| |
| |
| |
Els Timmermann
Mary Schoonheyt
Het innerlijk landschap
Veertien tekeningen
‘Mijn wolken zijn propellers. Het landschap ben ik zelf.’
In de tuin van Taller vertelde Mary Schoonheyt ons in de zomer van '83, dat ze een afspraak had gemaakt met een bevriende kunstenares, om samen een serie landschapstekeningen te maken, elk minimaal vijftig. Rond de jaarwisseling zochten wij haar op, benieuwd naar het verloop van die samenwerking en het resultaat ervan. Omringd door tientallen tekeningen, ons in een wijdse ruimte wanend, praatten wij met Mary Schoonheyt en Els Timmerman over hun project in wording en over deze unieke samenwerking.
‘Hoewel we allebei hetzelfde willen, namelijk een onderdeel van het landschap zelf worden, is onze optiek - the point of view - verschillend. Els benadert het landschap van bovenaf. Ze kijkt door de wolken heen naar het land beneden haar. Dat heeft onder andere met haar parachutespringen te maken. Met het springen in de ruimte wordt ze een onderdeel van de ruimte.
Ik heb er tot nu toe tegenaan gekeken. Door hokjes en rasters keek ook ik van veraf naar het landschap. Langzamerhand bevrijdde het landschap zich van die structuren. In sommige tekeningen zit ik zelf al in het landschap. Mijn streven is, om er uiteindelijk ook een eenheid mee te vormen. Dan is het pas het innerlijk landschap geworden.’
‘We waren alletwee al van de academie af. Ik was een
| |
| |
aankomend jong talent. Mary was in die tijd een beroemde kunstenares. Ik vond haar interessant en ik wilde aan haar voorgesteld worden. Daar heb ik ook moeite voor moeten doen, Mary stond rustig af te wachten tot het zou gebeuren. In die tijd schilderde ik niet. Ik was met objecten bezig, reliëfs van plexiglas, later een soort doodskisten met zand erin waaruit touwen kwamen, alles geïnspireerd door mijn parachutespringen.’
‘Ja, ik vond het heel mooi wat Els maakte en wilde haar daarin ook stimuleren. We hadden toen koffie-afspraken, drie keer per week bij Scheltema. Daar praatten we over kunsten over ons eigen werk. Later kwamen we ook bij elkaar thuis. Ik kan me die eerste keer nog goed herinneren.’
‘Die afspraak die hopeloos mislukte omdat jij er ook nog andere plannen mee had. Maar in die vijftien jaar dat we elkaar nu kennen, hebben we altijd gepraat over ons werk, dat is steeds gebleven ondanks alles wat er gebeurde. Op een bepaald moment verlangde ik vreselijk naar een kind, een puur lichamelijke behoefte, daar was mijn lichaam aan toe. Of ik daar nu een man bij had of niet, dat interesseerde me niet. Dat is iets wat jij nooit begrepen hebt. Daarbij voorzag Mary heel duidelijk - daar waarschuwde ze me ook voor - dat het een absolute breuk in mijn carrière zou betekenen. Dat kon mij op dat moment niets schelen. Ik trouwde en raakte zwanger en verhuisde naar Purmerend. Daar heb ik de eerste vier jaar heel consequent voor mijn dochter Anna gezorgd, terwijl ik 's avonds bleef werken.’
‘Ik vond dat niks, voelde het als verraad. Ik heb jou toen een hele tijd niet gezien, we hebben wel gecorrespondeerd. Dat ging van jou uit want ik had jou totaal afgeschreven. Je bleef me ook één keer per jaar opzoeken, al mijn vriendinnen heb je dus wel meegemaakt.
