Lust en Gratie. Jaargang 2
(1985)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||
[pagina 13]
| |||||
Aantekening vooraf
| |||||
[pagina 14]
| |||||
Het carnavalMocht iemand er aan twijfelen of dit wel een carnaval is, dan schreeuw ik haar zodra ik haar zie uit de verte toe: Stop! Weet, voordat je verder gaat, dat je een sterke maag moet hebben. De windzakken worden inmiddels al aangedragen. Sommige zijn van runderdarmen gemaakt, andere van schapedarmen. Hun vormen verschillen al vormt de zwelling een punt van overeenkomst. Wat valt er anders van deze blazen te zeggen dan dat er steeds wordt geprobeerd ons te doen geloven dat het lichtende voorbeelden zijn. Dat is nog het onaangenaamste, afgezien van het feit dat ze naar gekookt vet stinken nadat ze enkele uren in de zon hebben gelegen. Niettemin gaat iedereen er omheen staan en is sprakeloos. Het is pijnlijk om te zien en te horen, o had ik maar een baard om uit irritatie woede of angst aan te trekken zoals Karel de Grote. Want de geestdrift die elkeen aan iedereen voor de windzakken toont, geeft het carnaval een sinister karakter. De platgetreden terreinen vertonen lege plekken en plaatsen waar ze allen samendrommen, krioelen, een massa vormen, ophef maken, stemmen gonzen. Hou op, het is een marteling om te zien en te horen. Maar het genot van de aanwezigen moet enorm zijn naar de gezichten te oordelen, er druipt kwijl aan weerszijden van haar monden, ze zijn nat van zweet en tranen. Maar ik verheug me niet over haar vervoering ik vind ze weerzinwekkend. De windzakken laten de een na de ander scheten. Het is afgelopen met de windzakken, ze hebben nu allemaal scheten gelaten en zakken in elkaar. Iedereen herademt. De lichamen uit haar trance bevrijd bewegen zich nu weer vrij. Laten we dus verheugd zijn en laat er niet één meer verdrietig zijn, nee, zelfs niet om die massa daar in trance rondom een uit elkaar gespatte windzak. Ik zou willen weggaan, me verschuilen, uitrusten van de opwinding en het lawaai, naar huis gaan. Maar hier woon ik temidden van het carnaval. En wanneer ik me grof laat bejegenen of beledigen, kan ik de plek niet verlaten zoals je het theater verlaat wanneer je niet gediend bent van de beledigingen van de acteurs. Zo worden er dagen, weken, maanden, jaren lang misschien, nieuwe windzakken de terreinen opgedragen. De een na de ander laat scheten en zakt in elkaar. Ze worden vervangen. Niemand krijgt er genoeg van. Monique Wittig, ‘Virgile, non’, Parijs Ed de Minuit, 1985 | |||||
[pagina 15]
| |||||
De oproepen tot de waanzinDe waanzin is rede geworden, krankzinnigheid is gepast. Volkomen meedogenloos tegenover de arme schepselen die onder dit voorwendsel soms levenslang worden opgesloten, wordt er op alle pleinen uitgeroepen, leve de hysterie. En niemand die nog vrolijk is. Je moet immers direct in een stuiptrekking raken, in de uiterste vervoering, trillen, in de rondte rennen, schreeuwen, brullen zelfs, de haren uit het hoofd trekken, tandenknarsen, de vuisten ballen, kwijlen, schuimbekken, woeste blikken om je heen werpen, de armen verdraaien, stampvoeten, naar adem snakken, over de grond rollen en noem maar op. Iedere onfortuinlijke wandelaarster die toevallig langskomt wordt onder handen genomen, bevolen in razernij te ontsteken, buiten haarzelf te raken, haar zelfbeheersing los te laten. Wee haar die weigert. Een aantal neemt haar dan meteen apart en past haar methoden toe om de zenuwen te prikkelen. En al gebruiken zij hiervoor geen fysiek geweld, weldra zie je de onder handen genomen wandelaarster uit haar handen opspringen, wegrennen tierend van razernij en woede. Dan hebben zij bereikt wat zij willen want uit haar vel springen bewijst dat er aan het rijk der waanzin niet te ontsnappen valt. | |||||
[pagina 16]
| |||||
Het oprollenDe bewoonsters van deze stad hebben de neiging haarzelf als het middelpunt van de wereld te beschouwen en te denken dat de hele wereld de ogen op haar heeft gericht. Zij gaan zover elkeen aan iedereen te laten bevelen haarzelf terstond op te rollen in naam van de ideale houding van het lichaam waarvan alle grote delen een neiging tot het oprollen vertonen: de ronding van de schouders, de ronde vorm van de billen, van het hoofd, de welving van de rug. Het verplichte oprollen behoort dus tot de orde van de dag, hetgeen zij een bol vormen noemen en wat volgens haar het allergemakkelijkst gaat als je strak naar je navel kijkt. Wanneer het gezicht ter hoogte van de navel is en daar tegenaan gedrukt blijft, hebben de benen in deze positie inderdaad de neiging zich boven het hoofd te verheffen en dubbel te vouwen. Comfortabel kun je het niet noemen maar omdat het een ideale houding betreft verzet niemand haarzelf. Degenen die op haar voeten lopen passeren elkaar nu en groeten elkaar als overlevenden van een ramp. Het aantal aanhangsters van de ronde vorm groeit. Zij bewegen haarzelf voort op het carnaval in een ongehoord tumult terwijl zij een overwinningslied zingen waarvan het ritme ontegenzeglijk traag is en waarvan de woorden bij intervallen te horen zijn op het moment dat de hoofden zich weer opheffen uit de voorover gebogen beweging van het opgerold zijn. Ah het is een prachtig schouwspel al die kleine en grote konten die de lucht insteken terwijl in dezelfde beweging de gezichten tussen de benen verdwijnen. De geslachtshaartjes worden langer, sommige reiken tot aan de grond. De haren vallen voorover. De monden verschrompelen. Ze beginnen onmiddellijk met de anus te eten. Op geen enkel carnaval zijn er ooit zulke vermakelijke gezichten te zien geweest. | |||||
