| |
| |
| |
Nathalie Sarraute
foto: Jacques Sassier
| |
| |
| |
Nathalie Sarraute
Het woord liefde
Het gebeurde achter in een rokerig schemerig cafeetje, waarschijnlijk een stationsbuffet... ik geloof dat er lawaai van treinen te horen was, fluitsignalen... maar dat doet er niet toe... het gaat om wat er uit een gelige mist opdoemt, twee bijna uitgewiste gezichten aan weerskanten van een tafeltje en vooral twee stemmen... ik kan ze maar moeilijk onderscheiden, ik zou ze niet weten te herkennen... wat tot me doordringt, zijn de woorden die deze stemmen brengen... en niet eens de letterlijke woorden, die heb ik niet onthouden... maar dat doet er evenmin toe, ik kan gemakkelijk soortgelijke woorden bedenken, hele alledaagse... woorden die twee vreemden tijdens een willekeurige ontmoeting met elkaar aan een cafétafeltje kunnen uitwisselen... gaat het over de smaak van hun drankje... limonade of thee? of over de voor- en nadelen van trein- en vliegreizen... of over wat dan ook, ik laat het aan u over, mocht u dat willen, andere voorbeelden te bedenken... maar wat ik niet aan u kan overlaten, wat me in deze woorden voor enkele ogenblikken bezighoudt, wat me aantrekt, wat me dwars zit... is... ik weet het niet... misschien deze indruk die ze wekken... van lichtheid... ze lijken in de lucht te zweven... het lijkt wel of ze wat brengen... de smaak van grenadine, de vermoeidheid van treinreizen... zogezegd het allergewoonste, het allereenvoudigste, het onopvallendste, hen niet helemaal vult, in hen lege ruimtes laat waar iets, wat nergens een plaats kan vinden, in geen enkel woord, niet een is hierop ingesteld... iets onzichtbaars, iets onberekenbaars, iets ontastbaars een schuilplaats is komen zoeken...
Deze zo lege, luchtige woorden stijgen op, zweven lichtjes deinend, dalen zachtjes neer, raken heel even aan...
| |
| |
Kijkend naar deze woorden, dragers van alledaagsheden, naar hoe luchtig ze zich neerzetten, even aanraken, weer opspringen, zou men ze kunnen vergelijken met platte steentjes die vliegensvlug over het water scheren.
Maar juist zo'n op het eerste gezicht nauwkeurig en verleidelijk beeld moet beslist uitgewist worden, kan maar beter opgegeven worden, voordat het u misleidt. Het zou ongetwijfeld de persoon te voorschijn roepen door wie deze steentjes geworpen worden en het gebaar waaruit diens vaardigheid en handigheid zou blijken... hierdoor zou vergeten worden wat me in deze woorden aantrekt, wat me blijft achtervolgen... deze lege ruimtes erin waar, beschut door eenvoudige onbetekenende dingen, iets trilt, beeft... van waar gekomen?
Zij, uit wie dat net zo natuurlijk, net zo onweerstaanbaar als de lucht die ze uitademen, opstijgt, kunnen het ons niet vertellen. De plek in hen waaruit dat voortkomt, is nooit beschreven, en bevindt zich in een gebied waar niemand kan komen, al is men nog zo rijkelijk voorzien van vlijmscherpe diep doordringende woorden... geen enkel woord heeft hier kunnen verkennen, doorzoeken, grijpen, wegnemen, aanwijzen...
Van de ene naar de andere kant van de tafel gaan de woorden heen en weer... ze lijken op stralen die identieke spiegels tegenover elkaar onder dezelfde hoek zouden terugkaatsen, als golven... ‘Deze lichten zijn plezierig... Bijna overal tegenwoordig is er neonverlichting... Boemeltreintjes...’
De vederlichte woorden vol trillingen en stralingen duiken op... uit een onaangeroerde plek waar voor de eerste keer, voor de eerste en enige keer... iets opwelt, trilt... bij de bron zelf... bij de geboorte...