In die tijd ben ik op alle punten vastgelopen. Ik deed veel opdrachten maar opeens ging het niet meer. Ik kon helemaal niets meer, niet meer tekenen. Toen ben ik in het feminisme, het vrouwenhuis verzeild geraakt, heel radicaal, ja. Er werd in korte tijd van alles overhoop gehaald bij me. Daar heb ik zelf veel aan gehad maar voor mijn omgeving was ik een ramp. Ik zag niemand zitten. Wie niet hetzelfde dacht als ik, hoorde er niet meer bij. Dankzij Els hebben we toch contact gehouden. Els is toen een keer in het vrouwenhuis gekomen. Je vond het verschrikkelijk maar je hebt het toch gedaan. Ik had je al twee keer afgeschreven, door jouw huwelijk en toen door mijn feminisme. Els heeft het gaande gehouden en weer via het werk, daar praatten we over. Daar was ik natuurlijk ook altijd op te vangen.’
| |
| |
‘Ik was meer zo'n burgertrut uit Purmerend. Op een buurthuisachtige manier met feminisme bezig; op elkaars kinderen passen om te kunnen blijven werken. Jij wilde in die tijd niet meer bij mij thuis komen want daar woonde ook een man. Ik ben toen naar jou gegaan. Die keer dat ik met de bus uit Purmerend kwam voor het jaarlijkse bezoek, spraken we af in het vrouwenhuis. Het enige hoopgevende aan die ontmoeting was voor mij, dat je zei weer te willen gaan werken.
Toen hebben we ook elkaars relaties afgekeurd. Ik probeerde nog heel dwangmatig mijn inmiddels tweede huwelijk vol te houden. Later dacht ik: nou, dan maar voor de tweede keer gescheiden. Toen we alletwee niet meer zo'n vaste relatie hadden, daar wat vrijer in waren geworden, hebben we ook beiden het accent weer meer op ons werk gelegd. Onze vriendschap liep via het werk, dat een onafhankelijk terrein was tenminste, niet meer zo zwaar bepaald door onze privé-sfeer.’
‘Jij bent toen weer in Amsterdam komen wonen. Daar ben ik voor het eerst weer bij je geweest om je werk te beoordelen voor een commissie waarin ik zat. Bij die gelegenheid zag ik Anna, je dochter, voor het eerst. Wat je toen maakte zag ik niet zo zitten en ik heb daar kritiek op geuit. Het werk dat je later maakte vond ik wel goed en dat is dan ook voor die commissie gekomen.
Ik werkte in die tijd bij de Rijksgebouwendienst. Later kwam er een vacature op de kunstacademie in Den Bosch, waar Els ook werkte. Toen werden we ook collega's in het lesgeven. Daardoor is het weer als vanouds geworden.’
‘Ik ben al een paar jaar bezig met landschappen, steeds vanuit één plek in Friesland. Ik vond dat Mary eigenlijk ook landschappen maakte. Ik stelde toen voor om het samen te doen en om een serie te maken. Ik had al meteen in mijn hoofd dat we er elk minstens vijftig zouden maken. We spraken af, om in wezen heel banale redenen, dat we op het formaat 50 × 65 zouden werken: een standaardmaat en makkelijk mee te nemen. Mary vroeg of ze een keer mee kon naar Friesland. Daar spraken we af, dat we die plek als uitgangspunt zouden nemen.’
‘Voor mij was het voorstel van Els een enorme stimulans. Ik heb de indruk dat ik vroeger voor jou een stimulans was en dat jij mij nu op sleeptouw hebt genomen. Ik denk dat we nu echt iets samen doen, wat we vroeger nooit gedaan hebben. In het begin schrok ik wel van het grote aantal, vond ik tien al veel. Later werd het steeds meer een uitdaging. Ik dacht: ik kan er eigenlijk wel honderd maken. Je bent steeds op zoek naar de essentie. Nu pas, na dertig tekeningen kreeg ik ineens het gevoel: ik zit op een spoor. Daar raakte ik zo van in een impasse dat ik een tijd niets meer kon doen.’
| |
| |
‘Ik denk dat we alletwee in een fase verkeerden waarin we terug wilden naar de kern waarmee we bezig zijn, namelijk van het vrije kunstenaarschap. Ik denk dat we beiden smoezen bedacht hebben om daar niet volledig aan toe te hoeven geven. Mary in haar monumentale werk en opdrachten; ik in het moederschap, half monumentaal werk en half niet al te grote formaten. Afijn, zo kun je heel lang kunstenares zijn en niet aan de essentie toe komen. Het vergt een bepaalde eerlijkheid tegenover jezelf om dat toe te geven. Een stap verder is, het aan een collega bekend maken en dan moet je er maar tegenaan. In gesprekken werd toen duidelijk dat we dat allebei wilden.’