[pagina 17]
| |||||
De stoeltjesJe ziet ze van de ene vergadering naar de andere gaan, haar stoeltjes pakken en haarzelf installeren. Dan begint een van haar, daarna een ander, en weer een ander, systematisch alles onderbrekend wat er gezegd wordt, het weersprekend, tot bedreigingen uitend aan toe. Wanneer ik in dit geval zij zeg, bedoel ik iedere groepering plotseling door een groepsgevoel bevangen en tot alles bereid om de steun van de vergadering te verwerven. Voor de stoeltjes moet staande de vergadering het algemeen belang wijken. Beter nog zij zijn het algemeen belang, dat elders het-deel-als-geheel-zien wordt genoemd. Maar het is een beproefde tactiek die een of meerdere personen toestaat uit naam van massa's anderen te spreken. En hoe die betreffende massa's ook zijn, ze hebben allen een duizelingwekkend gebrek aan politiek bewustzijn gemeen. Zij spelen haar rol in de franse revolutie, in de russische revolutie, ze zijn even op de voorgrond en verdwijnen dan weer. Het doet er niet toe want ze bestaan alleen maar om op het carnaval een massa te vormen en overal elders is haar aanwezigheid niet onmisbaar. De stoeltjes zelf doen hun best om het aantal vergaderingen te vergroten door geschillen en conflicten te veroorzaken om die uiteindelijk in haar eigen voordeel te kunnen oplossen, waartegen niet één in staat is haarzelf te verzetten omdat haar weerstand is gebroken door de stokerijen. Als er een actie wordt voorgesteld zijn zij tegen want zij zijn het uit principe nooit ergens mee eens en bovendien is het niet van belang: met de billen op haar stoeltje gezeten kunnen zij wachten. | |||||
[pagina 18]
| |||||
Het vegen van de stratenHet is een merkwaardige stad waar als er één opmerkt dat de straten nodig moeten worden geveegd, er meteen een ander opstaat die zegt dat er niet voldoende stof ligt. Omdat alle argumenten logisch zijn, ontstaan er eindeloze oeverloze discussies onder de bomen van het plein. Het jeu de boules wordt in de steek gelaten, het café stroomt leeg. Iedereen is samengedromd in het centrum en de opwinding is zo groot geworden dat sommigen op de vuist dreigen te gaan. Zij die pas aankomen proberen de discussianten te verzoenen. Ze worden op wrede wijze bij het geheel betrokken, en dreigen nu de klappen te krijgen. Er wordt haar gevraagd met welk recht zij haarzelf in een discussie mengen waarvan zij niets kunnen begrijpen omdat ze net zijn gekomen. De beschaamde nieuwkoomsters zweren dat het niet weer zal gebeuren. Als een nieuwkoomster haarzelf niet uit het veld laat slaan door het getier dat op haar gericht wordt en zegt dat zij haar mening zal geven over het vegen van de straten, wordt haar ruw geantwoord dat het er niet om gaat of het moet gebeuren maar hoe het moet gebeuren. Waarop de nieuwkoomster antwoordt dat onder die omstandigheden het vegen haar geen donder kan schelen. En iedereen verzinkt in stilte om het belang van de gesproken woorden te wegen: het vegen kan haar geen donder schelen, hoe is het mogelijk, is het niet een van de belangrijkste taken van de stad vanwege de massa stof die in allerlei vormen de straten vult, zandstormen, opeenhopingen, laaghangende wolken, regen, en, tenslotte het ergste, een soort van afdrijvende mist bijna ontastbaar maar die de ogen de mond de oren langzaam maar zeker vult. Het is bijna een misdaad tegen de staat dit te ontkennen, er gaan mensen aan dood, de huizen raken erdoor bedekt, het is onmogelijk zelfs binnen de vuren aan te houden, de dichtgestopte ramen laten geen verse lucht meer binnen. Wat wil zij dan? Moet de staat vergaan? Op dat punt begint de nieuwkoomster die tot dan toe heel rustig was te kwijlen uit haar mondhoeken, haar ogen puilen uit, zij brult: Scheppen, scheppen en laat niemand dralen. Meteen verheft zich opnieuw de oppositie. Is de schep wel een geschikt middel? Als je bedenkt hoe krachtig de wind is, kun je net zo goed roeispanen of soeplepeltjes gebruiken. Waarop de nieuwkoomster de schepsters aanbiedt het probleem op te lossen. Nee nee, de wind passeert immers te snel met zijn lading stof dan dat je die in de vlucht met de schepsters zou kunnen opvangen. Een van haar herinnert aan de grote fuiken ondanks de mislukking bij de laatste poging. Ze slaan haarzelf op de dijen terwijl ze herhalen: de fuiken, de fuiken, alsof daarin een bron van vreugde lag. Er stijgt een ironisch en | |||||
[pagina 19]
| |||||
geringschattend gelach op. Er klinken verstikkende zinnen: fuiken om de wind te vangen! De hilariteit wordt algemeen. Een van haar schreeuwt: Er bestaan grote magneten. En dan liggen ze allemaal slap van het lachen, slaan elkaar op de rug, stikken van de hik, rollen kronkelend over de grond terwijl er klinkt: reuzemagneten, ah, en sommigen zeggen het zelfs snikkend zo groot is haar hilariteit. Een van haar glijdt tussen de benen van de menigte door en sist over de grond: Dit is je tijd verlummelen. De machines draaien, ze zijn getest in de laboratoria. Het experimentele stadium heeft niet één mislukking opgeleverd! Het café loopt langzaam traag vol. Sommigen die elkaar de armen, de hoofden of zelfs de dijen hadden afgerukt, komen elkaar bij de schouder vasthoudend pratend en lachend binnen. Ergens op het plein klinkt een lied. De sfeer is ontspannen als na de voltooiing van een zware taak. In de verte schreeuwt een stem, wanhopig: Wacht! er is nog niets besloten. Intussen is de wind ver weg in het oosten karladingen vol stof aan het vormen. Ze komen als dikke rode wolken aan, ze nemen takkenbossen, rollen ijzerdraad losgerukt van de omheiningen, allerlei materialen mee en in hun voortgang vormen ze een horizontale lawine. | |||||