Maar natuurlijk, zeker, dat kon niet missen, ik hoor u wel, u heeft het gezegd, we hebben het samen gezegd.. kijk eens wat het betekent zo vermetel te zijn deze beschermde gebieden binnen te dringen, hun stilte te breken, al was het maar met gemurmel, met gestamel, met de meest verlegen voorzichtige woorden... Als men hen de toegang niet ontzegt, dan is het zeker dat ze tevens andere zullen meebrengen... Dit: ‘geboorte’... heeft in zijn kielzog meegenomen... te laat om het te verhinderen binnen te komen, kijk maar, daar is het al... met dit woord: ‘geboorte’ is meteen het woord ‘van’ naar buiten gekomen, het heeft
| |
| |
zich als een arm gestrekt en trekt onder groot kabaal het reusachtige woord ‘liefde’ met zich mee... ‘De geboorte van de liefde...’
Misschien had u net als ik nog enkele ogenblikken bij hen willen blijven, bij hen die niets in de gaten hebben, behalve het zweven, het zachte aanraken van de lichte woorden die ze ontvangen, die ze sturen. Hoe graag toch zouden we nog even hun onschuld, hun vrijheid willen delen...
Maar we kunnen ons troosten, het respijt zou voor ons net als voor hen van korte duur zijn.
Vanuit de ander, tegenover ons, nog geheel doorschijnend, gaat een diffuus licht uit, een straling... vergeef me deze gebrekkige woorden, maar waar zou ik andere kunnen vinden?... een zachte diffuse straling vanuit verre dieptes over eindeloze ruimtes... deze ander verandert weldra in een wezen van vlees en bloed, omsloten door nauwkeurige omtrekken... en wat hij uitstraalt, wat hem helemaal vult, wat overal in hem bloeit, in de lijn van zijn ooglid, van zijn voorhoofd, van zijn neusgaten, van zijn wang, in zijn blik, in zijn glimlach, in iedere buiging van zijn stem... veroorzaakt... maar wat is dat? Niet iets wat ooit al ervaren is... het is pijnlijk... verrukkelijk... onrust? opwinding? bewogenheid? verwarring? Maar hoe is het mogelijk? Is het dat? Is het dat dan ook in mij... Ja, het kan niet anders... dat moet het zijn... wat zich overal in mij verspreidt, alle plaats in beslag neemt... ‘de liefde’... zo wordt dat genoemd. ‘De liefde’ - dat is het.
Men is misschien verbaasd over de bewondering die tot op heden diegene ten deel valt die - u herinnert het u, het was Stendhal, in ‘De Chartreuse van Parma - de ontdekking heeft gedaan van wat iedereen eigenlijk altijd al wel wist... de ogenblikkelijke gevolgen van de verschijning van dit ‘woord dat een naam zal geven aan wat ze voor elkaar voelen’. Hij had al gezien, hij had al een voorgevoel gehad van wat ons nu helemaal in beslag neemt: de gevolgen die louter en alleen dit woord teweegbrengt wanneer het plotseling binnen komt vallen... maar het doet er nu voor ons weinig toe of het nu speciaal bij hem of bij haar, bij Fabrice of Sanseverina was... wij hebben genoeg aan twee fluisterende schaduwen... eerst zonder woorden... En vervolgens het woord. Dat alleen komt tevoorschijn. Daar staat het nu voor ons, buiten dit of dat leven, afgezonderd van alle andere gebeurtenissen of omstandigheden... een chemisch lichaam in zuivere staat. Het woord ‘liefde’ en een aantal van de mogelijke uitwerkingen ervan waar dan ook, bij wie dan ook.
| |
| |
Het woord sluipt al een poosje om hen heen, loerend op het ogenblik dat niet lang meer op zich zal laten wachten... en inderdaad, daar is het... wat genoegen had genomen met een toevlucht in de beschermende eentonigheid van de meest kleurloze onbetekenende woorden, is zo compact geworden, zo intens, dat het een eigen plaats opeist, alle plaats in een groot stevig krachtig luisterrijk woord...
