ach, mijn geliefde, wees niet bang voor het gemis: het is ons allerhoogste lot. De liefde is zoveel meer door het lot bepaald dan ik had gedacht; de liefde is evenzeer inherent als het eigen gemis en wij worden beschermd door een behoefte die zich voortdurend zal vernieuwen. De liefde is al, is altijd. Slechts de genadeslag ontbreekt - en die heet hartstocht.
Claire Lispector A paixão segundo G.H. Salia Limitada, Rio de Janeiro 1964. Drie fragmenten uit het Portugees vertaald door Mischa ten Kate. |
|