[pagina 20]
| |||||
De algemene overeenstemmingOm te voorkomen dat de macht je naar het hoofd stijgt, word je iedere avond na de avondklok op het hoofd geslagen. De eerste de beste buurvrouw die rustig loopt te wandelen kan je plotseling naar de keel vliegen en je met alle kracht in elkaar slaan. Terugslaan is niet gebruikelijk, wanneer je buurvrouw je een klap geeft is er geen sprake van een vechtpartij maar van een politieke waarschuwing. Er bestaat geen andere mogelijkheid hieraan te ontkomen behalve door je iedere avond op te sluiten. Maar wie zou dat willen wanneer de namiddagen zacht zijn en de okeren gloed van de ondergaande zon op de muren en de rotsen weerkaatst en de schaduwen langer worden? Wanneer het alarm klinkt verandert het straatbeeld onmiddellijk. Botsingen gestomp gebuitel luidruchtig geschreeuw geknok herrie van relletjes en klappen die vallen. De winkelluiken klepperen. Ze rennen alle kanten op. Er heerst een buitengewone wanorde en herrie. Hoewel klappen tegemoet lopen een ongewoon menselijk gedrag is, zijn de straten iedere avond vol. Onbeweeglijk verscholen in een portiek kun je soms toekijken zonder gezien te worden. Weldra blijkt dat de waarschuwingen tegen de macht een klein aantal bespaard blijft en velen ten deel vallen, terwijl de monden die brullen: ik wil geen macht, vaak horen bij de handen die erop los timmeren en dat de andere monden kreten van pijn uitschreeuwen. Zien ze dan niet dat er bij het vallen van de avond bendes gevormd worden en dat bij sommigen wolfstanden groeien? Terwijl ze er op los slaan hoor je ze schreeuwen: Jij wilt geen macht en die geef je mij. Maar op een gegeven moment valt er in deze duivelse stad met niemand meer te praten. Het wachten is op de aanvang van de discussies. Op een kruispunt staat een forse gestalte bewegingloos aan de grond genageld. Door haar luidspreker deelt zij mee hoeveel er de vorige avond verminkt zijn en eist een onmiddellijk staakt-het-vuren. Haar stem is nauwelijks verstaanbaar in het luidruchtige tumult dat alles overheerst. Nog voordat zij is uitgesproken wordt zij op de grond gegooid, vertrapt, opgetild, afgerost, uitgescholden, belachelijk gemaakt: met een luidspreker dat is al te doorzichtig! Een van haar die doorziet hoe de zaken er voor staan roept: Breek, voor het slachtoffer, haar behoedend voor een gewisse dood. Want ik ben vergeten te zeggen dat het roepen van: Breek, hetgeen staak de strijd betekent, op het moment dat de eerste klappen vallen een onschendbaar recht is. Maar dit recht wordt gemakkelijk vergeten daar zij die de klappen uitdelen niet altijd het geroep van breek horen. De figuur met de luidspreker wordt overeind gezet en haar wordt uitgelegd dat wanneer zij bezwaar heeft tegen de algemene overeen- | |||||
[pagina 21]
| |||||
stemming zij naar het hoofdgebouw kan gaan en dan zal er te gelegener tijd en plaats over gediscussieerd worden. In het hoofdgebouw worden je zeer beleefd cijfers schema's statistieken diagrammen foto's films zelfs radio's voorgelegd. Alles is voorzien: daar waar geen macht wordt gewenst komt geen onrecht voor. Ieder die in deze stad is ingekwartierd, is beoordeeld geregistreerd onder het regime geplaatst. Sommigen worden gesterkt en anderen afgezwakt. Dat is de eenvoudigste methode. Daarom zie je reuzinnen zo vaak omvallen bij het eerste het beste duwtje: ze worden uitgehongerd. Ik heb een discussie bijgewoond. De vraag was of zij die uitstekend kunnen zien één oog uitgestoken moesten worden of zelfs in sommige gevallen blind gemaakt moesten worden om zij die slecht zien te beschermen. Ik ben zonder een moment te verliezen hals over kop weggerend uit angst dat ze ineens zouden vinden dat mijn gezichtsvermogen te goed is. | |||||
[pagina 22]
| |||||
De vergaderingDe echtgenotes zijn met veren bedekt want zij dragen lange capes van zwart zwanedons. Alle veren in de zaal bewogen tegelijkertijd toen zij riepen: Zoek de zak, zoek de zak. Niemand die deze zak kan vinden, trouwens er is er niet één die het probeert. Een van haar roept: Laat zij die zelf maar zoeken! De persoon die zo door de vergadering is toegesproken heeft de arm van een vriendin om haar schouders liggen. Het is het eerste moment, dat van de tentoonstelling, vergelijkbaar met de presentatie van de bruid in Duizend-en-één-nacht, tijdens welke zij wordt gedwongen haarzelf heupwiegend goed te laten bekijken. Het moment van de tentoonstelling wordt gevolgd door een hevig tumult. De echtgenotes zijn degenen die het hardst roepen en wat ze roepen is: Houd haar goed vast, ze mag vooral niet ontsnappen. Een van haar maakt een ironische opmerking over de eer die de vergadering ten deel is gevallen. De oren raken verstopt, gevuld door gegons, dat inwendig drukt op de schedel. Bewegen is onmogelijk, de leden, armen benen schouders dijen, zijn gestold. De arm heeft de schouder al enige tijd verlaten. De vriendin, onthutst omdat de mooie presentatie van haar bruid is mislukt, is nu opgestaan en spreekt vol vuur en warmte, je ziet hoe ze haar armen voor haarzelf houdt uitgestrekt ter hoogte van de schouders. Haar parfum verflauwt op even onverwachte wijze als het licht van de glimwormen. De lichamelijke ruimte die zij heeft verlaten is koud en koud is mijn zijde van de schouder tot aan de knie. Een van haar zegt zachtjes: Hak haar de kop af. Natuurlijk zijn