Lust en Gratie. Jaargang 1
(1983-1984)– [tijdschrift] Lust en Gratie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Marianne Gossije
| |
[pagina 100]
| |
dienstmeisje kwartet in de warme keuken. Het is een schrijverskwartet: ‘Mag ik Anna Karenina van Tolstoi van jou?’ ‘Nee, geef mij dan van Toergeniev...’ Ze herinnert zich de boektitels in rode letters op de kwartetkaarten en de echte boeken. Veel Russische en Franse boeken die haar ouders meebrengen en boeken die in postpaketten arriveren. Haar moeder is medewerkster van een literair blad en schrijft - onder een mannelijk pseudoniem - romans, novellen en sprookjes. Nathalie is zeven en ze schrijft ook verhalen - in het Russisch - over ‘een bleke jongeman met blonde krullen, die ziek voor het raam ligt en uitkijkt over de Kaukasus...’ en over ‘een Georgische prinses met roodfluwelen hoofdtooi...’. Als een ‘oom’, van het literaire blad, erom vraagt, laat ze hem, na zachte aandrang van haar moeder, de verhalen lezen. Hij sluit het schrift weer: ‘Voordat je begint aan het schrijven van een roman, moet je eerst leren schrijven zonder fouten.’ Op de lagere school in Parijs vindt ze een vorm die tegemoet komt aan het eerder genoemde wantrouwen. De juffrouw geeft de titel op voor een opstel: ‘Mijn eerste verdriet’. Sarraute vertelt in ‘Enfance’ hoe ze met dit ‘gouden onderwerp’ aan de slag gaat. ‘Welk verdriet? Zocht je niet in je eigen herinneringen?’ vraagt haar gesprekspartner in ‘Enfance’. ‘Een verdriet van mijzelf terugvinden? Welnee, kom nou, wat haal je in je hoofd? Een verdriet van mij, door mij beleefd in het echt? Dit afstand nemen gaf haar de vrijheid - zegt ze verder - een verdriet te kiezen waarvan anderen houden, dat ze verwachten, dat hen schikt. Zelf, zo trekt Sarraute de conclusie uit haar eigen verhaal, blijft ze in de schaduw, buiten bereik. Na de lagere school bezoekt ze het lyceum, doet kandidaats Engels, studeert vervolgens rechten en werkt als advocaat. Intussen huwt ze Raymond Sarraute en krijgt ze drie dochters. De drang tot schrijven wordt echter steeds sterker en in 1939 verschijnt haar debuut ‘Tropismes’ (in 1964 bij de Bezige Bij uitgebracht onder de titel ‘Tropismen’). Door de jodenvervolging moet ze onderduiken en woont ze onder de naam Nicole Sauvage, even buiten Parijs als onderwijzeres van haar eigen dochters. Na de oorlog verschijnt in 1949 ‘Portrait d'un inconnu’ (bij Achnaton verschenen onder de titel ‘Portret van een onbekende’). Ondanks een voorwoord van Sartre worden er slechts 400 exemplaren van verkocht. Onder andere door een opzienbarende bundel essays, ‘L'ère du soupçon’ (1956), verwerft Sarraute zich na de oorlog langzamerhand een plaats in de literaire wereld. ‘Tropismes’ en ‘Portrait d'un inconnu’ worden herdrukt. De literaire kritiek associeert haar meer en meer met de ‘Nouveau Roman’, een avant-garde stroming uit de jaren zestig, waarvan Michel Butor, Alain Robbe-Grillet en Claude Simon belangrijke vertegenwoordigers zijn. Ze neemt deel aan congressen van ‘nouveaux | |
[pagina 101]
| |
romanciers’, zoals het congres in New York in 1983. Maar wanneer ze in 1972, op aandrang van Jean Ricardou, een bijdrage levert aan het overzichtswerk ‘Nouveau Roman: hier, aujourd'hui’ zegt ze van zichzelf dat ze een geïsoleerde positie inneemt. De overeenkomst met de ‘nouveaux romanciers’ ligt in het gebruik van een bepaalde vorm die verschilt van die van de traditionele roman. Tegelijkertijd neemt ze afstand van haar veel jongere collega's en ze vervolgt de weg die ze meer dan veertig jaar geleden insloeg met ‘Tropismes’. Dit begrip komt uit het domein van de biologie. Volgens Van Dale zijn tropismen: ‘... bewegingsverschijnselen bij planten onder invloed van uitwendige prikkels waarvan de richting door die van de prikkels bepaald wordt...’