En daar is het woord dan, het staat klaar, het woord ‘liefde’ ‘amour’, open, gapend... wat overal ronddreef, steeds heftiger begon te kolken, stort zich erin, hoopt zich er meteen in op, vult het helemaal, smelt ermee samen, vermengt zich ermee, wordt ermee onafscheidelijk, ze worden één.
Het woord ‘liefde’ omringd door een stralenkrans, zoals de engel de boodschapper verscheen... het wordt met dezelfde onderwerping ontvangen, dezelfde overgave, dezelfde nederigheid, dezelfde verlegen vreugde en dezelfde schroom.
Het woord ‘liefde’ is binnengekomen, kennis met zich meebrengend, onschuld vernietigend... en meteen verliezen de uitgewisselde eenvoudige woorden hun leegtes vol met nauwelijks merkbare trillingen... ze worden zonder meer onbeduidend, levenloos... sluiers waarmee ‘de liefde’ zich kuis bedekt omdat ze zich niet openlijk durft te tonen.
Camouflages waarachter zij zich, voorzichtig als ze is, verbergt, aarzelend om zich bloot te geven... Zij kan niet zo gauw iets anders vinden om op zichzelf aan te brengen als een beschermlaag... Maar terwijl ze groeit, neemt de druk steeds maar toe, wordt de uitzettende kracht steeds groter en deze laag barst, gaat kapot, de ontwrichte woorden vallen in scherven uiteen... en vanuit de stilte boven de verspreid liggende brokstukken maakt het woord ‘liefde’ zich los...
Het kan ons niet schelen wie van de twee... maar zij dragen nu ook, maar wij kunnen hen nu ook een naam geven... wie van de twee verliefden het het eerst uitspreekt. Het woord ‘liefde’ is in hen aanwezig en staat klaar om naar buiten te komen, het ligt op het puntje van hun tong.
Het woord ‘liefde’ en de afleidingen ervan, ‘ik heb u lief, ik heb je lief, wij hebben elkaar lief’... wanneer ze uitgesproken worden, wanneer ze herhaald worden, zoals de woorden van gebeden die talloze stemmen
| |
| |
door de eeuwen heen van generatie op generatie hebben herhaald, verspreiden ze veiligheid en gemoedsrust.
Zij die ze na zoveel anderen, met zoveel anderen uitspreken, aanvaarden in ootmoed één van hen te zijn, niet meer dan één van hen te zijn.
Het woord ‘liefde’ dat van de een naar de ander gaat, volbrengt dit wonder: oneindige vloeiende onomringbare ongrijpbare werelden nemen een vaste vorm aan, worden in alle opzichten gelijk, van dezelfde substantie gemaakt. ‘De liefde’ is één in elk van hen beiden.
Wanneer het woord ‘liefde’ naar de lippen van de verliefden stijgt, wanneer het zich in het openbaar toont, dan lijkt het op de wapenvlag van de vorst die men op het paleis hijst als aankondiging dat de vorstelijke gast is aangekomen, en zich binnen de muren bevindt.
Een tot op heden niet meer in gebruik zijnd paleis met doodse onbewoonde zalen, komt nu tot leven, schittert, schoongemaakt, gepoetst, geschrobd, opnieuw geschilderd, vol van al die prachtige dingen die ‘de liefde’ bijeenbrengt...
Sommigen onder hen die het geluk hebben in een van deze schitterende woningen temidden van zoveel verzamelde kunstwerken te verblijven, laten weleens bewonderende eerbiedige nieuwsgierigen die voor de gesloten hekken verzameld zijn, naar binnen en staan toe dat ze zwijgend overal langslopen, dat ze in verrukking raken...
En het kan soms zelfs gebeuren dat deze bevoorrechten, in de ban van hun edel enthousiasme, ertoe komen zelf hun collecties te tonen, in eigen persoon rondleidingen te geven.