dat maar woorden. Maar het gebruik van het woord, dat heeft Nathalie Sarraute ontdekt, kan een duizelingwekkende verschuiving teweegbrengen in de structuur van de ruimten tussen de aanwezige personen. Plotseling is de houding van de lichamen niet meer hetzelfde. Er is een spanning, een verstarring in de algemene houding. De ruimte die de aangesprokene omringt raakt leeg. Er opent zich een groene afgrond om haar heen. Daaruit klinkt het geschreeuw, het gejouw, het rumoer op dat met verdoofde oren wordt aangehoord. Tenslotte verschijnt plotseling de zak boven de hoofden en zoals bij een literair wonder het zwaard van Lancelot of van Galahad wordt onthuld, wordt de zak door alle handen opgeheven en gaat rond, bejubeld door alle monden. Ik kijk ernaar zonder te weten waarvoor hij gebruikt zou kunnen worden, misschien dient hij wel om met de hand in de zak te worden betrapt, of om het hoofd ermee te bedekken als teken van schande, of om erin te worden gestopt en in de Seine geworpen. De hele vergadering staat nu overeind, springt op de plaats op en neer en schreeuwt kreten van voldoening. Een van haar komt | |||||
[pagina 23]
| |||||
met een stralend gezicht naar me toe en biedt me de zak aan terwijl ze hem openvouwt. Er staan een aantal woorden in hoofdletters op waaronder het woord zij, ik herken het meteen want dat is wat deze opmerkelijke verschuiving in de ruimte heeft teweeg gebracht op het moment dat de bruid werd gepresenteerd. Dit woord, dit kleine woordje op zich betekent: in deze vergadering zal je in de derde persoon worden aangesproken. Er zal over jou worden gesproken alsof je er niet bij was. Er zal over jouw naam, over jouw leven, over jouw lichaam worden beschikt en hoe levend jij daar ook staat, je bent niet meer waard dan een kadaver waarvan de resten bijeengeraapt moeten worden. Op dat moment pakt een van haar, een vriendin die ik al lange tijd ken mijn hoed af, zet deze op haar hoofd, jongleert er wat mee, lacht en zegt: De kleine Wittig, en ze geeft mij een knipoog, die gaat de zak in. Het gefluit uit de afgrond neemt toe en verstopt mijn oren, mijn hoofd tolt, een rode mist hangt voor mijn ogen, mijn tong versteent en valt in mijn borst. Zwaarden kunnen nu mijn lichaam doorsteken, haar houwdegens met zwarte zwaneveren beplakt eveneens, pistoolkogels kunnen me doorboren, vuisten mij in het gezicht slaan en in mijn maag, ik zou het niet voelen. Een gelukzalige onverschilligheid raakt het netwerk van mijn gevoelszenuwen en verspreidt zich. Voor de aangesprokene lijkt het alsof ze oplost en verdwijnt, volledig ingeademd door het woord op de zak. Zij gaat erin op, glijdt erin mee in een kolkende beweging. Buiten zijn de zon, wolken, bomen. Buiten kan je lopen vertrouwend op het gewicht van je lichaam. Terwijl voor de aangesprokene het oplossen zich voltrekt worden de protesten luider. Het blijkt dat het niet de bedoeling is dat zij oplost, zij moet het oordeel van haar rechters aanhoren. Maar wanneer voor de aangesprokene de zak of de afgrond, alles zich onder haar voeten lijkt te openen, komen twee beschermengelen voor haar staan, aan weerszijden, die elk in beide handen, de een helder, de ander zwart schitterend licht vasthouden, het vlammende zwaard tegen het onrecht. Onder gejoel hebben ze de zak verscheurd. Ik zie nog hoe de geschreven letters versnipperd door haar woedende handen gaan en hoe ze ondertussen brullen, terwijl haar woorden stuk slaan in de gezichten van de hele vergadering waaronder die van talloze vriendinnen, minnaressen zelfs, zichtbaar en herkenbaar zijn. De buitenlandse afgevaardigden houden haarzelf stil, treurend als een koor uit een antieke tragedie, voor de aangesprokene een genadige plek opwerpend waar zij kan schuilen tegen de vuurtongen, het traangas, de stikstoom. Door haar beschermd en van voren door haar twee beschermengelen die, door haar armen en zwaarden rond te zwaaien, de nachtmerrieachtige vormen waar de gestalten van vriendinnen en minnaressen tot | |||||
[pagina 24]
| |||||
verworden zijn, dwingen in de lichtschitteringen terug te deinzen, ziet de aangesprokene dat haar fysieke situatie door deze verdedigingsmuur aanzienlijk is veranderd ten gunste van haar. Daarginds in de verte, aan de andere kant van de muur, in de vuur- en zwavelwolken, maken onduidelijke schimmen het teken van de veroordeling als in een nachtmerrie die ik Caesar zij die morituri sunt te salutant noem. De teerling is geworpen, broeder, zij hebben de duim naar beneden gekeerd, ik moet sterven. Tegenover mij in de arena staat de andere gladiator, met leren riemen omgord, geweldig van zweet, bloed en spieren. Hij zegt: Ik kan mijn minnaar niet doden om nog onrechtvaardiger dan Caïn de geschiedenis in te gaan. Wij hebben een eerlijk gevecht gevoerd om haar te gehoorzamen. Ik zeg: Broeder, zij hebben mij veroordeeld, er bestaat voor diegene die door haar gehaat wordt geen enkele mogelijkheid te ontsnappen. Dus laat jouw hand mij de doodslag geven als het laatst mogelijke liefdesgebaar. En zij, die krijsen als ongeluksvogels en bezeten haar duimen naar beneden bewegen, met klapperende hoofdsluiers, geven mij geen moment respijt om, terwijl ik me met moeite overeind houd in het stromen van mijn bloed, de ogen zwart van de hevige lichamelijke pijn, afscheid te nemen van mijn lotgenoot, van onze lichamen die nu, elkaar met moeite zoekend, met piepende ademhaling, met gierende hersenen, volkomen ontdaan zijn van een gelukkige herinnering die door haar kracht het heden dragelijk zou maken. Dan houdt de minnaar zijn zwaard in zijn gedienstige handen waar de minnaar zich met een luide door angst verscheurde schreeuw op stort. Iedere veroordeling gaat met het ter dood brengen gepaard. Die welke in woorden wordt voltrokken, is niet minder dodelijk, al wordt de dood traag voltrokken en laat ze geen gapende wonden achter, paars gezwollen en bloederig of heftig bloedend. Het ongure martelaarsaureool dat op de lange duur dit soort terechtstellingen kan omgeven vergroot haar schande. | |||||