‘Toen Els het voorstel deed om elk vijftig tekeningen te maken, dacht ik: je kiest er de tien beste uit zoals met foto's. Maar dat bedoelde zij niet, zij wilde alles als proces laten zien. Aan dat idee moest ik wennen. Ik ontdekte dat Els me enorm beïnvloedde op sommige punten, ook in de manier van werken. Soms tekende ik bijvoorbeeld ineens nogal woest. Aanvankelijk vond ik dat moeilijk, dacht: hé, waar blijf ik zelf? Maar ik vond het ook goed, dat er door Els iets van mij naar buiten kwam, wat ik er zelf kennelijk niet uit kon halen. Uiteindelijk verwerk ik dat soort invloeden toch weer tot iets van mezelf.’
‘Ik wilde op een gegeven moment pikzwarte, uiterst wilde tekeningen maken, wat maar niet lukte. Ik begon heel fijntjes te tekenen, zoals Mary werkt. Die beïnvloeding was er bij mij dus ook, maar ik had er minder moeite mee. Dat komt waarschijnlijk doordat ik al drie jaar in Friesland aan het tekenen was en er zekerder over was. Het wonderlijke is dat die wederzijdse beïnvloeding bijna gelijktijdig plaatsvond. Ik vond het grappig, had iets van: moet je kijken wat ik gedaan heb, ik zit fijntjes te krassen!’
‘Ik werkte altijd veel meer vanuit de idee. Ineens realiseerde ik me dat en dacht: wat vervelend, dat moet er uit! Toen begreep ik ook dat het om een proces ging. Door die procesmatige ontwikkeling ontdekte ik, dat ik verschillende fasen doormaak. Eerst was het uiterlijke landschap nog belangrijk en herkenbaar; lucht, horizon, dijk. Wel helemaal bevrijd uit rasters en ramen. Het werd steeds minder; de horizon een streep, de lucht een aantal krassen, summiere aanduidingen. Vormexperimenten werden steeds belangrijker zoals collage-achtige verschuivingen, vlek-achtige aanduidingen en tegenstelling in materiaalbehandeling op één vlak. Er zijn nog associaties met een landschap, bijvoorbeeld de horizon, die het vlak in tweeën verdeelt. Daar wil ik van af. Het moet eigenlijk niets meer met het uiterlijke landschap te maken hebben, dat was maar een uitgangspunt. Wat ik nu wil weergeven is het innerlijk landschap, het
| |
| |
Els Timmerman
| |
| |
Els Timmerman
| |
| |
Els Timmerman
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Mary Schoonheyt
| |
| |
Mary Schoonheyt
| |
| |
Mary Schoonheyt
| |
| |
Mary Schoonheyt
| |
| |
Els Timmerman
| |
| |
Els Timmerman
| |
| |
Mary Schoonheyt
| |
| |
innerlijk proces. Pas na dertig tekeningen is me dat duidelijk geworden, daar ben ik naar toe gegroeid. Dat had ik me niet voorgesteld toen ik begon.’
‘Oh ja, ik wel. Ik begrijp wat Mary zegt en kan daar slechts aan toevoegen: het landschap ben ik zelf. Mijn wolken lijken misschien eerder propellers, dat interesseert mij niet. Ik wil mijn “vrije-val-beleving” door middel van wolken tonen. Soms schrik ik van mijn eigen tekening maar weiger hem te esthetiseren. Na drie weken wen ik aan die tekening. Dan kan ik het beter beoordelen. Dan kom ik op een punt waarop zo'n landschap dat je op zo'n eigen wijze - ook eigenwijs - maakt, los komt te staan van het uiterlijke landschap en wordt stilistische vervorming een essentieel onderdeel van het produkt.