Wie is er nooit verrast geweest door een van de meest vreemde uitwerkingen die de uitwisseling van deze woorden ‘Ik heb u lief’ teweeg brengt? door deze macht die ze hebben ieder van hen die ze uitspreekt meteen te voorzien van unieke onvergelijkbare eigenschappen die niemand hen kan afnemen, die niemand zelfs maar kan beoordelen... al zouden de bewoners van de hele aarde zich verzamelen om bij de een of de ander het bestaan van deze
| |
| |
eigenschappen te betwisten, ze zouden onmiddellijk teruggedrongen worden... ‘Wat wilt u?’... op een eerbiedige afstand gehouden worden en tot zwijgen gebracht door de magische kracht van de enige woorden die voor hen leven: ‘Ze hebben elkaar lief.’
‘Ik heb u lief’, dat zijn heilige woorden uitgesproken terwijl ieder op het hoofd van de ander een kroon plaatst, hem met een superioriteit bekleedt waarmee niemand ter wereld, al was diegene nog zo begaafd, al was die nog zo aantrekkelijk, ooit zou kunnen dromen zich te vergelijken.
Zoals God, heeft diegene die deze woorden ‘Ik heb u lief’ heeft uitgesproken, de macht wat hij gegeven heeft, terug te trekken.
Het woord ‘liefde’, in hen schijnend, verspreidt zo'n schitterend licht dat het alles effent, alles gelijk maakt... er is nergens meer een ruwheid, een oneffenheid, niet de kleinste schaduwhoek waar wat dan ook, ternauwernood zichtbaar, bibbert, wegglipt...
Maar daar misschien, leek me dat zojuist... maar nee, onmogelijk, ondenkbaar, hoe heeft dat in me op kunnen komen.. snel, help me, ik smeek je, geef eens wat meer licht... ‘Heb je me lief?’... en onmiddellijk verspreidt een nog stralender lichtbundel overal helderheid... ‘Maar natuurlijk heb ik je lief’...
Het woord ‘liefde’ roept als het woord ‘God’ het absolute op, het oneindige... een volmaaktheid die overal is, die overal moet zijn, waar het heerst... zelfs in het allerkleinste komt deze volledig tot uitdrukking, zelfs door de minste beweging wordt deze volledig in gevaar gebracht...
Een voortdurend gevaar, een bedreiging van ieder ogenblik... onvermoeibaar waken de verliefden... bij het minste alarm vliegt het woord ‘liefde’ hen te hulp... Wat gebeurt er? Wat is er? - Hier... iets... - Maar wat? - O, ik weet het niet... het leek wel een schaduw, een lichte barst... - Hoe noemt u dat? - ik weet geen enkel, ik vind geen enkel woord om het te beschrijven. - Geen enkel woord? Maar u weet toch heel goed dat hier niets een aanspraak kan maken op een bestaan zolang het geen naam gekregen heeft... - Ja, ja, ik zoek... kan men spreken van... Nee, wat een dwaasheid... is het?... ik durf niet, ik kan niet... niet die naam, niet dàt woord... - Natuurlijk, niet dàt woord, onmogelijk, zolang ik er ben... - Ja, hier, in mij, in ons, ons vullend... de Liefde... een geheiligde naam... die reinigt, die bestraalt... Een naam die met de kracht van een kobaltbom verhindert dat iets zich vormt, zich
| |
| |
ontwikkelt, die vernietigt, afsluit, littekens maakt...
Aan de grenzen van deze machtig gewapende goed beschermde en bewaakte Staat die de naam Liefde draagt, zwerven ‘duistere elementen’, klaar om wanorde te zaaien, om te proberen binnen te dringen... maar er is geen ingang waar de Liefde niet haar wachters heeft geplaatst: Wat wilt u? Hoe heet u? Hoe? Wat? Onbehagen? Nog wat vaag? Triestheid?... zonder nadere aanduiding? Dat zijn geen namen die op paspoorten voor kunnen komen. Het heeft geen zin te proberen hier binnen te komen. Vooruit, wegwezen.