[pagina 25]
| |||||
De prinses op de erwtAglaia roept niet ze krabben me maar wel ze vermoorden me bij de minste schram. Want voor haar bestaan er slechts twee soorten mensen die of een gevoelige huid of een dik vel hebben. Je hoeft in haar geval niet talloze matrassen op een erwt te stapelen om haar een slapeloze nacht te bezorgen. Een beetje tocht voldoet al mits deze uit de verkeerde hoek komt. En dat, zegt zij, is het ergste nog niet maar pas op voor de noordenwind, de fatale noordoostenwind, storm, tyfoon, orkaan, wervelwind, rukwind, cycloon die haar snel zullen doen sterven. Ze trekt maar voort, met een donkere, wilde blik, ten prooi aan hevige koorts. Reken er dus niet op haar ervan te doordringen dat zij haarzelf beter kan harden om te voorkomen dat zij bij de eerste de beste noordoostenwind bezwijkt. Hoop er niet op haar te overtuigen van de voordelen van een dik vel, zij is immers zo gevoelig voor tocht. Nee, voor haar moet het ‘dikke vel’ verdwijnen al moeten daarvoor vele lagen opperhuid gevoelig worden gemaakt. In deze kan je volgens Aglaia niet zacht genoeg zijn. Velen om haar heen ergeren haarzelf natuurlijk aan haar en behandelen haar als prinses op de erwt met wie zij in meer dan een opzicht overeenkomst vertoont want, behalve de gevoelige huid, heeft zij evenals hen vrees voor stormen waar zij niettemin met gebogen hoofd naartoe snelt, alleen, zonder gevolg, hetgeen voor een prinses wat verdacht is en tot laster leidt. Wanneer haar wordt gevraagd waar haar gevolg is, raakt zij buiten zinnen en antwoordt niets, volledig vertrouwend op het bewijs van de matrassen om verlost te zijn van de argwaan die haar gebrek aan een rijtuig en praal oproept. Zodra blijkt dat zij een echte prinses is, wordt dat gebruikt om haar omver te gooien en staan er in deze stad rijen mensen ter beschikking om over haar heen te lopen. Ik raad haar al zo lang aan haar huid met hennep in te smeren, aan gewichtheffen te doen, aardappelen te eten, zodat zij tijd genoeg zou hebben gehad haarzelf te harden en er rustig over haar heen gelopen zou kunnen worden zonder de geringste angst haar te verwonden. | |||||
[pagina 26]
| |||||
Isolationisten of geïsoleerden?Er zijn er die zeggen dat onrechtvaardigheid onder elkaar geen onrechtvaardigheid is en dat je beter in deze stad kan worden afgerammeld dan níet afgerammeld elders. Er zijn er die zeggen dat er onder elkaar geen misdaad bestaat en die haarzelf over het onrecht verheugen wanneer dat onder elkaar voorkomt. Ik heb lange tijd gewoond met haar die de vrede haten: wat een ongeluk dat ik in deze stad heb moeten verblijven, wonen temidden van het carnaval. Wat een ongeluk dat mijn geest niet was beschermd tegen lippen die liegen, tongen die bedriegen, want nog steeds kent hij geen rust. Ik ben voor de vrede maar wanneer ik spreek zijn zij voor oorlog. Wat een ongeluk voor haar die niet meehuilen met de wolven, zij worden achtervolgd, opgejaagd, zij worden met al het kwaad beladen, van tirannie beschuldigd en noem maar op. Zodra ik een van die ongefortuneerden opmerk, roep ik haar al uit de verte toe: Verberg zorgvuldig wat je denkt. Zeg vooral geen woord. Ik zeg haar: Kijk uit, zij zullen je als wilden aanvallen zeggend dat jij het bent die haar te gronde richt. Zij zullen je de nek omdraaien met een snikkende stem. En de tranen die langs haar wangen stromen zullen openlijk getuigen dat zij de zondebokken zijn en dat jij de beul bent. Daarna zullen zij je in de put vol stront duwen voorwendend dat het een bad van rozenwater is, zij zullen je erin verdrinken, doen stikken, naar lucht doen happen. Tenslotte zullen zij je onder de grond stoppen, zij zullen je eronder laten verdwijnen en niet snel tevreden zullen zij op het stukje grond dat je zal bedekken en dat zij met haar voeten hebben aangestampt een bordje plaatsen met de woorden: Hier ligt niemand. | |||||
[pagina 27]
| |||||
De judassenDe judassen worden op het carnaval groots onthaald. Je zou zelfs kunnen zeggen dat zij er de koninginnen van zijn gezien haar welvarende voorkomen en de bloemslingers die haar zegekarren versieren. Ze verdringen elkaar rondom haar zegekarren, werpen haar bloemen in het gezicht, sommigen hijsen haarzelf even op om haar op de mond te kussen. Haar tocht wordt begeleid door glimlachen en lachen. Ze trekken haar aandacht met een schorre stem, ze paaien haar, ze fluisteren haar in het oor: Ah waarom verraad je mij niet mij, mij bij uitstek! En ze raken buiten zinnen. Zij echter, de judassen, bewegen haarzelf verzekerd in haar zegekar voort even tevreden over haarzelf als Circe, hoewel Circe vijanden in dieren veranderde. Ik geef toe dat een judas niet vanzelf ontstaat, daar zijn anderen voor nodig om hiertoe bij te dragen. Ah je ziet de vlijtige volgelingen in aantal toenemen. Haar aantal zelf vormt een voorwerp van rivaliteit onder de judassen: wie zal de meeste vurige volgelingen meetronen. Zij vormen een massa op het carnaval en de vergaderingen, in een meute samengedrongen rondom haar uitverkoren