Ik zou op dit moment niemand anders weten dan Mary om zo'n tekenproject mee te doen, noch iemand met wie ik zo ongeremd zou kunnen samenwerken. Je wilt van tevoren, bij welke afspraak dan ook, een gevoel van veiligheid hebben. Tekenen en schilderen is natuurlijk een heel onveilige situatie, een eenzaam proces en niemand zit er op te wachten. Mary is daarnaast ook iemand die ik goed kan gebruiken. Bij mij gaat het werk chaotischer. Ik ben iemand die ergens aan begint en dat leidt weer tot iets anders en dan kom ik eventueel wel weer terug. Nu ik net aan een schilderij ben begonnen, als uitvloeisel van de tekeningen, heb ik de neiging om dáármee door te gaan. Mary is dan degene die zegt: we hadden toch die afspraak van die honderd tekeningen? Voor mij is dat heel belangrijk, want hoewel ik weet dat het werken aan die tekeningen dóór moet gaan, ook in het belang van mijn schilderijen, heb ik dan toch de neiging om dit project te laten sloffen. Mary zorgt op die manier dat ik met dat proces verder ga, dat ik het afmaak. Voor Mary was het doel van dit project ook heel concreet. Ze zag de expositie meteen voor zich: een grote ruimte, bijvoorbeeld een museum, elk een wand, tegenover elkaar.’
‘Els kan ook veel gemakkelijker werken met mensen om haar heen die in- en uitlopen, een rinkelende telefoon. Ik kan dat absoluut niet, ben gewend om alleen te werken. Ik schrok me dood toen ze me op een gegeven moment vroeg om op mijn atelier te mogen werken. Samenwerken met een duidelijke taakverdeling, daar had ik wel ervaringen mee. Maar zij wilde een dag per week op mijn atelier samen met mij tekenen en dat vond ik heel dichtbij komen. Toch wilde ik het proberen, om te kijken hoe dat ging. Al gedurende het project werd dit voor mij belangrijk, niet alleen voor mijn werk maar ook voor mijn leven. Ik had intussen alles zo georganiseerd dat ik geen uitvluchten meer had om niet naar mijn atelier te gaan. De wekelijkse afspraak met Els op mijn atelier is voor mij een vast punt, een ontmoeting en een
| |
| |
confrontatie waar ik naar uitkijk en die me ook gaande houdt. Het project met Els, de briefwisseling met haar en het lesgeven zijn nu een onderdeel van mijn leven geworden, niet iets wat apart staat. Vroeger had ik alles in hokjes onderverdeeld.’
‘Ik vind kritiek niet aangenaam maar wel goed omdat het me stimuleert. Jij wilt van mij altijd al kritiek horen op een moment dat ik dan nog te vroeg vind. Dat heeft te maken met het procesmatige. Als ik nog wil wachten met praten, zul je ook niet schromen me op te bellen om te vragen: hé Els, weet je het al? En na een week: kun je het nú zeggen? Ik wil pas praten als ik zelf al een groot deel verwerkt heb. Dat ligt in het verlengde van onze persoonlijkheden. Als jij depressief bent, zul je me direct bellen. Als ik depressief ben wacht ik twee dagen en dan bel ik met: ik ben er nu een beetje uit maar ik was behoorlijk...’
‘Elke tekening hoeft nu niet meer zo'n duidelijke uitspraak te zijn maar de behoefte om op elke stap van het proces in te gaan blijft.