. Het zijn deze tropismen die maken dat de plant naar het licht groeit, dat wortels zich naar het centrum van de aarde richten, dat het kruidje-roer-me-niet zich dichtvouwt bij aanraking. Sarraute gebruikt het begrip ‘tropismen’ om de bewegingen, de reacties, de spanningsvelden aan te duiden die plotseling in mensen kunnen ontstaan. Zij zijn de gevolgen van gedragingen en uitspraken van anderen, met wie we in gesprek zijn, die we bezig zien, horen praten. Het gebeurt achter de woorden die we uitspreken, achter de woorden die we alleen (nog) maar denken. In 1938 benoemt Sarraute ‘tropismen’ zo: ‘... deze ondefinieerbare bewegingen die zich heel snel verplaatsen tot aan de grenzen van ons bewustzijn, die zich aan de oorsprong bevinden van onze woorden, van de gevoelens die we uiten, die we menen te voelen en die gedefinieerd kunnen worden.’ Al vanaf haar eerste boek legt ze zich niet zozeer toe op het definiëren van deze tropismen, als wel op het beschrijven van hun werking in het meest alledaagse leven. In een hoofdstuk van ‘Tropismes’ schetst Sarraute, in twintig regels tekst zonder dialoog, de oude juffrouw en Ada, in een Engels landhuisje met gouden regen langs de tuindeuren. De één wacht op de bel voor de thee, de ander, beneden, zal zo bellen voor de thee. Het verhaal dijt uit vanuit het midden, vanuit het ogenblik vlak vóór de thee. Naarmate ze zich meer op één enkel woord of een kleine zin concentreert, wordt de speurtocht naar de verborgen wereld van de tropismen heftiger, duidelijker. Het resultaat verschijnt in 1980: ‘L'usage de la parole’, ‘Het gebruik van het woord’. Het boek bevat tien hoofdstukken van gelijke lengte. Acht titels staan tussen aanhalingstekens, zijn citaten, de woorden die, als tropismen, de verhalen oproepen. ‘Mon petit’, ‘Pourquoi pas’, ‘Ne m'en parlez pas’. ‘Je ne comprends pas’. Twee titels springen er uit: ‘Ich sterbe’ en ‘Le mot Amour’. De recensies zijn lovend, de critici wedijveren in het zoeken naar beelden om het werk van Sarraute te karakteriseren. Boven een kritiek prijkt het volgende citaat van Flaubert uit 1856: ‘Hoe volmaakter de telescopen, des te meer sterren er zullen zijn.’ | |
[pagina 102]
| |
Nathalie Sarraute kijkt steeds verder. Ze stelt haar steeds verfijnder telescoop in op woorden. Omgeving, voorwerpen, lichamen vallen buiten het beeld. Ze ‘stelt scherp’ op het gesproken woord zoals dat geuit en ontvangen wordt, in een ‘neutrale’ omgeving. De meeste gesprekken in ‘L'usage de la parole’ vinden plaats ‘aan een tafeltje’. De woorden gaan over en weer boven die tafeltjes. Tafel. Table. Tabula, in het Latijn, het schrijftablet waarop woorden werden ingekrast. Geschreven woorden bestudeer je op het papier. De gesproken woorden boven de tafeltjes... Sarraute nodigt de lezer uit om naast haar plaats te nemen aan haar tafel. Over de personen, hun leven, beroep, karakter, de kleur van hun haar, zwijgt ze. We horen een zin: ‘Als je niet ophoudt, Armand, zal je vader aan je zusje de voorkeur geven...’ Sarraute heeft die zin ook opgevangen. Bewogen, fel. Ze heeft hem vast en pijnigt haar vingers er aan. Van kou. Van hitte. Ze wendt en keert de woorden. Om en om. Ze praat met de lezer naast haar en dringt diep door in het labyrint van die ene alledaagse zin. Ze nodigt ons als het ware uit, maar de dialoog is met jou als lezer, en het onderwerp is dát drama: ‘Je weet, Armand,... je vader... je zusje...’ O, nu denk ik dat we er zijn. Deze keer bent u er ook, heeft u ook gemerkt... ik zie uw samenzweerderige lachjes... ‘Je vader’, ‘Je zusje’... Wat een woorden toch, vindt u niet? om zich tot haar eigen kind te richten. Maar uw blikken tonen verwondering, u schudt het hoofd, u lacht... O, gaat het daar niet om?... Niet om ‘Je vader’, ‘Je zusje’?... Maar waarom dan wel?... Ze spreekt tot ons, neemt ons mee, dwingt ons haar te volgen. Stukjes dialoog, soms een halve zin. De rest is overbodig. Kennis die de woorden van buiten af zouden bepalen, houdt ze van ons weg. We weten allemaal wat er verder komt. Het zijn de woorden die we om ons heen hoorden. Al vanaf dat we meegingen op straat, in winkels stonden, aan het handje. ‘Ils’ ‘Elles’ ‘Elle’ ‘II’. De mensen zijn hun woorden. Van daaruit ontstaat een spanningsveld tussen hen. Niet dat zijzelf dat veld benoemen; zij spreken slechts hun alledaagse woorden uit. Maar tegelijkertijd denken ze, elk voor zich, slierten woorden die ze niet zeggen. ‘Sous-conversations’ noemt Sarraute deze gedachten die door ons heen schieten vlak onder ons gesprek door. Ze observeert, met de grootst mogelijke nauwkeurigheid, hoe de uitgesproken en de onuitgesproken woorden werken. Ze zoekt de eigenheid van het ik. Eigenheid die verborgen is onder het karkas van de gewoonten, vooroordelen, modes, aanwensels, gemeenplaatsen, dooddoeners, die ons van jongs af aan worden opgedrongen. Over het schrijven zegt Sarraute: ‘Dit ongenoemde, onnoembare gebied moet - om de lezer te kunnen bereiken - overgebracht worden door datgene wat direct waar- | |
[pagina 103]
| |
neembaar is. Daarom kregen heel eenvoudige beelden, die bedoeld zijn om vertrouwde gevoelens direct op te roepen, een steeds belangrijker plaats in mijn boeken. Deze beelden groeiden uit tot steeds langere denkbeeldige taferelen, die op hun beurt datgene moesten verduidelijken, uitvergroten en zichtbaar maken wat anders een duistere brij was gebleven. Tegelijk probeer ik die eenvoudige beelden toch niet te vervormen.’Ga naar voetnoot1. In ‘Le mot Amour’, dat we hierna opgenomen hebben, vinden we het vertrouwde decor: een tafeltje, twee vage gestalten. Deze keer gaat het niet om alledaagse woorden die gesproken worden, maar om een begrip dat ontstaat. De geboorte van het woord liefde kan zelfs onuitgesproken blijven. De heftige uitwerking van deze bewustwording komt voort uit de ‘botsing’ van twee tropismen. Een identiek verlangen, het fuseren van gelijke gevoelens schept een nieuwe, dichtbevolkte wereld. Als in een middeleeuwse allegorie worden de Liefde en haar Wachters gepersonifieerd. Het is duidelijk dat het hier om een bijzonder tropisme gaat. Niet voor niets staat bijna in het midden van dit verhaal, bijna midden in het boek, een verwijzing naar Stendhal. De korte bespiegeling over de liefde tussen Sanseverina en Fabrice is wellicht een verwijzing naar het essay ‘De l'amour’, waarin Stendhal de geboorte van de liefde beschrijft als een kristallisatieproces: ‘... wanneer men een tak, die door de winterse kou van zijn bladeren is ontdaan, gedurende een paar maanden in de zoutmijnen van Salzburg in een verlaten put werpt, zal deze tak tot en met de kleinste twijgjes overdekt zijn met de prachtigste zoutkristallen, die schitteren als bewegende diamanten en de oorspronkelijke tak is onherkenbaar geworden...’ Het is dit kristallisatie-proces dat als het ware de visualisering is van het schrijven van Sarraute. Eén korte zin is de kale tak en als zoutkristallen groeien de woorden, naar inhoud en naar vorm, er omheen; aan die ene zin hechten zich, met een natuurlijke noodzakelijkheid, Sarraute's interpretaties. Illustraties bij dit artikel: Pansy de Klijn. |
|