judas. Soms, om agressie te voorkomen, slaan ze er op los, want niemand heeft meer kracht dan een volgeling in een groep. De judassen hebben ons en bloc voor dertig duiten verkocht zoals dat hoort. Sommigen van haar verschijnen nooit op het carnaval en neigen tot een abstractie te verworden. Maar zij worden daar wel dagelijks door haar vlijtige volgelingen vertegenwoordigd, vergezeld door haar lege zegekar met ballonnen en sjerpen versierd en opgetuigd met een grote foto waarvan de stijl aangeeft tot welk historisch judasgeslacht zij haarzelf beschouwen: judassen van gewicht wier verraad massa's mensen naar het carnaval heeft doen snellen. Hoewel niemand van nu af aan nog aan haar bedoelingen kan twijfelen, beweegt een rumoerige menigte zich rondom haar lege zegekar. Op sommige momenten stijgt de opwinding, klinkt er een ovatie, de papieren beelden worden uit volle borst geëerd want volgens velen hoor je haar luid te bejubelen als de redsters van de menselijke soort. Van de kant van de judassen moet je echter overal op verdacht zijn: het werk achter de schermen, het verdraaien van de feiten, het intrigeren, het zaaien van twijfel zorgen er ongeweten voor dat ze haar woorden die met gejoel worden ontvangen langzamerhand van haar betekenis ontdoen. Zodra je je mond opendoet om je te verdedigen breekt de hel los. In ieder geval is het te laat, iedere kans om je aan de zaak te onttrekken is verloren omdat je immers nooit weet waar, hoe, wanneer, noch wat het voorwerp van verraad is. De gevolgen worden pas duidelijk wanneer het verraad is voltrokken en | |||||
[pagina 28]
| |||||
ontsluierd. En wanneer het eenmaal te laat is wat is dan het beste antwoord? Het oog om oog tand om tand voldoet me niet want als mij een oog wordt ontnomen wat doe ik dan op mijn beurt met een oog dat het mijne niet vervangt? Het heeft evenmin zin als je bent verraden te hopen je onschuld openlijk te kunnen tonen en die te laten weerklinken met behulp van allerlei vormen van steun vanachter de coulissen. Dat zal erop uitlopen dat het voorwerp van verraad schuldig blijkt, haar woorden verraden haar en de coulissen zullen haar geen steun toefluisteren, de coulissen zijn stom. Waarom verraad? Wat is de inzet in deze hachelijke wereld die niets bezit? Wel dat is duidelijk: de inrichting van de toekomst. Als je nu niets hebt speculeer je op wat je zou kunnen krijgen, dat is het principe van het crediet. | |||||
[pagina 29]
| |||||
De vlijtige volgelingenEen blik is voldoende om de vlijtige volgelingen koest te houden. Op deze wijze blijven de volgelingen in de macht van de judassen. Mocht die blik langdurig uitblijven dan biedt dat een pijnlijke aanblik. De vlijtige volgelingen beginnen meteen te beven, zij blijven slechts met moeite overeind en de opwinding waardoor ze worden overvallen is extreem. Zij rennen heen en weer terwijl ze haarzelf de haren uit het hoofd trekken en de tranen langs haar gezichten stromen tot op haar voeten. Zij wachten zelfs niet totdat ze haar de rug heeft toegekeerd alvorens aan de slippen van haar judas te trekken. Laat zij er zelf over oordelen: zij zijn een en al vlijt en een en al nederigheid. Wanneer zij bijvoorbeeld haar handschoenen laat vallen om te zien wie er zal toesnellen om ze op te rapen. Wanneer zij haar volgelingen op de proef stelt dan ziet zij hoe ze elkaar meteen verdringen om haar te behagen en hoe ze in hun haast tegen elkaar opbotsen en met een schok voorover vallen. Wat ik maar Debora, rechter van Israël die zetelt onder de palmboom tussen Rama en Beth-El, om een krijgslied in te zetten ter ere van mijn volk en haar overwinningen, om Jaël te huldigen zoals zij de vijand aan de grond heeft genageld met een tentpin door zijn slaap, om te verhalen over de negenhonderd strijdwagens in de rivier Kishon. Nee, de daden die ik te verhalen heb zijn niet van een dergelijk karakter. Ieder uur, dag en nacht laten de vlijtige volgelingen haarzelf door de judassen terroriseren. Zij zijn altijd schuldig wat ze ook doen, zij kunnen op geen enkele wijze haar plichten vervullen. Maar alles is beter dan terugvallen in de anonimiteit waar de judassen haar hebben uitgehaald voor zolang zij haar toestemming verlenen voor haar te werken. De geringste glimlach toegekend met de hoeken van de mond vervoert ze van vreugde, de minste lach het kleinste vriendschapsgebaar doet ze in extase geraken. Hoe trots zijn ze dan en hoe licht haar tred. Wanneer deze tekenen van welwillendheid gevolgd worden door gesnauw, is dat geen bezwaar want van haar judassen accepteren zij alle kwellingen als bewijs van liefde. Zo wisselen strelingen en terechtwijzigingen elkaar systematisch af om hen te schikken naar het bewind van de overgave. Ik heb gehoord hoe sommigen werden behandeld op een wijze die mij deed blozen en verbleken zonder dat ik haar van kleur zag verschieten. Maar omdat zij het ergste verwachten, is ieder goed woord een teerspijs die haar voldoet en duurzaam is. Wat ze precies in de vijand denken te bestrijden is in haar ogen dus met alle bekoring getooid. Zij hebben haar duistere judassen tot een hoogtepunt verheven, haar vergroot en versterkt in de macht over henzelf hetgeen niet één menselijk wezen | |||||
[pagina 30]
| |||||