Ik begon met iets zwarts en Els greep dat aan om elkaar de opdracht te geven: maak een zwarte tekening. Wat gebeurt er: ik maak er een, ongeveer grijs. Nog eentje - want het moet nou echt zwart worden - en dat wordt ineens een superlichte. Ik kan het dus niet op dat moment en daar maak ik me dan zorgen over. Waarom kan ik godverdomme geen zwarte tekening maken? Daar heb ik wakker van gelegen en, het helemaal beredenerend, er twee kantjes over vol geschreven.’
‘Ik heb er ook heel lang over gedaan maar denk dan wel: die komt er ooit uit. Ik heb ook steeds smoezen om niet door te hoeven werken, bijvoorbeeld als Anna uit school komt. Mopperend een boterham maken en intussen werk je toch, want je blijft steeds aan je tekening of schilderij denken, verbeteren. Met jouw dagindeling heb je dat niet. Jij kunt je een week lang zorgen maken omdat het niet lukt. Voor die zwarte ben ik met kerst zelfs een lang weekend naar Friesland geweest. Ik werkte op een manier waar jij gek van zou worden als je het zag; ik at, keek tv en tussen koken en eten van de kerstmaaltijden door, zocht ik steeds mijn tekening op. Ik wilde de oplossing vinden.’
‘Vroeger waren voorbeelden belangrijker voor me dan nu en kon dat werk van vrouwen en mannen zijn. Het ging me toen meer om voorbeelden in de vorm, zoals de hokjes, perspectieven en structuren bij Magritte, Sol Le Witt, Viera Da Sylva en ook Louise Nevelson. Nu ben ik mijn eigen vorm aan het maken en zoeken en zijn voorbeelden van vrouwen belangrijk voor me als herkenning, als identificatie. Hoe doen zij dat, hoe komen zij er uit, waar streven zij naar. Kortom, hoe anders doen zij het dan mannen? Ik wil me nu vooral met hun kracht,
| |
| |
hun intensiteit identificeren, die ook de mijne is.
Mary Schoonheyt (links) en Els Timmerman
foto: Henny Henriet
We hebben beiden het boek van Germaine Greer gekocht en praten over hoe vrouwen in het verleden gewerkt hebben en overeind zijn gebleven. Onlangs las ik over Paula Modersohn-Becker. Ik schreef toen aan Els: ‘hoe is het mogelijk dat een vrouw die zo belangrijk is geweest in een bepaalde periode - ze is een overgangsfiguur tussen het Frans impressionisme en het Duits expressionisme - dat die vrouw zo vergeten is? Ze had wereldberoemd moeten zijn! Ze had een ijzeren wil om in haar werk te zoeken naar de essentie. Ik vind haar portretten en stillevens schitterend.
Ik heb nog steeds affiniteit met iemand als de schilderes Viera Da Sylva en met de beeldhouwster Louise Nevelson. Wat het heden betreft, de grote gouaches van Marianne Smits vind ik prachtig.’
‘Mary zoekt bewuster naar vrouwen dan ik. Ze is ook minder streng merk ik. Ik vind vaak iets wel goed maar ik ken uit bepaalde periodes toch nog een beter voorbeeld van een man. Dat zeg ik wel met grote schroom. Mary is eerder bereid om allerlei omstandigheden aan te voeren, waarom het dan niet zo ver gekomen is en daar heeft ze dan wel vaak gelijk in.
Ik houd van de tekeningen van Cy Twombly en bijvoorbeeld van het werk van Sigmar Polke en Barbara Hepworth. Ik vind ook het werk van Marlène Dumas heel interessant.
Voor mij bestaat er geen vrouwelijke traditie in de beeldende kunst. Die is altijd ondergeschikt geweest aan de mannenwereld en ik hoop dat
| |
| |
dat nu wat gaat veranderen. Ik heb daar enerzijds een hard hoofd in, maar geloof in en verwacht wel degelijk wat van mijn seksegenoten. Er komt een groep vrouwen van de academies af met een kracht en een talent, dat is ongehoord. Toch beluister ik bij de grootste talenten dikwijls iets van samenwonen en kinderen krijgen. Ik vind dat standpunt reëel mits het geen excuus is om de moeilijkheden in je vak te omzeilen. Ik weet dat het je zo'n vijf jaar van je carrière kost en dat het veel moed vergt, je werk weer op te pikken. Ik vind dat vrouwen moeten weten dat dat de prijs is die ze ervoor moeten betalen. Als vrouwen zich dat realiseren en als musea en galeries begrip zouden tonen voor de logische hiaten, zou dat al een stuk helpen.’
