| |
| |
| |
Ik hurk bij je, zustertje
Een cyclus gedichten
willemien gerstenhauer
1
hoeveel eeuwen al leggen stampende laarzen
een vreemdeling - onze liefste - op onze vloer
we knielen al eeuwen onder
kniehoog plafond van ruwe stemmen
betten in geur van ijzer een
huid die we niet meer herkennen
alleen de doek voor het bloeden zijn we geweest
alleen onze blik zijn we geweest op zijn gezicht
| |
| |
mallepraat maal ik tussen
een lange weg ben ik gekropen
schimmen tochten door mijn gazen hoofd
ik vlucht je verschrikking binnen en span
| |
2
ze droeg ons in wijde gewaden
verdroeg ons in haar geplant
zonder dat het plezier had gegeven -
zacht voorhoofd, zwijgende kennis daarachter
boeketten van vrouwegezichten
| |
| |
mij knelde aan haar groot onverstandig hart
haar werd hoogmoedig de wacht aangezegd
door de mond van mijn vader
ik strijk je haar uit je gekneusd gezicht
op kleine weitjes zaten we
en streelden onze donzige buik
tikten op kinderbillen en wisselden
kindergeschiedenissen uit
| |
3
als je in leven was gebleven
| |
| |
zouden we elkaar kunnen hebben ontmoet
hadden we in een luchtige nacht
en hij - zou ik hebben gezegd -
mag ik dat vragen: je minnaar
of is het zoals ook wel vroeger bij ons
met ieders controlerende blik
- hoe ligt dat in jouw cultuur -
als een hek tussen jullie?
en misschien had je antwoord gegeven
| |
4
ik kijk en kijk naar je gezicht
en hoor de roffel van je voeten
wat horen we - hebben je oren gezegd -
er is een plankier gelegd tussen de bomen
waarom horen we geen muziek
dat is grilligheid van akoustische wetten
klank van snaren blijft hangen achter
alleen roffel van voeten komt door,
het verrukte lachen zeven de bladeren
nee - zeiden je oren - we geloven het niet
mogen we geloven - zeiden je oren -
dat mevrouw zei: Maria Teresa, meneer
het allernoodzakelijkst dit of dat
ontbreekt aan de maaltijd, haast je
Maria Teresa, zo snel als voeten je dragen
nee - zeiden je oren - je vangt ons niet
| |
| |
ach zustertje - zeiden je oren -
hoe lang al geleden zei mamma
je bent nu geen jongen geen wildebras meer
jongedames vallen geen gat in haar knieën
een dame vermijdt tot elke prijs, zei mamma
toen je moeder je vond, zustertje
zoals vroeger op geschramde knieën
ik durf niet verder te kijken dan je gezicht
dan bloed dat uit je oor is gelopen
en is opgedroogd in de schelp
je oren zeiden in blinde verwarring
is het voeten wat we horen of is het
het hart - zeiden je oren - het hart
dat bonkt - gevangene in een dodencel -
het hart dat opspringt vergeefs
zustertje - smeekten je oren -
en je holde door naar je lot
| |
5
in dienst van grote moeder Demeter sta ik
met een oudevrouwenlijf aan als zij
naar een jonge vrouw die verdween sleep ik wanhoop
| |
| |
wat zal ik mij schamen als zelfs een godin
zit op de putrand en niet
afdaalt in de onderwereld?
wat zal ik mij schamen? in pijn en ongemak
scharrel ik door de dagen
| |
6
de weg die haar dochter heeft afgehold
- en niets viel buiten de liefelijkheid
die wordt nu door haar gedraafd
met de herhaling van een komische film
een of ander detail van haar kleren
heel andere - veel massievere - heupen
dezelfde weg wordt nog eens gedraafd
van lijkhuis naar lijkhuis
| |
7
folteren is afzien - meer doen
| |
| |
ingehaald worden op de step
en ze roepen: hij kan niks!
folteren is smoren de pijn van verdriet
het kind in jezelf onthalzen
folteren is de school van succes
crepeerders gewetensdragers en wijven
hopen te horen bij wie lachen
weg lang gekoesterde lappepop
driejarige voet die de rups vertrapt op het zandpad
waarom doe je dat - dat niet de auto hem overrijdt
folteren is meester zijn van de dood
en eindelijk thuiskomen bij
het vertrekpunt: de angst en de eenzaamheid
op het gezicht van een ander
| |
8
als je werkelijk zwanger was geweest
had ik graag ooit mijn gezicht
tegen de dwaze berg van je buik gehouden
we zouden hebben gelachen om
de kleine stompen die ik kreeg
stil - zou ik hebben gezegd - stil nou even
misschien dat ik het hart...
| |
| |
en met kleine bewegingen van mijn hand
zou ik de slag van het hart
aan je hebben doorgegeven
| |
9
ik vloek jullie laarzen en koppelriemen
wie geeft jullie stenguns en soldij
ik weet van niets - zegt de vrouw van het staatshoofd
in een keurig mantelpak -
op de vrouw van het staatshoofd wil ik
minder steeds minder lijken
ik vloek jullie gladde gezichten
wat voor beeld hebben jullie van je ontstaan
gekneed door gods vingers? de klei
zouden jullie nog haten als iets
dat eerder dan jullie was
je wilt zijn begonnen als een explosie
als de grote knal die je spelend
tussen je vingers draait, je vernietiging
moet bewijzen dat je bestaat
je navelstreng te loochenen
op de schoot van een vrouw
toen riepen ze ‘voetbal op de tv’
en vrolijk elkaar op de schouder slaand
| |
10
als een vroedvrouw neem ik je op mijn schoot en wieg je
| |
| |
ik was je met tranen van Demeter
je buik in je kleren tot voetbalgrootte gezwollen
hoofdgrootte - het liefste hoofd - het hoofd van je liefste
tederheid hebben ze genomen met messen
dekens wil ik om je toeslaan
| |
11
zustertje, luister, het grofst
- toen ze lachten - hebben zij zich zelf bespot
de hoon die ze dachten te hebben gevonden
houden van mannen trachten we ze
tot mensen te baren - ze zijn
onze tederheid niet treuren
laten we hopen dat onze zoons
zelf hun goede moeder worden
en laten we steeds teruggaan naar bomen
naar water naar minzaam gras
en samen het onbevangen jongetjeskind
met kracht en tederheid hoeden
Geschreven naar aanleiding van een geval van marteling in Latijns-Amerika
| |
| |
uit: ‘greg bright's fontana mazes’, londen 1975
|
|