ooit aan een ander zou mogen overlaten. Sindsdien behoren de vlijtige volgelingen haarzelf niet meer toe. Wanneer het nodig is kunnen de judassen naar eigen believen haar schotel poep naar haar vlijtige volgelingen brengen. Deze gaan hier meteen druk mee in de weer als bijen rondom een honingraat. De meest onervarenen proberen het uit de weg te ruimen maar haar vingers raken onder de poep. De ervaren vlijtige volgelingen proberen het niet aan te raken, zij haasten haarzelf daarentegen het te tooien met alles wat haar onder handen komt, de een draagt fruit aan, de ander bloemslingers, de volgende rozemarijntakjes en door luid de fanfare te roepen om in pracht en praal naar het carnaval te gaan om deze gaven van Pomona en Flora aan te bieden. | |||||
[pagina 31]
| |||||
CMNTZo vergaat het de judassen en de vlijtige volgelingen: geen kracht is tegen haar opgewassen om haar deugd in slaap te sussen. De prettige, vredige rust is verloren gegaan. Zij vernietigen de lichtheid van het lichaam zoals het zich in dromen beweegt. Zij vernietigen de kleuren, heel de slaap gaat ten onder in een voortdurende stroom van grijze zwarte witte schimmen en de stem van de slaapsters brengt gesmoord gesnik voort. Zij vernietigen de materie en de vorm, alles is vaag en doods, van beweging ontdaan, zwaar. Moeten zij haarzelf desondanks toch verplaatsen dan gebeurt dit met veel moeite en als tegen de stroom in, botsend op zware glijdende massa's die je telkens moet aanroepen. Voor dit soort omstandigheden zijn wij slecht toegerust. Wie duikt er in haar eigen dromen gehuld in een harnas? Een zaklamp en wat muziek zijn ook nodig om je tegen de nachtmerries te wapenen. En wanneer je je uiteindelijk van de dichte schimmen losmaakt en ontwaakt, vallen er woorden waarvan de uitwerking niet prettig is want dit zijn ze: intrige, mystificatie. Het is duidelijk dat zij haar te ver hebben laten gaan en dat al het wezenlijke eraan gaat. De dagen zijn immers niet benijdenswaardiger dan de nachten. Ze vormen slaapwandelende omzwervingen door uitgestrekte tunnels waar je bij iedere stap tegen de grijze muren moet stoten om niet te vallen of je neus te stoten tegen een gedaante van versteende was. Er bestaat geen grotere beproeving dan wanneer de gedaanten bewegen, behalve wanneer je ze een groep ziet maken. Dat is de uitbarsting, de waanzin, de razernij, het toppunt. Vooral wanneer zij haarzelf rondom een van haar groeperen Zij bewegen haarzelf voort met haastige mechanische stappen, zij grijnzen je toe en draaien met een ratel bij je oren. Je laat ze passeren wanneer je het verkieslijker vindt ze niet te zien. Wanneer je even de tunnels uitkomt en aan haar ontsnapt denkt te zijn, komen zij binnen zonder te kloppen, vegen de papieren van tafel en gaan met gekruiste armen zitten, kijkend zonder een woord te zeggen. Dat is het uur der verstikking / iets dat je nooit vergeet mocht je het overleven. | |||||
[pagina 32]
| |||||
De lijnDe algemene lijn is nu teruggebracht tot een draad. Er was overeengekomen deze zo dik te maken dat iedereen, zelfs meerderen tegelijk, er naast elkaar overheen zou kunnen lopen. Er volgden vergaderingen op vergaderingen, geschreeuw op geschreeuw, argumenten op argumenten, en de allergrootste overeenstemming was zo dik als een dunne draad. In plaats van een brede laan die we zouden inslaan, is er dat koord boven de leegte, aan weerszijden vastgehouden, waarover je één voor één moet oversteken. Wanneer je de overtocht eenmaal riskeert, wordt de voortgang bemoeilijkt door de hevige wind die het koord heen en weer doet slingeren en het evenwicht dreigt te verstoren. Pas als je te ver op dat duivelse koord bent gevorderd om nog terug te deinzen, is de omvang van het gevaar met precisie te meten. En wat gebeurt er als de handen die het koord vasthouden het loslaten? Dat kan inderdaad om wel honderd redenen voorvallen. Het hoeft bijvoorbeeld maar voor te komen dat juist op grond van deze lijnkwestie een groep de discussie aangaat met haar die deze vasthouden, dat de twee groepen zich tegen elkaar kanten, in gevecht raken en het voorwerp van haar strijd vergetend, het ter plekke loslaten. Er zou ook sprake kunnen zijn van een verandering van lijn. Dan wordt de oude in de afgrond gestort met al diegenen die erover lopen. En pech voor haar die deze op dat moment oversteken want behalve als zij uitstekende acrobates zijn hebben zij geen enkele kans aan de val in de afgrond te ontkomen. Ontkomen zou meer koelbloedigheid eisen dan deze lijn te verdedigen zelfs al ben je er met geweld op geduwd. De aanmoedigingskreten sterven weg en de klank vervormt vanuit de verte haar bedoeling. In plaats van te zeggen: Kijk uit, zoals ik dacht, roepen zij: Goede duik. Sommigen verliezen haar verstand en gooien zich uit haarzelf in de afgrond schreeuwend: Help Charybdis, help Scylla. De lijn onder deze omstandigheden oversteken, vergt dus een blind vertrouwen, geloof in de noodzaak van deze lijn dat sterker moet zijn dan wat ook, onweerlegbaar, onbreekbaar dat ook al val je of stap je mis, de lijn er altijd zal zijn. Je kijkt stomverbaasd naar het zwarte touw waarop de zolen met vioolhars ingesmeerd je in evenwicht moeten houden. En hoewel je respect moet hebben voor haar die het bij de uiteinden vasthouden, gebeurt het dat je je afvraagt of het doel van deze gevaarlijke overtocht het tot prooi dienen is. Dan zie je de lijndraagsters haar biezen pakken en het touw snel oprollen, terwijl ze roepen: Kom onder kantoortijd terug, we sluiten. | |||||
[pagina 33]
| |||||
