echter definitief afstand van ‘De Politiek-van-Parijs’: ‘Ik heb mijzelf op mijn mesthoop beschreven zwichtend voor haar (de judassen) betovering om te waarschuwen voor de verwarring die kan ontstaan als het verval van de betekenis door de woorden wordt teweeggebracht, dezelfde woorden die deze betekenis hadden gevormd.’ En zij besluit haar fabel met het hier doorheen verweven principe: ‘geen goden geen godinnen, geen meesters geen meesteressen.’
De titel ‘De Politiek-van-Parijs’ suggereert een verbondenheid van de tekst met de Parijse situatie. Dit roept dan ook meteen de vraag op of Wittig door deze tekst afrekent met haar Parijse vrouwenbewegings-jaren. Zij is begin '81 naar Amerika verhuisd. Voordien, eind zeventiger jaren, was er binnen de Parijse vrouwenbeweging een roerige strijd gaande tussen diverse elkaar beschuldigende groepen waaronder de marxistische feministen, de groep Psycho-et-Po (werkend vanuit een feministische psychoanalyse) en Les Lesbiennes de Jussieu (waaronder Wittig). Tegelijkertijd speelde de discussie ‘Hétéro-collabo’ welke leidde tot een scheuring in de redactie van ‘Questions Féministes’ waar Wittig deel van uitmaakte.
Maar de tekst uitsluitend tot dit Parijs te herleiden, zou afbreuk doen aan haar zeggingskracht. De metaforen die Wittig in ‘De Politiek-van-Parijs’ uitwerkt, hebben een veel algemener karakter en zijn ook voor de Nederlandse vrouwenbeweging herkenbaar. Wanneer we Wittigs aantekening-vooraf bij de interpretatie betrekken (‘er bestaat universalisering wat betreft het voornaamwoord zij (elles) zoals dit gebruikelijk is voor het voornaamwoord zij (ils)’), dan is haar fabel evenzeer van toepassing op de (mannen)politiek in het algemeen. Een interpretatie die de tekst een extra wrang karakter geeft.
In haar aantekening-vooraf zegt Wittig dat ‘De Politiek-van-Parijs’ van haar laatste roman ‘Virgile, non’ is afgeleid. Hierin beschrijft zij de weg van een ik-figuur (=Wittig) begeleid door een gids, Manastabal, via de hel, het vagevuur/voorportaal naar het paradijs. Op hun weg worden zij geconfronteerd met talloze vormen van vrouwenonderdrukking. Terwijl in ‘Virgile, non’ mannen vrouwen onderdrukken, zijn vrouwen in ‘De Politiek-van-Parijs’ tot haar eigen onderdruksters verworden. Pogend aan de hel van de meesters te ontsnappen scheppen de vrouwen een hel van meesteressen.
Opvallend in beide nieuwe teksten is de invoering van haarzelf als handelend persoon in de tekst. De auteur Wittig is niet langer buitenstaandster, vertelster, anoniem ‘ik’, maar subject in de tekst, betrokkene. Als betrokkene is zij mede verantwoordelijk, mede voorwerp van kritiek. Kritiek waaraan zij zowel in ‘Virgile, non’ als in ‘De Politiek-van-Parijs’ niet ontkomt.