‘In die zin kunnen Els en ik ook een voorbeeld zijn voor de vrouwen aan wie we les geven. Er zijn veel vrouwelijke studenten en die moesten zich tot voor kort identificeren met heren, die onder heel andere omstandigheden werken. Dikwijls hebben die toch een vrouw of vriendin achter zich, met alle voordelen van dien, zoals emotionele en huishoudelijke opvang, het je terug kunnen trekken, even het café in. Vrouwen zijn angstiger, selecteren zelf al meer, doen veel minder wat ze zelf willen. Talentvolle jongens werken gewoon door, of het produkt nu slecht wordt gevonden of niet. Ze willen ook wel kritiek van je aannemen maar op hun eigen voorwaarden. Die eigenzinnige houding merk je veel minder bij meisjes. Ik denk dat we allebei ook strenger voor ze zijn dan mannelijke docenten.’
‘Deze houding van jongens-studenten heeft volgens mij te maken met het culturele gegeven dat jongens al vanaf hun babytijd onbewust tot zelfstandig gedrag gestuurd worden door ouders. Als vrouwen veel zelfstandiger zullen gaan werken, kan ik me voorstellen dat over vijftig jaar een herkenbare vrouwenkunst is ontstaan. Niet vanuit het idee: ik ben ongesteld, dus ik schilder maandverband, maar anders. Dan zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat vrouwen een nieuwe kracht, impuls gegeven hebben doordat ze, hetero of homo, alleen voor hun vak gekozen hebben.
Of dat iets voor de vorm betekent, weet ik niet. Ik geloof wel dat het een wezenlijk verschil is of je als vrouw leeft, met je geslacht helemaal in jezelf, of als man bestaat, met een gigantisch expositiemateriaal. Dat werkt emotioneel en in je bestaan door.
De vraag: bestaat lesbische kunst? vind ik misselijkmakend. Waarom homoseksuele en heteroseksuele kunst en dat nog weer gesplitst in mannelijke en vrouwelijke homoseksualiteit? Ik mag inderdaad hopen dat “Lust en Gratie” het etiket “lesbisch” probeert uit te breiden. Straks krijgen we nog lesbisch-joodse kunst, lesbisch-ex-katholieke kunst en lesbisch - zes - huwelijken - achter - de - rug - en - toch - nog -
| |
| |
vrijgevochten kunst. Met zo'n etiket sluit je mensen zoals ik, die toch ook een bestaansrecht hebben, uit. Ik hoop dat er in de toekomst een kunst mogelijk blijkt, die heel dicht bij jou als persoon staat. Homoseksualiteit als deel van de kunst, zal slechts bestaan als homoseksuelen onderdrukt worden of de macht krijgen, zoals er ook een eeuwenlange traditie van christelijke kunst heeft bestaan. Kortom, in benarde situaties kan kunst met een etiket ontstaan: socialistische kunst, joodse kunst, homo-kunst.’
‘De samenwerking tussen Els en mij is een vrouwenvriendschap. In de mannenwereld speelt homo-erotiek een belangrijke rol: samen naar het café gaan, werk bespreken, vrouwen versieren. Bij vrouwen bestaat zoiets nog maar nauwelijks binnen werksituaties. Vrouwen moeten daarin hun eigen vorm vinden en doen dat ook anders dan mannen. Wat ik goed vind aan “Lust en Gratie” en aan bijvoorbeeld de Lesbische Archieven, is dat ze zoeken naar een lesbische identiteit. Ik kan niet werken, geen strijd voeren, zonder een identiteit.’
|
|