CircensusHet is de gewoonte een aantal door het lot aangewezenen uit te hongeren om ze vervolgens als een horde de arena in te sturen. Dan wordt haar een onvoldoende hoeveelheid stukken vlees toegeworpen zodat ze erom moeten vechten. En dat doen ze inderdaad. Dat zijn zo onze spelletjes, het hoogtepunt van het carnaval. Als iemand van elders haarzelf over dit gebruik verbaast wordt haar geantwoord dat er hier niet sentimenteel wordt gedaan. Daar komen zij, de door het lot aangewezenen de arena binnen in korte broeken met gympjes aan de voeten en blote borst. De zon is onverbiddelijk en het stof gloeit. Ze lopen achter elkaar en slepen haarzelf met de grootste moeite voort. Niemand weet of het dagen of weken is dat ze niet hebben gegeten, alle meningen daarover lopen uiteen. Een van haar verklaart dat je je daar niet druk over hoeft te maken, het gaat immers om een soort happening die al een halve eeuw gebruikelijk is. En meteen scharen allen haarzelf aan haar zijden om er nog een schepje bovenop te doen en luid te zeggen dat het tegengestelde ondenkbaar is. De ongelukkige door het lot aangewezenen worden gedwongen rennend een ronde door de piste te maken hoe ze er ook aan toe zijn, anders zal er geen voedsel worden uitgedeeld. Er is dus geen zweep nodig om ze vooruit te krijgen. Zij rennen uit haarzelf, beklagenswaardig natuurlijk, maar zij rennen. Wanneer het eerste stuk vlees haar is toegeworpen, klinkt er een luide snik geuit door de bezoekster van elders. Maar zij wordt door de omringenden tot zwijgen gebracht want het schouwspel begint. Ieder trouwens die wel eens een verdeling van de buit heeft meegemaakt heeft hier geen beschrijving nodig en is niet onbekend met de klaaglijke kreten van haar die het verwachte voedsel haar ziet ontsnappen, de overwinningskreten van haar die het stuk heeft bemachtigd. Ook is er bloed, door het stof gerolde lappen vlees wanneer die elkaar zijn afgepakt, de ledematen en borsten van de met roodachtige modder besmeurde vechtsters, de onherkenbare gezichten. De bezoekster die een megafoon te pakken heeft gekregen overschreeuwt met haar stem het tumult ter plekke en eist dat het circus wordt gestopt. Er wordt haar geantwoord dat de spelen aan alle garanties van een democratische oefening beantwoorden waar niemand in de arena van gevrijwaard is. De vechtsters grommen ongeduldig, haar honger is niet gestild. Van alle kanten gaan er luide stemmen op dat er nieuwe stukken vlees moeten worden geworpen. Er klinkt: Genoeg onderbrekingen! Bloed! Bloed! Actie! En omdat zij merkt dat haar tussenkomst nergens toe heeft geleid, trekt de bezoekster van elders die lijkbleek geworden is, haarzelf terug, terwijl | |||||
[pagina 34]
| |||||
haar wordt toegeschreeuwd: Kleinzielige! Vreemdelingen go home! Lafhartige! Leve de revolutie! Intussen worden nieuwe stukken vlees aangedragen en de vliegen die ze in zwarte zwermen bedekken maken zich er slechts even van los op het moment dat ze worden gegooid. In de arena echter verstoord door de aanvallen van de vechtsters vliegen zij gonzend op en hergroeperen zich in dichte wolken rond de lichamen die om haarzelf heen slaan en ze storten zich woedend op de aanvalsters die zij op haar beurt bedekken. Op de tribunes is iedereen aan het stampen en worden er weddenschappen afgesloten op deze of gene vechtster. Het woeste gebrul van de uitgehongerden dwingt de toeschouwster eensgezind nog harder te brullen om haarzelf verstaanbaar te maken. Maar al zijn we getuige van een democratische oefening toch klinkt in talloze stemmen angst door. Inderdaad de les is duidelijk, er is niet genoeg vlees voor iedereen, velen zullen met een lege maag uit het gevecht terugkeren haar verwondingen en haar onstuimige inspanningen ten spijt, iets dat iedere toeschouwster, ieder moment, kan gebeuren. | |||||
[pagina 35]
| |||||
De verandering van de betekenisMijn geest raakt in de war in een poging het te begrijpen en de betekenis wordt onduidelijk. De feiten zelf worden troebel als weerkaatsingen in water dat beweegt. De feiten bewegen en glinsteren op een dreigende wijze. Ze vormen geslepen kristallen in de zon. Zelfs de verhoudingen ten opzichte van elkaar veranderen van karakter. Ik zie hoe de mesthoop waarop ik al jarenlang woon in rozen verandert als in het Wonder van Genêt. Uiteindelijk hebben ze me alleen maar in de roem en in de schittering van haar absolute liefde geplaatst. Ik word bemind door de meest gevreesde judassen van de stad en er ontbreekt me slechts wat spuug op de wangen om goede sier te maken en me helemaal te doen glanzen (want speeksel glanst en snot, urine, tranen en vaginavocht). Het afval dat ik in mijn handen verzamel ruikt lekker en verandert heimelijk in evenzovele van duizenden bloemen geplukte blaadjes. Tenslotte verzink ik in de plantaardige massa waarvan ik zo vaak heb gedroomd die in haar geheel tegen mijn huid te drukken, de sterke geuren van irissen, rozen en magnolia verdoven mijn hersenen. De scheldwoorden die ik in de verte hoor bereiken me aangevoerd door de wind als evenzovele liefdesbetuigingen. Mijn lichaam weigert iedere dienst en mijn grenzeloze inspanningen lijken de banden die me aan de grond binden te verveelvoudigen. Want er bestaan in deze stad plekken waar je in vrede rust terwijl je het verraad in duizend kleuren tooit. Immers door het verraad te veredelen veredel je dan niet tegelijkertijd haar slachtoffers? En kun je met beter de judassen messen aanbieden om haar zakken te sieren dan ze aan de publieke beschuldiging bloot te stellen? Met zo'n betekenisverstoring, blijft mij niets anders over dan in deze luisterrijke judassen de strijdsters te zien die ik vroeger heb bezongen. | |||||
[pagina 36]
| |||||
Is er iets te drinken?
| |||||
[pagina 37]
| |||||
georgia o'keeffe, light coming on the plains II, 1917
|
|