Soms, de aanhouder wint, slagen deze duistere en onnoembare ‘elementen’ erin zich een ware naam te verschaffen. En deze keer voorzien van paspoorten in de vereiste goede vorm, komen ze opnieuw aanzetten... - Hoe heet u? - Ik heet... de wachters die voor de veiligheid van de Liefde zijn aangesteld, verbleken en trillen...
Ja, u heeft het goed gezien. Dat is inderdaad mijn naam. Onmogelijk me een andere te geven. Dat is inderdaad de naam waarmee men me aanspreekt. Ja: Verveling. Heel goed. Ja: Vernedering. Ja: Verlating. Ja: Verguizing. Ja: Verwijdering. Ja: Verachting. Verachting? Maar de wachters hebben al alarm geslagen. Voorbereidingen voor de veldslag getroffen. De mobilisatie aangekondigd. Alle krachten waarover de Liefde beschikt, storten zich, onder het uitroepen van haar heilige naam, op de vijandelijke naam.
Het is hier niet de plaats om alle gebeurtenissen te beschrijven die in deze veldslagen kunnen voorvallen.
Vaak wint het woord Liefde. Het richt zich zegevierend op boven het verpletterde woord. Met zijn voet fier op deze onherkenbare verscheurde flarden, bestemd voor de gieren, die de geduchte namen droegen van Verveling, Verwijdering of Verachting...
Maar zodra het woord Liefde dodelijk getroffen in elkaar stort, rollen de kartonnen kronen weg, de wassen scepters smelten, het in tweeën gespleten plechtstatige paleis toont open en bloot zijn houtwerk, zijn gescheurde behang, zijn meubels en kostbare voorwerpen die op de rand van de leegte trillen.
Toch zijn er sinds kort tussen het woord Liefde en één van zijn vijanden die het onverzettelijkst zou kunnen lijken, enkele schikkingen getroffen. Namelijk dit woord: Haat, dat dezelfde krachtige en
| |
| |
geduchte kwaliteiten bezit als het woord Liefde, zijn gelijke in kracht en puurheid, slaagt erin om, in plaats van met hem in een veldslag zonder genade of uitweg te geraken, tot een bestand te komen, het wordt officieel erkend en begiftigd met een naam: De Liefde - Haat die onontbindbaar de broedervijanden verenigt.
Maar het gebeurt soms, zo koppig is de levenskracht die het bezit, dat onder alle gebouwen die het woord Liefde heeft betrokken, onder de plechtstatige paleizen, de musea, de oude bouwvallige gedeeltelijk aan hun lot overgelaten woningen, de gevangenissen, de gekkenhuizen, de bejaardentehuizen, de eensgezinshuizen, de trotse wolkenkrabbers... dat door al dit marmer heen, door dit cement, dit glas en dit beton, plotseling, als in een nog onbeschadigde en onschuldige wereld, iets ternauwernood zichtbaars... van waar gekomen?... zich losmaakt... en terwijl het nergens een plaats vindt, geen enkel woord is erop ingesteld... trilt... en vervolgens in deze woorden, de allereenvoudigste, de onopvallendste, de allergewoonste... de kleur van de hemel... de smaak van limonade of van koffie... in de lege ruimtes in hen een schuilplaats vindt en door hen gedragen, opstijgt... en zachtjes beeft.
Vertaling: Ruth Weber; uit: Nathalie Sarraute ‘L'Usage de la Parole’, Parijs (Gallimard) 1980, pp. 63-80.
‘L'Usage de la Parole’ is zojuist verschenen in Nederlandse vertaling: Nathalie Sarraute, ‘Het gebruik van het woord’, vertaald door Ruth Weber met medewerking van Rosa Pollé, Amsterdam (Uitgeverij Hölderlin) 1984. Verkrijgbaar in de boekhandel, of via de boekhandel te bestellen bij: Stichting Hölderlin, Postbus 10441, 1001 EK Amsterdam.
|
|