overkant steeds die huizen staan, ik weet het nog goed. Rijen oude huizen, verschrikkelijk mooi. ‘Als ik toch niet meer weet wat ik tekenen moet,’ dacht ik, ‘dan ga ik die in godsnaam maar tekenen.’
‘Dat werd pompen of verzuipen: het tekenen van die huizen werd een houvast. Ik tekende ze in zwart-wit, groot. Ik stelde half-gefingeerde stadsgezichten samen uit schetsen en foto's, die ik 's morgens vroeg maakte op weg naar mijn werk bij de Spoorwegen. Ramen en deuren waren op mijn tekeningen altijd potdicht. De gevels waren mooi, oud, en tegelijk ook blinde, gesloten muren. Ik tekende me gewoon door die periode heen, als ik het niet deed werd ik stuurloos. Zo begon het. Ik moest me aan die huizen vasthouden. Het was veilig, omdat ze ver genoeg van me af stonden. Maar ik kon toch iets tekenen wat echt was, ja jezus, iets van “kom niet te dicht in mijn buurt”.’
‘Al doende vatte ik een echte liefde op voor die huizen, vooral door de schoonheid van details. Ik maakte die tekeningen af - vreselijk bewerkelijke krengen - terwijl het eigenlijk al iets anders was dat mij voortdreef: ik raakte gefascineerd door de details. Maar het soort ontroering dat ik nu voor dingen kan voelen, dat had ik toen nog niet. Dat komt pas langzaam, door veel en hard werken.’
Dan volgt een periode waarin De Lange portretten tekent van intimae. Harde, nogal eenzame portretten. Gezichten vol afweer. Vaak zit de geportretteerde in een afgesloten ruimte, bijvoorbeeld de omheining van een schutting.
‘Ik kies natuurlijk zelf die kop uit. En die kop die ik kies, dat is nooit iemand om te lachen. Dat zegt me niks. Maar ook al is het resultaat dan altijd een nogal treurig portret, toch gebeurt er bij mij een heleboel terwijl ik teken. Zo was het met K. Het was uit met haar en dat vond ik vreselijk. In mezelf kon ik alleen maar godver-de-godveren. Ik kon haar wel - zo gaat het nou eenmaal - vermoorden. Aan de andere kant bleef er iets heel positiefs. Toen ben ik K. gaan tekenen, en dat hielp. Toen het portret af was kon ik weer met K. praten. Het deed nog wel pijn, maar het was gewoon verdriet, niet die strijd die je helemaal opvreet. Dat zal allemaal wel in dat portret zitten.’
‘Op mijn tekeningen staat mijn levensgevoel: wezenlijk treurig, maar niet volslagen troosteloos. Ik kijk heel goed, ik zie alles, details kunnen me vaak diep raken. Ik wil dat alle dingen die ik teken boven zichzelf worden uitgetild. Tegelijk wil ik ze als zichzelf, in al hun ONSCHULD laten zien.’
‘Soms, als ik ergens iets zie, word ik gewoon helemaal misselijk van opwinding. Ik kan zenuwachtig worden van iets dat ik zo godvergeten