Ten tweede kan het niet missen of men moet in een doorgaande parodie ook de ernstige gedachten van den oorspronkelijken tekst in het narrenpak kleeden. Dit hebt ook gij gedaan, en daarmee staat ge op de grens van het profane, indien niet met beide voeten er in.
Ten derde ben ik 't met Von Schiller eens: ‘Sobald es der Dichter bloss auf ein Lachstück anlegt und weiter nichts will als uns gelustigen, so können wir ihm auch das Niedrige hingehen lassen, nur muss er nicht Unwillen oder Ekel erregen. Unwillen erregt er, wenn er das Niedrige da anbringt, wo wir es schlechterdings nicht verzeihen können, bei Menschen nämlich, von denen wir berechtigt sind, feinere Sitten zu fordern.’
En wat hebt gij gedaan? Gij hebt professoren en studenten als dronken voorgesteld. Dat zijn toch, meen ik, personen ‘von denen wir berechtigt sind, feinere Sitten zu fordern’....
Van welken kant ik haar ook bezie, de parodie van een bepaald stuk wil mij maar niet bevallen. Ze doet ons bij den auteur altijd eenige wreedheid en onrechtvaardigheid onderstellen, al pleegt hij die min of meer argeloos. Daarenboven heeft ze een te parasitisch karakter om ten volle geestig te zijn. Men moet zelfs, vergeef mij, eenigszins een aapachtige natuur hebben om te parodieeren.
Iets anders is het, daarentegen, een genre belachelijk te maken. Kunt gij, zonder iemand in 't bijzonder te kwetsen, een of andere verkeerde richting van uw tijd aan de kaak stellen, ga gerust uw gang. Allicht zult ge dan nieuwe banen van ontwikkeling openen. Cervantes heeft, als gij wilt, de romantiek zijner dagen geparodieerd, maar tevens den realistischen roman in 't leven ge-